Nou gewóón: van je afbijten. Dan laat ze je heus wel met rust. Moeder had moeten glimlachen om Koosjes beteuterd gezichtje, maar ze zei toch ook:
Ja pop. Koen heeft gelijk. Je màg dat ringetje niet eens van je vinger halen. En je moet je niet bang laten maken. Bijt maar gerust van je af.
Zó? had Koosje gevraagd, en haar witte muizetandjes flink op elkaar gezet.
Och, dat malle kind; Moeder en Koen hadden er allebei hard om moeten lachen. En Koen had er nog een schepje bovenop gedaan om te plagen:
Ja zeker: nòg harder bijten. En dan flink blazen erbij, net als Juup. Zul je eens zien, hoe dat helpt.
Wel, dat zou Koosje toch eens eventjes proberen. En de volgende keer, als ze op de speelplaats van Anneke niet mee mag doen met touwtje springen, zet ze ferm haar tandjes op elkaar en duwt dat griezelige gezicht Anneke onder de neus, terwijl ze bláást om bang van te worden. - Laat het nu nog helpen ook! Anneke valt van schrik bijna achterover en holt dan hard weg om bij Juf te gaan klagen. Maar Koosje springt in-spin de bocht in en lacht er nog bij dat ze schatert.
Haha, die Koen heeft gelijk, hoor! Bijt maar flink van je af, dan doet niemand je wat. Dat ze daar niet eerder op gekomen is. Maar zij zal het onthouden, hoor!
Thuis, tegen Moeder, begint zij óók al een beetje praats te krijgen. Niet voor zes, maar dan toch wel voor drie.
Ik kan best helemaal alleen naar school gaan. Koen loopt altijd zo hard, en ik mag nooit eens even voor een winkel blijven staan. Laat mij het nou maar één keer proberen, toe. Ik weet de weg heus goed. Ik ben nou al, eens kijken -
en daar gaan Koosjes vijf vingers omhoog, en zij telt met een ernstig gezicht:
september - oktober - december -
Ho, juffie, je vergeet november.
O ja, dat is ook zo, dan nog maar eens: