In 't vrije veld(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 14] [p. 14] Zondag-morgen. De kerkklok luidt van 't dorpje: Het is des Heeren dag! Gaat allen op ten tempel, En buigt daar vol ontzag De knieën voor den Vader, Die in den Hemel woont, En u van ziekte en rampen Zoo liefdrijk heeft verschoond. - En zie - van heinde en verre, Uit boerenhoeve en kluis, Begeven arme' en rijken Zich naar des Heeren Huis; Zij spoeden langs de wegen, Een lange, breede rij; Zelfs 't bestje strompelt mede In zondagsche kleedij. En ernstig gaan zij over Het pad van 't kerkhof heen; Daar wijzen houten kruisen En menig grauwe steen De rustplaats hunner dooden, Ontvallen aan hun hart; En welt een traan in de oogen Van stille weemoedsmart. Zoo treden zij naar binnen En bidden voor elkaar, En lieflijk straalt het zonlicht Daar op der vromen schaar; En als zij wederkeeren Naar hofsteê en naar kluis, Dan voeren ze in hun harten Gods zegen meê naar huis. [pagina binnenkant achterplat] [p. binnenkant achterplat] Vorige