Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde
(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Het smaakt trots stroop uit zuiker riet,
Myn lief, myn lief,
Myn zoete honing dief.
Wel Pietje is dat waar?
Jou snaakze treuzelaar,
Zoet zoet je zoent me al te styf,
En valt een mensch maar op het lyf,
Zoet zoet, zoet zoet,
Dat spel gaat niet voor goet.
ô! Meisje lief ik ben
Geen druiloor, nog Jan Hen,
Niet al te kort, niet al te lank,
Niet al te bruin, niet al te blank,
ô Meid! ô Meid!
Tot uwe dienst bereid.
Bent gy zeker zo kloek,
Jou regte flodderbroek,
Loop loop en melkt jou Koeien maar,
Of strak zo komt myn Bestevaar,
En bruid, en bruid,
Jou wakker op u huid.
Jou Bestevaar is goet,
Ik heb hem flus gegroet,
Hy riep goe morgen Pieter Maat,
Ik zie dat gy uit melken gaat,
| |
[pagina 79]
| |
'k Sprak wis, 'k Sprak wis,
Wyl 't al aan 't dagen is.
Zeg Neeltje wilje dan,
Nog niet haast aan de Man?
Daar is een fyne paereld speld,
Die my al ryk'lyk duiten geld,
Kedaar, kedaar,
'k Vereerze u zo waar.
Wel Pietje lief gaat meê,
En melkt met my het Vee,
Dan zullen wy na Moertje gaan,
En hooren of zy 't toe wil staan,
Dus vind, dus vind
Gy haast wie u bemind.
Toen Neel de speld van Pieter kreeg,
Toen was 'er niet meer in de weeg.
|
|