Cort begryp van het godtvruchtigh ende deughtsaem leven van Sr. Anna van Schrieck
(1698)–Johanna-Maria Michielssens, Anna Rossoms– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
uyt-spreken. Dan behiel daer door het aenschouwen van het Goddelijck wesen, want ick van te vorent in eenige duysternisse oft verlaetinghe was geweest. 80. Een oft twee uren daer naer, soo my geseyt wiert vanden Chirurgijn, dat ick door het accident dat ick hadde noch veel sou moeten lijden, was ick seer verblyt inden geest, en wiert in't gemoet gebrocht oft dat noch wel mochten zijn vande bruyts juweelen die my gethoont wierden, als wanneer ick had gewenscht te trouwen met de dwaesheydt van het Cruys, ende verstont dat ick door het lijden weerdigh soude worden om te zijn de Bruyt Christi, ende dat de Bruyloft inden hemel soude ghehouden worden. 81. Soo daer naer den eten gesproken wierdt van te zijn de Bruyt Christi, wierdt ick inwendigh seer sterck bewerckt vande Goddelijcke liefde, dat alle mijne crachten wierden in-ghetrocken, soo dat ick niet bequaem en was om van mijn plaets op te staen, hoe wel ick niet en was buyten my selven, en soude wel geroepen hebben met den heylighen Ignatius, Heere hout op, want het is genoech. Ende ick en verwonderden my niet dat de Martelaers ginghen met sulck een vreught naer het martelie, want ick sulck een exes van liefde niet lanck en sou connen uytstaen; want mijn herte scheen te smilten, oft overweldight te worden, door het gewelt vande Goddelijcke liefde: soo dat ick daer door soo vermoeyt was, dat ick genootsaeckt was op mijn bedde te moe- | |
[pagina 123]
| |
ten gaen ligghen: want van sulckx te spreken, oft inwendigh te gevoelen, en heeft geen gelijckenisse. |
|