hij een lange wandeling met hem wilde doen. Aladdin ging vroolijk mede, tot dat zij ver buiten de stad waren. Daar zetten zij zich neder om wat te rusten. Na een poosje beval de toovenaar aan Aladdin om wat droge takken bijeen te zoeken, om een vuurtje te stoken. Aladdin gehoorzaamde, en al spoedig brandde er een vuurtje, waar in de toovenaar een poeder strooide, zoodat er nu een dikke rook opsteeg; en toen de toovenaar eenige geheimzinnige woorden mompelde, verdween op eens het vuur, en kwam er een groote steen te zien met een koperen ring in het midden. Nu gebood de toovenaar Aladdin om den steen optetillen, en in het hol te gaan, dat onder den steen was, terwijl hij zei: ‘Ga door de twee zalen, die gij zult zien, den tuin door naar de derde zaal; daar zult gij een lampje vinden branden; blaas dat uit, en breng het mij hier.’ - Aladdin deed wat de toovenaar hem bevolen had. hij vond de lamp, en nadat hij ze uitgeblazen en in zijn kleed verborgen had, keerde hij terug.
Toen hij weder door den tuin ging, zag hij er de boomen beladen met trossen gekleurde vruchten. Dat waren alle kostbare steenen: robijnen en topazen, paarlen en diamanten. Aladdin plukte er een groote hoeveelheid van, ofschoon hij niet wist dat het kostbare steenen waren.
Toen hij nu weer de trappen opklom, riep hij den toovenaar toe om hem de hand te reiken.
‘Neen!’ antwoordde deze; ‘geef mij eerst de lamp.’
Maar Aladdin weigerde, want de lamp zat diep verborgen in zijn kleed onder de veelkleurige vruchten.
Nu werd de toovenaar verschrikkelijk boos, stampte geweldig op den grond, en opeens sloot de steen weer de opening, en rende de toovenaar woedend weg.