Cort begryp van het godtvruchtigh ende deughtsaem leven van Sr. Anna van Schrieck
(1698)–Johanna-Maria Michielssens, Anna Rossoms– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
resia, haer versoeckende, dat sy sou ghelieven den Beminden voor my te bidden, dat ick door haere voorspraecke sou moghen becomen dese dry naervolghende gratien d'eerste, mits het was den dagh dat ick geboren was, versocht ick dat in my sou moghen vernieuwt worden de gratie van het heyligh Sacrament des Doopsels: ten tweeden, dat den Beminden my sou ghelieven te wasschen, ende te suyveren in sijn heyligh Bloedt, datter niet een vlecxken en sou moghen blyven in mijne siele, dat aen sijne Goddelijcke oogen sou connen mishaegen: het derde was dat ick altijdt sou moghen getrouw blyven totter doodt toe, in altijdt te volbrengen het liefste behaegen van mijnen Beminden, en liever te sterven als oyt te doen teghen sijn liefste behaegen: ende dat ick noyt en sou stellen eenigh beletsel aen sijn Goddelijcke inwerckinghe in onse siele; ende my stillekens houdende inwendigh, scheen ick versekert te worden van dese gratien te becomen. |
|