Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Kloris en Rozemond. Stem: Wanneer de Zon zyn Paarden mend. AUrora op haar Wagen zat, In eenen Morgenstond: En Kloris om een kusje bad, Aan zynen Rozemond, Hy sprak myn uitverkoren, Ei wilt dog na de klagt, Van uwen Kloris horen, Eer hy in Min versmagt. Myn Lief ik kniel, ik buig, en bid, Hoord dog myn reden aan, Ach! uwe oogjes bruin als git, Doen my in liefde braân, Gy zyt myn welbehagen, Troost my in myne noot, 'k Wil alles voor uw wagen, Op de oever van de dood. Wel Kloris ed'le Herders kind, Gy weet dat Damon my, Al heeft twee jaren lang bemind, [pagina 40] [p. 40] Met smeeken en gevly: Maar 'k kan my niet begeeven, Om in den Egten Staat, Met eenig Man te leven, Dus bid ik van my gaat. Zo mind gy dan de eenzaamheid, Daar de aldergrootste vreugd, In 't Trouw-Verbond verborgen leid, Princesse van de jeugd, Laat dog die zinnen varen, ô! Ed'le Veld-Godin, Laat ons te zamen paren, En toond dog weder min. Schud gy uw hoofd myn Rozemond? Is dan uw hert van steen? Gy hebt myn jonge ziel gewond, Ei laat dat smertend neen, Eens in het ja verand'ren, Wy kunnen met ons twee Wel leven met elkand'ren, Wy hebbe ryk'lyk Vee. Ach! zy vlugt en spreekt geen woord, ô! Moeder van de Min, Zo gy nu myne klagten hoord, Beweegt myn Engelin, Laat my die gunst verwerven, [pagina 41] [p. 41] Ik offer u myn beê, 'k Kan Rozemond niet derven, Genade Syterë. Geeft dog genade ô! Rozemond, Of Kloris sterft nog aan die wond. Vorige Volgende