sicht in my te sien Christus, gewondt vanden hoofden tot de voeten, 't scheen dat allen die wonden die hy had ontfanghen aen de Colomme in sijn heyligh Lichaem wederom vernieuwt waeren. Ick kreegh achter-dencken oft het mijn sonden waeren, die dit hadden veroorsaeckt, maer verstont inwendigh dat het waren de sonden vande werelt die op dien stont seer veel waeren, het welck my beweeghden met soete traenen van liefde, dat den hemelschen Vaeder hunne versteende herten toch sou beweghen tot oprecht berouw, ende waerachtighe penitentie.
93. Als ick wat werckelijck voor hun begonst te bidden, kreegh ick een inwendighe kennisse dat ick moest versoncken blyven in mijnen niet, met een ontvallen van alle verbeldinghe, rustende alsoo in mijnen Beminden; dat ick soo blyvende de sondaers beter soude connen helpen, als door werckelijck voor hun te bidden. Soo ick dit gheschreven hadde, seyde ick teghen den Beminden, Heere ghy zijt de waerheyt, ende ick hebbe dit gheschreven naer mijn beste kennelijckheydt: isser jet in dat niet waer en is, doet dit op den ooghenblick te niet, en al dat ick oft een ander oyt van my geschreven heeft: want ick weet wel dat het u seer licht om doen is. Dit heb ick den Beminden noch differente reysen gebeden.
94. Somtijdts werckte de liefde vanden Beminden soo crachtigh in mijne siele, datter scheen een gewelt te zijn aen het herte, waer door ick uyt mijn