In 't vrije veld(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina binnenkant voorplat] [p. binnenkant voorplat] [pagina 1] [p. 1] 't Verdwaalde lam. De schapen hadden heel den dag Gegraasd in 't geurig kruid; Maar bij het scheiden van de zon Was 't met dat pretjen uit; Al vonden zij 't ook buiten mooi, Nu moesten zij terug naar kooi. Doch bij de hoeve weergekeerd, Daar zag de herder, dat Eén lammetje aan den troep ontbrak - Waar 't arme diertje zat? - ‘Pas’ - zei de herder tot den knecht - ‘Op de andren; 'k breng het gauw terecht.’ En haastig liep hij weer terug, En riep en floot en keek Dan links, dan rechts in veld en wei, Langs waterplas en beek, En toen hij bij het boschje kwam Vernam hij 't blaten van het lam. ‘Och zit je’ - zei de goede man - ‘Hier in de doornen vast?’ En hij verloste 't kleine dier, En met dien lieven last In de armen, liep hij meer dan vlug Weer naar zijn kameraad terug. En 't schaap, de moeder van het lam, Kwam blatend naar hem toe; En 't was als riep het lammetje Heel zacht: ‘hier ben ik, moè! ‘Mijn hartje klopt zoo blij, zoo blij! ‘'k Zal nooit meer dwalen van uw zij.’ Vorige Volgende