Het moderne Fransche tooneel
(1918)–C.P. van Rossem– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde Hoofdstuk
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||
moderne cultuur heeft voortgebracht; de wereld die hij geschapen heeft is een universeel gekkenhuis, hij parasiteert op de schoone belachelijkheden van het menschdom en de stumperts die hij te pakken neemt, komen uit zijn hersens te voorschijn als geduwde, gewrongen, getrapte caricaturen die helaas maar al te dicht bij ons zelf staan. In de wereldlitteratuur ken ik geen geestiger boek dan zijn Train de huit heures quarante-sept om niet te spreken van de dolle dwaasheid van Les gaietés de l'Escadron en de vlijmscherpe satire van Messieurs les Ronds de cuir. Ook op het tooneel heeft hij zijn sporen verdiend en wel met een meester-werkje in het genre, Boubouroche’. Boubouroche is een beste brave kerel, groot, zwaar gebouwd met een rooden kop, een ringbaard en een enorme jovialiteit. Als het scherm opgaat zit hij in een café en speelt een partijtje manille. Hij wint altijd en hij betaalt altijd de verteringen, hij speelt iederen avond tot het oogenblik dat de klok half-negen slaat. Dan staat hij op en dan gaat hij op weg naar zijn Adèle. Wie Adèle is vertelt hij zoo juist aan zijn buurman. Adèle is een schat, hij onderhoudt haar niet, hij betaalt slechts haar huur en maandelijks geeft hij haar een klein maandgeldje. Hij heeft zelfs niet den sleutel van haar woning, want dit zou er op wijzen dat hij haar amant was en een fatsoenlijke vrouw heeft geen amant. Boubouroche is volmaakt gelukkig, hij is een man zonder groote hartstochten, hij staat op en hij gaat naar bed wanneer hem dat belieft, hij heeft genoeg geld om naar zijn zin te eten en te drinken, zijn sigaartjes te koopen en honderd sous aan een vriend te leenen. Bovendien heeft hij zijn eenvoudig verhoudinkje met Adèle, Adèle die verstandig en zuinig is en die er nooit over zal denken Boubouroche te bedriegen. Dit alles wordt door dezen braven bur- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||
german ten aanhoore van iedereen in het café wereldkundig gemaakt. Maar dan staat een oud heertje op die aan een naburig tafeltje de Temps heeft zitten lezen, hij klopt Boubouroche op den schouder en vertelt hem dat Adèle allerminst trouw is, dat ze hem iederen dag op de meest schandelijke wijze met een anderen man bedriegt. Het oude heertje woont op dezelfde verdieping als Adèle; de muren zijn niet dik, hij is een beetje nieuwsgierig van aard, enfin, hij heeft gemerkt dat Adèle iederen avond een vreemden mijnheer verstopt als Boubouroche zijn visite komt maken. In de tweede acte zijn we bij Adèle. Ze is bezig bij een lamp haar goed te verstellen en André, haar minnaar, hangt lui in een canapé en zingt het lievelingslied van Boubouroche. Plotseling wordt er gebeld, Adèle springt op en opent een linnenkast in de fond; we zien aldaar een tafeltje, een stoel, een kaars en een stapeltje boeken. Het is de dagelijksche schuilplaats van André. André duikt weg in zijn hok, de deur wordt achter hem gesloten en... het blijkt loos alarm te zijn geweest. André raakt uit zijn humeur, het is iederen dag hetzelfde, hij is een man en hij heeft er een hekel aan voor dien idioot van een Boubouroche op de loop te gaan. ‘Est-ce que tu n'y es pas bien - vraagt Adèle - Tu as une chaise, de l'air, de la lumière. Tu voudrais peut-être une pièce d'eau!... Weer gaat de bel! Ditmaal is het Boubouroche, met een vuurrooden kop en van woede puilende oogen. Hij komt als een windvlaag binnenvallen, zijn blikken schieten naar links en naar rechts. ‘Qu' y a-t-il?’ - vraagt Adèle. - ‘Il y a que tu me trompes. Je sais tout!’ Bourbouroche weet alles, Adèle Weet niets, ze stuiven tegen elkaar op in een allerkoddigste ruzie. ‘Maar ga dan zelf kijken! roept Adèle eindelijk - Snuffel | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||
overal rond!’ Ze wijst op de kast: Hij zit in de kast, zoo waarachtig als ik hier sta! Boubouroche kijkt haar aan, denkt dat hij voor den gek wordt gehouden, haalt de schouders op en gaat met vasten tred op de slaapkamer af. En juist heeft hij de deur geopend of een windvlaag blaast de lamp uit. Hij draait zich in het donker, om op de tafel naar lucifers te zoeken en plotseling blijft hij stokstijf staan. In de fond ziet hij een fascineerende licht-streep en die lichtstreep schijnt uit de linnen-kast te komen. Het is een dier onsterfelijke tooneeleffecten die alleen een waarachtig tooneelschrijver kan vinden. Een ieder begrijpt wat er nu gebeuren gaat. Boubouroche vliegt op de kast af, de deuren worden opengerukt en daar zit André, dood op z'n gemak met een boek in zijn hand. Het is niet te zeggen wat er op dit moment in de zaal gelachen wordt! André weet precies wat hij in deze moeilijke positie te doen heeft, hij stapt uit de kast als uit een loge, overhandigt zijn kaartje aan zijn medeminnaar en vertrekt als een gentleman. Boubouroche en zijn minnares zijn nu alleen. ‘Wie is die man?!’ - vraagt Boubouroche. En Adèle haalt heel laconiek de schouders op: ‘Weet ik het?! Nieuwe geweldadige lach-explosie. “Mais cet homme?” - “Je ne puis te répondre” - “Pourquoi?” - C'est un secret de famille!’ Op dit verrukkelijke slotzinnetje wordt de actie verder opgezet. Bourbouroche is eindelijk overtuigd dat hij hier een heele pijnlijke snaar heeft aangeroerd, een geheim dat hem niet aangaat. Zijn blind vertrouwen in Adèle overheerscht zijn wantrouwende gevoelens en hij vraagt haar vergiffenis.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||
Is het niet verrukkelijk? Ook het slot is alleraardigst gevonden. We zien door de geopende deur het oude heertje uit het eerste bedrijf den trap opkomen. Boubouroche sleept 'm bij z'n das de kamer binnen: ‘Si je vous cassais la figure, maintenant!... Ah! Adèle est un petite gueuse.... Vous êtes un vieil imbécile!’ En terwijl hij hem door elkaar schudt als een pruimen-boom, zakt het scherm. De waarde van dit comedietje schuilt voornamelijk in de geestige en scherpe teekening van den onsterfelijken Boubouroche. Courteline heeft ook veel één-acters geschreven voor het tooneel. We hebben echter niet de gelegenheid langer bij deze figuur stil te staan.
Sacha Guitry neemt onder de jonge comici een eereplaats in. Men kan hem het best karakteriseeren als een dialoog-virtuoos. Zijn werk is met een ongekende virtuositeit neergeschreven, het is als het ware uit de mouw geschud. Als een cascade van vuurwerk rolt het voort. Men krijgt bij dezen geestigen kerel altijd den indruk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||
alsof hij doorloopend improviseert en zijn dwaze invallen op de meest natuurlijke wijze uit zijn goed humeur opborrelen. Hij is een soort Parijsche gamin wien men uit hoofde van zijn brillante fantasie, zijn benijdenswaardige goede gehumeurdheid, zijn speelsche ironie alles vergeeft, tot zelfs zijn amoraliteit en zijn wilde sprongen, die bijwijlen den goeden smaak eventjes kwetsen. Hij heeft een zeer persoonlijke ‘sens du comique’, die soms aan Tristan Bernard doet denken. Ook bij hem die lichtelijk cynische philosophie en dat voor de neusweg zeggen van de meest dwaze dingen. Maar bij Sacha Guitry is het meer als een dolle overmoed die niet te remmen is. Zijn de meeste fransche tooneelschrijvers er pas gekomen na hun veertigste, Sacha plukte zijn eerste lauweren reeds toen hij nauwelijks meerderjarig was. Hono, Chez les Zoagues, le Mufle, le Scandale de Monte-Carlo brachten hem het begin-succes waarop hij voortbouwde. Toch zijn deze stukken, ondanks hun origineele eigenschappen, niet belangrijk genoeg om hem op het eerste plan te plaatsen. Eerst zijn Veilleur de nuit beteekende den grooten stap in zijn ontwikkeling. Weinig intrigue, weinig actie, slechts dialoog en nog eens dialoog tusschen Elle, Monsieur, la bonne en Jean. Een karakter-comedie van een verblijdende originaliteit en een uiterst vernuftige analyse. Toch, zoeken we onder zijn stukken naar een dat het geschikst is voor een wat uitvoeriger beschouwing, zoo komen we onwillekeurig op zijn groote wereld-succes: La prise de Berg-op-Zoom. Ik zal trachten u zoo kort mogelijk dit typische Guitry-werk te vertellen: Leo Vannaire is een amateur-houtsnij-artiest. En als het scherm opgaat blijkt zijn passie voor deze kunst zoo groot dat hij bij gebrek aan materiaal uit de strijk-plank een houten vrouwtje heeft gesne- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||
den. ‘Elle a les seins beaucoup trop bas,’ zegt zijn vrouw in haar woede. Maar Leo antwoordt: ‘Ça lui donne un petit laisser-aller.’ Het geluk in dit huishouden wordt verstoord door het bericht van een politie-enquête die in de straat blijkt te zijn gedaan, het huishouden Vannaire betreffende. Wat is er gebeurd? Leo vertelt het zijn vriend Rocher: hij is uit geweest met een minderjarig meisje. Aan zijn vrouw vertelt hij natuurlijk een heele andere geschiedenis, maar deze is slim genoeg om te begrijpen dat het zaakje niet in orde is en vraagt daarom, in de hoop het geval te kunnen sussen, een conferentie aan bij den inspecteur van politie van het Quartier. Nu wil het geval dat Mme. Vannaire dagelijks gevolgd wordt door een onbekende. In elk theater, in elk restaurant, waar ze ook komt, overal kijkt ze dezen geheimzinnigen persoon in de oogen. Het maakt haar zenuwachtig en ook wel een beetje nieuwsgierig. Wat wil hij toch van haar?! In de tweede acte zal Charles Herio (de monsieur x) het haar vertellen in de couloir van een Parijsch theatertje. Hij is verliefd op haar en hij zal haar trouwen. ‘Eerste rendez-vous morgen om 4 uur bij mij!’ Madame Vannaire lacht 'm uit. En Herio lacht in z'n vuistje: ‘Eerste rendez-vous morgen om 4 uur bij mij!’ Met dit alles amuseeren we ons gedurende de twee eerste acten, twee acten die tot het kostelijkste en vermakelijkste behooren wat de comische tooneel-litteratuur heeft voortgebracht. Toch spant acte III nog de kroon. Doch hoe u deze acte in al haar fijnheid en vernuft te vertellen. Mijn lezers zullen begrepen hebben dat de monsieur x en de politie-commissaris met wien Mevr. Vannaire den volgenden dag zal confereeren, een en dezelfde persoon is. Een ieder zal ook begrijpen dat deze acte niet anders wil dan de val te illustreeren van Mme. Vannaire voor de liefdes-verklaring van den onbekende - monsieur x | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||
- politie-commissaris, aan wien ze zelf telefonisch een rendez-vous heeft gegeven. Op zich zelf een heele banale scène die echter onder de pen van Guitry tot een juweeltje is geworden van bevalligheid en geest. Herio legt het tegenstribbelend vrouwtje zijn heele programma voor: ‘Je dis, madame, vous allez voir à quel point notre petite existence va bien s'organiser - Heu.... voilà.... D'abord vous allez venir tous les jours comme ça, entre quatre et cinq. Paulette: Vraiment? Herio: Oui! Ce seront les frais de thé et de gâteaux..... mais je saurai les supporter.... Paulette: C'est encore heureax! Herio. Et puis, c'est rare!... Généralement, au bout de quelque temps, c'est la dame qui apporte en venant les gâteaux.... les bonbons.... les fleurs.... enfin, je vous indiquerai tout ça, petit à petit! Donc, vous viendrez tous les jours comme ça entre quatre et cinq!.... Vous en prendrez très vite l'habitude et ce sera bientot pour vous l'heure la plus agréable de la journée! Paulette. Ce qu'il y a de plus beau, c'est que vous le croyez! Herio. Dame! Pourquoi vous priveriez-vous d'un plaisir?... Après-demain, en causant, comme ça très naturellement, à un moment, je vous tutoierai. Paulette: Ah, oui? Herio: Oui! Dans quatre ou cinq jours je... heu... ça me gêne, remarquez, d'en parler d'avance! Seulement il faut! il faut! Eh bien, dans quatre on cinq jours, je vous embrasserai derrière l'oreille. Paulette: Vous allez tout de même attendre quatre ou cinq jours.... Herio: Si vous voulez que je fasse tout de suite? Paulette: Je ne suis pas pressée. Herio: Tant mieux!.... Il ne faut pas que vous soyez trop pressée! Je continue.. vous vous accoutumerez d'être embrassée derrière l'oreille chaque fois que vous arriverez.... et c'est ce qui me permettra - (allant à son calendrier) le mardi 22... Révocation de l'Edit de Nantes.. char- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||
mant anniversaire, n'est-ce pas? Eh bien, ce qui me permettra le mardi 22 de faire glisser insensiblement mon baiser de votre nuque jusqu'à votre bouche. Paulette: Voyez-vous ça! Herio: Si je le vois?... Je le vois comme si j'y étais! Paulette: Et alors, après? Herio: Ah! Ah! vous y prenez goût? Paulette: Après? Herio: Après?.... Eh bien!... mon Dieu, le... (Retournant au calendrier) le jeudi 24... oui, faut compter ça.... le jeudi 24... Prise de Berg-op-Zoom par le comte de Louvendal.... Oh! ne ratons pas ça!... Eh bien, le jeudi 24... nous ferons d'un commun accord, la chose la plus agréable du monde! Paulette: Ah! Oui? Herio. Oh! oui! Paulette: Et quand nous aurons fait ça? Herio: On pourra recommencer.....
Het is in dezen toon dat de actie wordt opgevoerd; ongemerkt wordt de badinage verdrongen door een meer intense dialoog die een prachtige atmosfeer schept. Na een uiterst geestige en schitterend genuanceerde monoloog van Herio, legt ze in vertrouwen haar hoofdje op zijn schouder: Herio: Je vais vous faire une confidence. je t'aime (elle étend doucement son bras vers le calendrier et elle en détache la feuille du jour et la feuille suivante qui tombent). Oui... c'est vrai... j'avais promis que je ne vous tutoierais pas avant après-demain... tant pis.. je t'aime... je t'aime (il se penche et l'embrasse derrière l'oreille. Elle arrache la feuille suivante du calendrier) Je t'adore (une autre feuille tombe). La parfum qui monte de toi me grise! Je te désire.... (une autre feuille tombe). Et que tu te veuilles ou non, tu me désires aussi.... (cette fois, elle arrache trois feuilles à la fois) Mardi! (Herio embrasse alors Pauline sur les lèvres). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||
Paulette: Déjà mardi!.... Et six heures!.. C'est fou ce que le temps passe! (Herio soulève les deux jours suivants sur le calendrier). Herio: Jeudi 24? Berg op Zoom? Paulette. Pas aujourd'hui... il faut que je parte. Herio: O! Paulette: Il le faut... (un temps) Au revoir. Herio: A demain. Paulette: Demain... oui... Herio: A quatre heures. Paulette: Quatre heures? Hum. Herio: Oh! Quoi? Paulette: Quatre heures moins le quart, j'aime mieux... Je vais vous dire pourquoi.... Je crois bien que je vais être prise demain à quatre heures.... Herio: Je te le jure.... Dit is tooneel, en wel van het allerbeste. Want ook hier moeten we op wijzen: Guitry, die zelf acteur is, een waardig zoon van zijn beroemden vader, weet precies wat het tooneel eischt. Hij speelt zijn stukken als schrijvende, vandaar het bijzonder tooneelmatige van zijn werk. En wanneer we weten dat deze auteur nauwelijks dertig jaar is, zoo mogen we nog veel van hem verwachten. Een geheel ander type van werk, niet minder succesvol en vermakelijk maar van een veel grovere makelij, is dat van Maurice Hennequin. Zijn vaudevilles als Les Dragées d'Hercule, M'Amour, Coralie et Cie, Patachon, le Prix Monthyon, la Gueule du loup hebben een wereldvermaardheid. Ik behoef u slechts den titel te noemen: Vous n'avez rien à déclarer, of een ieder is op bekend terrein. Weinig geest, maar een sterk sentiment voor de grappige situatie, gesteund door een groote tooneel-flair, ziedaar de gelukkige auteur van de ontelbare ‘Centièmes’. Zijn laatste stuk, la Présidente, karakteriseert het geheele oeuvre. Reuzen-lachsucces van het Palais Royal en op het tooneel van een dolle vermakelijkheid. Mr. Tricointe, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||
de president van de rechtbank, is bekend om zijn puriteinsche braafheid. Hij heeft vrienden en collega's die dat niet goed uit kunnen staan en daarom besluiten hem er eens tusschen te nemen. Zoodra de vrouw van den president dan ook voor eenige dagen van huis is, sturen ze hem een beruchte cocotte op z'n dak. Het toeval wil dat juist op den dag van deze nieuwe verrassing, de minister van Justitie op een rondreis bij Mr. Tricointe zijn intrek neemt. Hij ontmoet de juffer, denkt dat het mevrouw Tricointe is en... laten we het in het fransch zeggen - il l'aime copieusement. De echte mevrouw Tricointe is echter daarmee nog niet van het tooneel verdwenen. Ze verschijnt in de tweede acte in de antichambre van den minister van Justitie om voor haar man naar een betere standplaats te solliciteeren. De minister denkt dat het de concierge is en geeft haar allerlei koperen ingredienten te poetsen. En aangezien mevrouw Tricointe een ex-keukenmeid is vindt ze hierin niets buitengewoons. Intusschen ontdekt de minister in de armen van de pseudo-mevrouw Tricointe allerlei hemelsche zaligheden met het gevolg dat de pseudo-echtgenoot, de stijve puriteinsche president van de rechtbank, met een spurtje de justitieele ladder opwipt zonder dat de brave magistraat ook maar in het minst begrijpt aan wien hij al die buitengewone gunsten te danken heeft. Enfin, vanaf dit oogenblik wordt de verwarring steeds hooger opgevoerd om in de derde acte op de meest vermakelijke wijze te worden ontward. Het is het type van de fransche vaudeville waarvan Favart reeds het geheim bezat en die over Duvert en Lauzanne, Scribe, Labiche, Meilhac en Halevy, Lambert Thiboust tot de moderne volmaaktheid is gekomen, niet steeds tot stichting maar zeer zeker tot amusement van het menschdom. Het is vooral in tegenstelling met de bekende platte burgermans-klucht van Duitsche | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||
origine dat dit fransche genre met zijn luchtig mousseerende vroolijkheid, die altijd tot verblijding wordt, niet genoeg kan worden geprezen. ‘Le rire désopile la rate - zegt Casanova - et fait faire du bon sang. In dit speciale Palais-Royalgenre heeft ook George Feydeau zich een wereld-reputatie verworven. Wie kent niet la Dame de chez Maxim en On purge bébé en Occupe-toi d' Amélie en Champignol malgré lui en al die andere dwaasheden die honderd duizenden schouwburg-bezoekers tot het paroxysme van den lach hebben gebracht. Vooral technisch is dit werk van een verrassende handigheid; de intrigue wordt opgezet en zonder aarzeling uitgewikkeld en vast-geknoopt tot we voor een on-ontwarbare anarchie meenen te staan. Doch dan komt de tooneelman, Feydeau, en met een enkele coup de main geeft hij ons weer een nieuw doorzicht in de materie en al goochelend zet hij alles weer op z'n pootjes neer. Er is geen moeielijker werk dan het schrijven van een goede vaudeville en in dit genre zijn de Franschen van een verbluffende virtuositeit. Het is bij de vaudeville niet de kunst een enkele grappige scène-à-faire te schrijven, het gaat er hier om een gesloten geheel te scheppen dat sluit als een bus. Niets mag aan het toeval worden overgelaten, het is het logisch opbouwen op de grond-gedachte, het mathematisch ineenzetten van de comische effecten, het soms maanden en maanden lang peuteren op het simpele geraamte van het te schrijven stuk. Het is ondoenlijk u een overzicht te geven van de vaudeville-auteurs; naast Feydeau, Hennequin, Veber en andere jongeren hebben twee ouderen nog goeden naam gehouden. Het zijn Alexandre Bisson, wiens beste werk les surprises du Divorce is en Leon Gandillot met zijn Femmes collantes en zijn Ferdinand le noceur. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een figuur die ietwat hooger wordt aangeslagen dan deze vaudevillisten is Paul Gavault, doch ik persoonlijk heb honderd maal liever een eerlijke vaudeville van Feydeau of Bisson dan de phantasielooze sentimentaliteiten van Gavault. Een paar druppels psychologie, een flinke scheut sentiment, een jong meisje van het bekende confectie-soort voor de planken, een cocotte die altijd aan den fatsoenlijken kant is en dat alles geroerd in den smelt-pot van de conventie, ziedaar het werk van Gavault. Of men Melle. Josette ma femme ziet, of la Tante d' Honfleur, la Petite Chocolatière of l' Idée de Françoise, het is alles hetzelfde geestlooze maakwerk dat zich eindeloos herhaalt en geen oogenblik boeit door een psychologischen doorkijk of een fantasie-volle vondst. Het is trouwens bekend dat Gavault uitsluitend werkt voor de recette (hij heeft het meermalen erkend), de verdiensten zijn voor hem alles en zijn fabriek werkt tot nu toe met ongekend succes. Hoeveel waardevoller als comicus is bijv. Tristan Bernard, een schrijver bij wien de comische flair tot den hoogsten graad is ontwikkeld. Neem het Théâtre van Tristan Bernard op en het zal u weinig zeggen, ja, ik wed dat het u bij lezing wellicht zal vervelen. De reden is, dat ge dit leest zonder den kijk van den tooneel-man, uw phantasie wordt gesmoord in de alledaagsche eenvormigheid en in de soberte van het geheel. Ge bemerkt niet dat het comische element achter den1 tekst verborgen ligt en er geheel ‘uitgespeeld’ moet worden. Zelfs een simpele grap als het bekende l' Anglais tel que l'on le parle, is bij lezing van een grauwe verveling. Ik heb dit werkje eenige weken geleden op het tooneel gezien en zelden herinner ik me een schouwburgzaal (geheel gevuld met een beschaafd publiek) waarin de lach met dergelijke intensiteit telkenmale losbarstte. En juist dit is de groote kracht van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bernard, hij disconteert met zijn intuitie van comicus van te voren elk comisch effect, hij bouwt zijn werk geheel af doch bekommert zich nimmer om lacunes in den tekst, die hij kalmweg tijdens de repetities aanvult, verandert en voltooit. Elk woord, elk effect wordt op deze wijze op de planken gewogen en getaxeerd met het resultaat dat het geheel tot de hoogste tooneelmatigheid wordt opgevoerd. Ook kent hij de betrekkelijke waarde van het zoogenaamde ‘mot d'esprit’, de geestigheid die bij het lezen een glimlach op de lippen toovert doch op het tooneel alle kleur verliest. Bij hem is het het doodgewone nuchtere zinnetje, in een bepaald verband gerangschikt, op een bepaalde wijze in den mond genomen, dat onherroepelijk het gewenschte effect brengt. Evenmin is zijn phantasie brillant of verrassend, het comische in zijn blijspelen trekt hij uit de scherpe en nauwkeurige observatie, de minutieuse en photographische studie van het plat burgerlijke, de burgerlijke belachelijkheid in de ijdelheid, de ambitie, de liefde etc. Zie bijv. zijn la Gloire ambulancière. We zien een heele familie verzameld om het ziek-bed van een bloedverwant. En welk een verzameling! De een denkt alleen maar aan zijn zaken, de ander aan een liefdes-avontuur, twee anderen doen niets anders dan elkaar jaloersche en hatelijke steken onder water te geven. Als telkens wederkeerend intermezzo komt even hun medelijden boven voor de stervende, dadelijk weer verdrongen door het egoïsme dat hen opnieuw drijft in de richting van hun eigen belachelijke gezondheidjes en amusementjes. Het geheel is bijna niets en toch is het Molière waardig, niet alleen om de comische verve die u van den eenen lach in den anderen doet duikelen maar ook om de prachtige ‘tranche de vie’ die u hier wordt voorgezet, een stukje werkelijkheid bekeken door den bril van dien bitter geestigen opmerker die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tristan Bernard heet. Het oeuvre van dezen auteur is zeer uitgebreid en zeer veelzijdig, hij heeft zijn krachten geprobeerd op de karakter-comedie en op de vaudeville, op het intriguestuk en op het donkere melo-drama. Wie kent niet van hem zijn prachtige Triplepatte, den man zonder wil die in het leven geleid wordt door een woekeraar die een fortuin op hem te verhalen heeft en hem eindelijk in een allerzonderlingst négligé met geweld naar zijn bruiloft sleept? Het is een blijspel-figuur met zooveel bittere ironie opgezet dat hij, ondanks de frange van het kluchtspel, tot het einde als een prachtig type van menschelijke zwakheid voor ons blijft leven. Monsieur Codomat gaat weer een heel anderen kant op. Hier is Bernard de humorist aan het woord, de Bernard van Allez, Messieurs!, Daisy, en les Pieds nickee lés. Hij zet zijn hoofdfiguur in een omgeving van een dergelijke alledaagschheid dat reeds dit alleen een comisch element schept, een comisch element dat voortkomt uit de analyse van dit karakter in tegenstelling met het allernuchterste gebeuren. En juist het ontbreken van elke zwaar aangezette lijn en caricaturale contours geeft aan deze figuur een levens-echtheid alsof hij zoo uit het parket op het tooneel is overgeplaatst. In le Poulailler geeft hij zijn fantasie den vrijen loop in een dolzinnig gegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Dr. oordeelt dit te machtig en zendt den patient naar buiten. Doch nauwelijks is de patient buiten of hij bezwijkt voor de charmes van twee andere vrouwen, de legitieme echtgenoote. Doch ik bemerk onder het schrijven dat het onmogelijk is, zelfs met de meeste delicatesse, deze dwaasheid voor ons Hollandsch publiek aannemelijk te maken. Een ieder begrijpt echter wel waar het heen gaat. Van een veel gezonder geest is Le petit Café, een van de grootste wereld-successen van de laatste jaren, een succes dat verdiend is. Er ligt in dit pretentielooze werk meer ware menschelijkheid dan in heel wat van die groote stukken die ons zoogenaamd de menschelijke ziel zullen openbaren. We voelen ons dadelijk thuis met dien vriendelijk-naïven en braven kelner die antwoordt op den naam van Albert en we gunnen hem van harte de erfenis van 800.000 francs die uit de lucht komt gevallen. Ongelukkig genoeg voor hem (maar des te gelukkiger voor ons) heeft de patroon Philibert eerder dan Albert bericht gekregen van deze nalatenschap en, op advies van een dubieus zaakwaarnemertje, legt hij zijn kelner (voordat deze van iets weet) hem het volgende contract voor:
Een uur later komt de post en overhandigt aan den braven jongen, dol in z'n schik met dit contract, een brief, waarin deze tot zijn grenzenlooze verbazing leest dat hij de natuurlijke zoon is van een baron en dat hij 800.000 francs erft. Wat te doen? Kelner te blijven met een dergelijk fortuin? Dat is natuurlijk onmogelijk. Derhalve de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||
kosten en straf van twee ton betalen? Dat nooit! Albert, die vroeger nooit een sous in z'n zak kon houden, gaat onmiddellijk op z'n fortuin zitten en weigert ook maar een centime er van af te staan. Hij besluit ten einde raad in het cafetje te blijven, doch nu als amateur-kelner. Klopt een van de bezoekers op z'n tafeltje, dan kijkt Albert hem eens even aan en blijft lekker lui op z'n stoel zitten. En dat gaat net zoolang door totdat de patroon zelf gedwongen is het werk van zijn onwilligen kelner over te nemen. En, ondanks alle valstrikken aan Albert gelegd, moet de patroon op het eind van de eerste acte tot de onaangename wetenschap komen dat hij zich een kelner heeft aangeschaft die hem per jaar 5000 francs kost en die den godsganschelijken dag de lijn trekt. Doch ook voor Albert is dit leventje niet alles; overdag is hij kelner en 's nachts maakt hij van z'n vrijheid gebruik de nachtcafé's te bezoeken in gezelschap van Bérangère Aquitaine, een actrice die hem handen vol geld kost. Bovendien blijft er nu geen oogenblik voor hem over om te slapen en iederen morgen sleept hij zich katterig en oververmoeid naar z'n cafétje. In de tweede acte zien we hem in z'n dubbel leven als viveur, steeds uit de verte gevolgd door z'n patroon Philibert die als een stilzwijgende en boosaardige Banquo voor hem oprijst. Vooral dit binnenkomen van Philibert is een prachtig moment, nauwelijks heeft hij z'n entree gedaan in dit luxe-restaurant of het eerste wat hij doet is het wegvegen met z'n hand van alle broodkruimels die hij op de verlaten tafeltjes opmerkt. Doch ook Albert voelt zich in deze omgeving altijd nog de kelner; onbewust loopt hij rond met zijn servet over z'n arm en voortdurend wordt hij er op geattrapeerd dat hij bestellingen aanneemt. Dit alles en ook de ontmoeting met zijn tweede geliefde, Edwige de Tzigane, brengt hem in de meest kromme situaties | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||
die tot resultaat hebben dat hij in een ruzie, die geheel buiten 'm om gaat, uit het restaurant wordt gesmeten. Deze heele tweede acte is een juweel van vindingrijkheid en gezonde natuurlijke geest, we verliezen geen oogenblik het houvast met den mensch Albert en juist dat brengt deze fantasie op een hooger plan dan het gewone klucht-spel. De derde acte is gewijd aan de oplossing van een klein liefdes-dramatje dat door het geheel is heen geweven. Albert is verliefd op de dochter van Philibert, de buffetjuffrouw, die 'm altijd een beetje uit de hoogte heeft behandeld. De liefdes-verklaring van Albert is in dien weeken gevoeligen Tristan Bernard-toon geschreven die we reeds kennen uit zijn Danseur inconnu; een zonnige glimlach met een tikje sentimentaliteit. En als het scherm eindelijk met een pracht van een plastischen vondst zakt op deze slot-acte, zoo hebben we de overtuiging dat alleen een Franschman een dergelijk fijn genuanceerd, beschaafd, smakelijk en geestig blijspel kan schrijven, een blijspel geheel geconcipieerd in het esprit de mesure den Franschen aangeboren en nimmer de grenzen van den goeden smaak overschrijdend. Dat laatste is geen frase. De heele blijspel-kunst is de kunst van het maat houden, de kunst van het vinden van de juiste grens. Geeft men ook maar een ietsje te veel, dan is dadelijk de betoovering in de zaal verbroken en de schouwburg bezoekers voelen zich als in het gezelschap van een vroolijken kwant die de grappigheid dusdanig overdrijft dat alle opgewekte stemming ten onder gaat in een gevoel van wrevel en weerzin. Ik denk bij het schrijven van deze regels onwillekeurig aan het schrijvers-paar dat de Flers en de Caillavet is geheeten. Ze hebben steeds veel, heel veel vroolijkheid en geest geboden, somtijds lijkt het wel alsof ze op hun ongebreidelde fantasie op hol | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||
slaan en toch zullen ze nooit één letter of één geste te veel geven. En dat is hun genie. Ik houd van de Flers en de Caillavet, ik houd ontzachelijk veel van het werk van deze ondeugende Parijzenaars en de herinnering aan le Roi, L' Ane de Buridan, l' Habit vert, La belle Aventure zijn voor mij een der meest smakelijke, scherp gegrifte herinneringen die mij van het tooneel-repertoire zijn bijgebleven. Het komt mij voor dat men deze twee comici in ons vaderland nimmer de waarde heeft toegekend die ze verdienen; de lach, de intrigue, de phantasie zijn bij een deel van onze nationale critiek een beetje in discrediet. Men schijnt niet te beseffen dat er tienmaal meer natuurlijke gave en talent voor noodig is om ‘l'Habit vert’ te schrijven dan het eeuwige zielen-drama waarbij alle vinding is uitgesloten en dat hoogst zelden geheel gaaf is van psychologie (en op die psychologie komt het toch aan). Is een zuiver gebouwd, boeiend, geestig blijspel niet te verkiezen boven alle pretentie-volle ernstige tooneel-producten die ons den laatsten tijd worden voorgezet, stukken die met zorg door de critiek worden geanalyseerd met het resultaat dat er meestal meer in af dan goed te keuren valt? Het groote publiek staat gelukkig nog op het gezonde standpunt dat er al genoeg tragedies in het dagelijksch leven zijn en dat de spontane tooneel-lach als een verkwikking is die niet genoeg kan worden gezocht. Vandaar het groote succes van alle goede blijspel-kunst, vandaar het groote succes van de Flers en Caillavet's oeuvre. Dat ze geboren tooneel-schrijvers zijn, niemand zal het ontkennen, ja, ik geloof dat er in de wereld-tooneel-litteratuur niemand aan te wijzen is die zoo al de geheimen van het métier kent als deze twee gelukkige auteurs. Hun werk is zoo verrassend tooneel-matig dat het soms op een goochel-toer lijkt; ze durven alles en alles gelukt hen. Henry Bidou | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||
zegt: ‘C'est une certaine façon de voir la vie par accents et par caractères, sous des traits nets et vifs, que leur éclat même rend cocasse. C'est un talent de déblayer le dessin des choses et de le faire apparaître si nu et si clair qu'il devient fantasque. C'est une puissance d'imaginer l'imprévu, de rapprocher les contrastes, de créer, de modeler. C'est l'art d'attraper le vrai avec le coup d'oeil d'un peintre et de le distribuer en figures avec un génie de poète. C'est le passage continu de la vérité à un mensonge plus vrai qu'elle. Et c'est là-dessus, comme la lumière sur un tableau, une gaieté abondante, naturelle et heureuse, une gaieté qui est la sagesse même.’ Wat de dialoog van deze wonderlijke kerels betreft, deze heeft in het blijspel-genre de absolute volmaaktheid bereikt. Het is voor een comicus niet voldoende om geest te hebben, het is de kunst deze geest in dien specialen vorm te gieten die als een ratelend vuurwerk over het voetlicht komt. Het is niets nieuws wat ik hier zeg, maar er kan niet voldoende op worden gewezen welke aangeboren gave er voor noodig is dezen juisten vorm te vinden. Laten we een voorbeeld nemen. Onlangs was op ons nationaal tooneel een fijn geestig kunstenaar aan het woord, Dr. Jan Kalf met zijn Duivel in Delft. Bij lezing zal men voortdurend getroffen worden door een spiritueele gedachte, een kostelijk gedraaide woordspeling, een treffende tirade. Op het tooneel deed deze dialoog echter niets en waarom....? Omdat het niet voldoende in de tooneel-taal was gegoten. Dezelfde geestigheid die nu bijna ongemerkt passeerde, had het 'm gedaan als ze bijv. als een verrassing was gevallen op een voorafgaande vraag of als ze in een korten bijtenden vorm was verwrongen of als ze gehakt was in twee of meer dialoog zinnetjes die dan als het ware krijgertje hadden gespeeld of.. of..... enfin, als ze als echte tooneel-dialoog was | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||
neergezet. welnu, deze zelfde fout zullen De Flers en De Caillavet nimmer begaan, ze kunnen hun gedachte in dozijnen verschillende vormen omzetten maar met hun intuitie kiezen ze precies die zinswending en ook alleen die ééne, die past in het kader van hun werk. Gingen bij Jan Kalf bijna alle bon mots verloren, bij deze fransche auteurs is er geen één dat z'n effect mist. Nauwelijks is het scherm op of ze hebben u onmiddellijk te pakken: L' Ane de Buridan begint aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||
Men voelt dadelijk welk een eigenaardige kleur de laatste repliek krijgt na de voorafgaande interrupties en de voorafgaande vraag. Laat deze zelfde gedachte uitwerken door iemand die niet de flair heeft en hij zal ze u waarschijnlijk geven in een onafgebroken tirade die absoluut niets doet. Hiermede is niet gezegd dat de tirade nooit over het voetlicht komt maar ook deze moet op de juiste wijze getruqueerd worden. Bijv. het volgende:
Het is niet alleen geestig, charmant en van een heel subtiele poëzie, maar het geheel is wonderlijk juist geschreven voor den mond van den tooneelspeler. En zoo sterk spreken deze woorden in de schouwburg-zaal dat ze me na acht jaar nog zijn bij-gebleven. Vooral zijn deze schrijvers sterk in het fabriceeren van het zoogenaamde mot d'esprit. Van een mijnheer die niet heel snugger is: ‘Il a du cerveau juste ce qu'il faut pour s'enrhumer.’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||
En:
En deze satire:
En:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||
En:
De Hertog de Maulévrier vindt Hubert de Latour aan de voeten van zijn vrouw:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ziet hier enkele losse échantillons van de Caillavet en de Flers zoo merkwaardigen blijspel-dialoog. Het is een onophoudelijke waterval van verrassingen en geestigheden waaruit het schuim u als een verblinding in de oogen slaat. Ze bekijken elk levensdétail van uit een eigen gezichtshoek waardoor het verdraaid, verwrongen en constrasteerend met de nuchtere werkelijkheid, in onze hersenen een kromme associatie oproept die prikkelt en verblijdt. Naast dezen dialoog, die een geheel aparte plaats inneemt in de tooneel-litteratuur, staat hun phantasie. Het is hun nooit gelukt werkelijk ‘menschen’ te scheppen (uitgezonderd in la Belle Aventure), daarentegen gooien ze in de actie een verzameling wonderlijke wezens die met zooveel vindingrijkheid zijn opgebouwd en zooveel mysterieuse charme afscheiden, dat we na jaren nog de contours van deze brillante caricaturen kunnen trekken. Wie zal ooit le roi de Sardègne vergeten, of Georges Boulain (al is het alleen maar om de pracht creatie van Cor Ruys) of de Hertogin de Maulévrier, Parmeline en zoovele anderen. Het heeft me herhaaldelijk getroffen dat het simpel opwerpen van den titel van een van hun stukken bij de aanwezigen een stroom herinneringen opwekte, die blijkbaar als onverwoestbare details in het geheugen bleken gegrift te zijn. Het is ondoenlijk hier het heele oeuvre van deze schrijvers te bespreken. Het minst sterk zijn ze in die stukken die den kant van de karakter-comedie opgaan, zooals Papa, l' Eventail, Primerose. Een uitzondering hierop maakt dat verrukkelijke blijspel dat La belle Aventure is geheeten. De figuren van Madeleine en die prachtig geestig geteekende oude dame uit de provincie, zijn waard een plaatsje te krijgen in het museum van moderne theater-typen. De echte de Flers en de Caillavet zitten echter in de fantasieën als le Roi, l'Ane de Buridan, le Bois sacré en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
l' Habit vert. Ze zijn allen gebouwd op een satirieke gedachte of liever de satire is door de phantasie heen geweven waardoor het geheel een eigenaardige en oorspronkelijke kleur krijgt. Het is hier niet de satire à la Rochefort die wonden maakt, het is de satire à la de Flers en de Caillavet die meer streelt dan pijn doet. Ziet hier een voorbeeld. Pinchet, secretaris van de Académie Française, komt zijn opwachting maken bij twee académiciens, den baron Bénin en den Hertog de Maulévrier.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een ieder begrijpt dat de auteurs hier de suffe, beschimmelde traditie van dit eerwaardige instituut hebben willen hekelen. Een ander zou de gegevens hebben gezocht in de geschiedenis, zij het dan ook de anecdotische, van de Académie. Caillavet en de Flers echter gooien al hun phantasie op de grondgedachte en scheppen aldus een wereld van verbeelding die tienmaal vermakelijker is dan alle werkelijkheid. Het is dan ook met den bril van de verbeelding dat men al hun werk moet beschouwen. Doch in deze regionen waar alles weerkaatst wordt als in koddig vervormende kermis-spiegels, zijn zij de goden die over het droeve ondermaansche een lach hebben uitgestrooid, zooals de wereld vóór hen er nooit een heeft gekend. |
|