| |
| |
| |
[XXIII]
Vandaag loopt de wekker niet af en als Beumke wakker wordt, weet hij al gauw, dat het Zondag is. Maar ook dit maakt den laatsten tijd niet veel verschil.
Er luiden kerkklokken en de zon kiert scherp door de reten van het gordijn... Ongeveer in dit zelfde schemerige licht stond Karel dien ochtend aan zijn bed. Over de grijsblauwe pyama droeg hij de overjas, waarvan Beumke den rug zo goed gesneden vond, hoekig, vlak en slank. Karel's kleren leken altijd nieuw. Hij kocht altijd het beste, maar deed er verrassend lang mee. Voor ruwe diensten en bij slecht weer droeg hij nu nog het veldjasje, waarin hij anno zestien beëdigd was.
Opnieuw wringt de pijn om het verlies. Zijn kostbaarste bezit, het sprookje van zijn jeugd, is onherstelbaar verminkt. Nu eerst heeft hij wroeging om de vele jaren, dat hij Karel verwaarloosde, nauwelijks aan hem dacht. En het helpt niet, of hij zich al inprent, dat dit soort verdriet eigenlijk niet meer is dan platte zelfzucht. Het kind pruilt om een halfvergeten stuk speelgoed, dat eerst kostbaar is geworden, als het onherroepelijk verloren is...
Elsje van Hooydonk... Toen zij den tweeden avond na de capitulatie terugkeerden in Hotel Drakestijn, vernamen zij, dat Elsje daar reeds was geweest en weer vertrokken. Zij had toch kans gezien om achter de Waterlinie te komen! En de oude hotelhouder was nog onder den indruk van het bezoek. Ja, mevrouw was zeer in de war; dat
| |
| |
is te begrijpen. Zij had de persoonlijke kleinigheden van den kapitein ingepakt en meegenomen. En hij moest aan de heren haar beste groeten doen. Zij wilde ook de rekening voldoen, maar na veel aandringen had zij toch goedgevonden, dat hij een paar dagen gastvrijheid mocht verlenen aan een Nederlands officier, die gesneuveld was. Omdat het zo hartelijk gemeend was, zei Mevrouw... De oude heer was er trots en blij om.
Een paar dagen later werd de volledige sterkte van het bataljon verzameld op het sportterrein. De muziek was weer aanwezig en de jongens hadden dagen lang geoefend. Na den psalm: ‘Wilt heden nu treden’ trad de bataljonscommandant naar voren in het carré en ontvouwde een vel papier. Allen bemerkten, dat hij zich op dit ogenblik ver boven zichzelf verhief. Er ging een grote waardigheid van hem uit; het was alsof hij plotseling veel groter werd. En terwijl de muziek zacht het Wilhelmus speelde, hield hij met plechtige stem appèl over de doden van zijn bataljon.
De reserve-kapitein Karel Pieter Koen?
En na elk der zes en twintig namen klonk uit duizend monden:
Present!
Het was een schouwspel, dat diep in hun ziel werd gekerfd. Beumke tuurde strak naar Vorster... Neen, dit was niet meer de alledaagse steenbakker uit den Achterhoek. die graag een borrel drinkt met zijn officieren. Hij zag de gestalte uitgroeien tot het symbool van den eenvoudigen man uit alle eeuwen, die, als de nood roept, zijn gereedschap neerlegt en de wapens opneemt om zich te weer te stellen naar de ingeving van zijn gezond werkersverstand. Zonder aarzelen greep deze onbekende Vorster de overrompelende gebeurtenissen aan, waar hij hen grijpen kon. En zijn bevelen waren goed. Snel en zeker vond hij het
| |
| |
enige middel om paniek en moedeloosheid te voorkomen, hij zette zijn mannen aan het werk, hij wachtte niet af, hij trad den vijand tegemoet. Ook hij wilde zuinig zijn met andermans kinderen, hij wist zich verantwoordelijk voor duizend jonge mensenlevens en hij had den moed enkelen te offeren om het geheel te behoeden voor verwarring en ontbinding...
Na het dodenappèl klonk het lied van den goeden kameraad. Daarna marcheerden zij af naar de graven der gesneuvelden met de vele bloemen, waarvoor zij allen hadden bijgedragen. Vorster had in de bataljonsorders geschreven: Ieder man geeft iets, al is het maar een cent... Karel ligt tussen de jongens van zijn compagnie. Zijn klewang was in den versen grafheuvel geplant. Blaauw had voor de hulde aan het graf van den kapitein den soldaat aangewezen, wiens naamplaatje Koen in de hand hield, toen hij viel...
Arme Jol... Hij is als een der eersten met groot verlof gezonden. Een paar dagen later kreeg Beumke een opgewonden brief. Want terwijl Jol hier zijn huid waagde voor de goede zaak, zijn onze bondgenoten zijn Zeeuws-Vlaams stadje binnengevallen. Waalse soldaten dreven zijn vrouw en kinderen uit het huis om het beter te kunnen plunderen. Zelfs de spaarpotten van de kinderen waren weg, evenals de gordijnen, die moesten dienen om het geroofde in te pakken. En wat niet weggesleept kon worden, was kort en klein geslagen... Wat zal Jol woest met de ogen hebben gerold. En niet zonder reden.
De brief kwam, toen Beumke nog zonder bericht was van huis, en maakte zijn eigen vooruitzichten niet beter. Maar op den 28sten Mei bracht een luitenant, die tot diep in de Vlaanders was teruggeslagen, een brief mee van Liesbet, die schreef, dat alles wel was en in Weerdighem alles nog overeind stond.
Een andere meevaller was Doodewaard, zijn eerste
| |
| |
zwaargewonde. Hij is kerngezond uit het hospitaal gekomen en zit weer op zijn eiland, waar hij aan iedereen vertelt, wat de kapitein en de dokter gezegd hebben: Alleen reuzesterke kerels komen zo'n verwonding te boven...
Beumke schudt glimlachend het hoofd, als hij aan Klinker denkt. De deugniet heeft hem zelfs na zijn dood nog een poets gebakken, een benauwd kwartiertje bezorgd. Een van die eerste dagen meldde Mijnlief het bezoek van Klinker's vader en Beumke verzamelde al zijn moed voor dit pijnlijk onderhoud. De man kwam echter namens den vader, die al zeer oud was en te veel tegen de reis had opgezien. Hijzelf was de aanstaande schoonvader. Dit was al een opluchting voor Beumke. Hij prees den jongen uitvoerig als een goed soldaat en een vrolijken klant. Ten slotte stelde hij zijn bezoeker den gouden verlovingsring en de andere persoonlijke bezittingen van Klinker ter hand. De man was zeer getroffen en ging dankend zijns weegs.
Prompt een uur later werd ‘de schoonvader van Klinker’ aangediend. Neen, het was een heel andere, zei Mijnlief.
Bliksem nog toe! Had Beumke den ring aan den verkeerden schoonvader gegeven? Zelfs Quinten wist er geen raad op. De nieuwe schoonvader deed echter al spoedig afstand van het grootste deel zijner bevoegdheden. Hij kwam uit Balkerken en ‘schoonvader’ was wel wat veul gezegd, maar hij moest toch iets zeggen om binnen te geraken. De jongen had kennis gekregen aan zijn dochter en het was al zo ver gekomen, dat hij zowat iederen avond aan huis kwam. Heel de familie was erg op hem gesteld, omdat hij zo'n plezante kerel was. En zijn dochter - dat begrijpt ge - was van lieverlee betoverd-zot geworden op dat manneke. Ze deed er dan ook heel erg over...
Beumke luisterde, vastbesloten zich van den domme te houden, zolang er geen gevaar dreigde. Maar het gelukte
| |
| |
hem niet alle heiligdommen te sparen, want de man was eigenlijk gekomen om het adres van de oudelui. Hij kende die mensen wel van geen kanten, maar omdat ze thuis zoveel plezier hadden beleefd aan dien jongen, wilden ze dien mensen toch eens schrijven...
En dit moest ten allen prijze voorkomen worden. Beumke zei, dat meneer, als man van de wereld, het wel zou begrijpen. ‘Wij’ waren immers ook jong geweest! En op dien leeftijd ben je tot alle deugnieterijen in staat, als het op meisjes aankomt. Klinker was een best soldaatje geweest, de pleizierigste jongen van heel de compagnie, maar een deugniet! En als hij nog leefde, zou Beumke hem hier onder ons eens flink de waarheid hebben gezegd. Want hij was op zijn eigen dorp al verloofd, de vlegel. Maar ja, hij was dood, hij was als een dapper soldaat gevallen en daarmee waren al zijn zondekens uitgewist. En niemand zou ermee gebaat zijn, als nu bekend moest worden, dat hij één van de twee meisjes voor den gek hield. Beumke liet het aan meneer over om te oordelen, wat het beste was. Zowel zijn eigen dochter als het andere meisje bewaarden op 't ogenblik nog een prettige herinnering aan Klinkertje. En voor zijn ouders zou het toch zeer verdrietig zijn, als ze nu nog moesten horen, dat hun zoon in Balkerken zo'n lelijke kwajongensstreek had uitgehaald. Zou het niet zo te plooien zijn, dat...?
De man stond op en stak zijn hand uit. De kapitein had groot gelijk en kon op hem rekenen. Hij was zelf ook soldaat geweest! Die gasten meenden het niet zo kwaad, maar als ze rokken zagen, dachten ze niet verder na. Het bleef onder ons; hij zou er wel iets op vinden...
Een volgende verrassing was de komst van Herman Nocker, over wien zij op den avond van Reus Haas nog zo uitvoerig gesproken hebben. De gewezen stormer was diep terneergeslagen door hetgeen hij in Brabant heeft moeten
| |
| |
aanzien. Het ene terugtochtsbevel was nog niet uitgevoerd, of het andere werd reeds ontvangen en weldra ontaardde heel de achterwaartse beweging in een dolle vlucht. Hij heeft moeten razen als een wild beest om zijn compagnie bijeen te houden en het zou hem ook gelukt zijn, als hij ze 's nachts onder zijn hoofdkussen had kunnen leggen. Open en bloot langs de wegen zag hij soldaten van alle wapens, die brutaalweg burgerkleren kochten van de boeren. Alle vrachtwagens, die in Oostelijke richting gingen, waren opgehoopt vol en werden overal opnieuw bestormd. Vaak genoeg is hij er met het pistool voorgesprongen en dat hielp... voor vijf minuten. Die machteloosheid, het was om grijs te worden. Het ergste was, dat hijzelf al op Zaterdagmiddag niet meer kon vechten tegen de overtuiging, dat het een verloren zaak was en alle verzet nutteloos. Tegen de gevolgen van twintig jaar afbraak kon hij niet op. En niemand. Toch heeft hij het goede en bruikbare deel van zijn compagnie in de hand kunnen houden, ongeveer zes tienden van zijn sterkte... Maar hij heeft geen schot gelost en hij knarste zijn tanden, toen hij moest horen, hoe aardig het depot heeft kunnen werken...
Beumke prijst zich gelukkig, dat hem zoiets bespaard is gebleven. Het ergste, wat hijzelf gezien heeft, waren officieren zonder sterren en onderofficieren zonder chevrons, maar zij marcheerden toch in de richting van den vijand. Wat moet het afschuwelijk zijn voor een kerel als Nocker om met zulke ervaringen uit een verloren oorlog thuis te komen... Neen, dan het ongewapende bataljon-Vorster met zijn grasgroene recruten!
Terugkerend van het Zondagmiddagappèl, treft hij Lanslot, die onder de lindebomen van het voortuintje zit te staren naar niets in het bijzonder. Het is een gunstige opstelling. Over de heg en onder het lindenloof door kunnen
| |
| |
zij op de straat kijken, zonder dat zij zelf al te zeer uitgestald zijn.
Beumke laat zich in een rieten stoel vallen. ‘Hier zit de zuivere winst’, zucht hij.
‘M - m. Dat hadden we ons liever anders voorgesteld. Het is verdomd beroerd, dat we Kareltje verspeeld hebben... Maar nu alles zo heeft moeten zijn, hadden we dit avontuur toch voor niets ter wereld willen missen, zeg nou zelf.’
‘Dat is zo. En als we de verhalen van Nocker horen, moeten we nog tevreden zijn. We weten nu tenminste, wat we ons jarenlang hebben afgevraagd. Wij kunnen in oorlogstijd een compagnie commanderen. Dat weet je niet, vóór je 't geprobeerd hebt. En we weten ook, dat het niet gemakkelijk is. Er waren wel ogenblikken, dat ik bang was. Maar eerlijk gezegd was ik het niet zozeer voor mezelf als wel voor den troep.’
‘Dat is het juist,’ knikt Lanslot. ‘Wie zich om anderen bekommert, kent geen vrees.’
Zij zwijgen een poos en weten van elkaar, dat zij aan Karel Koen denken.
‘Michel, het zou toch te erg zijn, als 't weer hetzelfde drama moest worden. Hij spaarde voor de studie van Pieter. Je weet toch, hoe het hem altijd heeft gewrongen, dat hij zelf niet heeft kunnen studeren. En hij had zich gezworen, dat Pieter -.’
‘Die jongen gààt studeren.’ Lanslot zegt het zo beslist, dat Beumke rechtop zit. ‘Je mag er ook toe bijdragen, als je wilt. Maar het zal niet nodig zijn. Ik weet nu al zeker, dat ik het geld bijeenkrijg.’
‘O, maar dat is prachtig, Michel! Een steen van m'n hart. Nog 'n kop koffie. Nee, liever iets feestelijkers, op het welslagen van Pieter Koen!... Johan, Sherry voor deze krijgsgevangenen.’
| |
| |
Ja, Lanslot vindt het een buitenmodelsen oorlog. Helemaal niet volgens de boekjes. Eigenlijk moesten zij nu achter den prikkeldraad zitten en dan waarschijnlijk niet achter den sherry. Over een paar dagen gaan zij naar huis, of er niets gebeurd is!
Johan brengt den sherry en vertelt de laatste geruchten. Dan kijken zij een tijdlang naar het verkeer. Er komen enkele Duitse pantserwagens voorbij en Beumke denkt aan de tankversperringen, die overal gebouwd waren, uit baksteen of straatkeien... Was dit onnozelheid of boerenbedrog? Nu moet je zien, wat een lekker kanonnetje die lui aan boord hebben. Eén schot en heel de kolonne wipt in dezelfde vaart over de brokken, zonder een seconde vertraging. Hij wil erover beginnen, als Lanslot opeens zegt:
‘Je vroeg, wat ik dacht, toen ik naar dat gelande vliegtuig liep.’
Beumke is vol belangstelling.
‘Weet je nog,’ gaat Michel voort, ‘dat je met Karel 's morgens vroeg op mijn kamer kwam? En dat je na een van de bommen begon te zingen van L'astre du jour fait boum?... Dat boum-liedje heeft heel den dag in m'n hoofd gehangen. Ik kende maar enkele regels en het was afschuwelijk irriterend. Ik heb je wat verwenst! En toen ik naar dat vliegtuig tippelde, zong ik zelfs hardop van boum!... Tot overmaat kom jij me vlak daarop nog vragen, wat ik eigenlijk dacht en wat er in me omging. Ik had je wel kunnen douwen!’
Beumke schiet in een lach. ‘Michel, je bent toch veel menselijker dan ik dacht.’
Tante Coba, Reus Haas en de andere heren Jansen-Van der Aa krijgen eindelijk hun zin. Het is afgelopen met het flauwe soldatenspelletje. Er blijft geen man en geen cent van over.
| |
| |
De schamele resten der compagnieën zijn samengevoegd onder den kapitein Nocker en dit heet voortaan ‘Opbouwdienst’, zolang het duurt. Nocker zelf spreekt van een doodgeboren kindje met een lam handje.
Quinten blijft nog wat, heeft niets beters omhanden, want op zijn kantoor kan deze oudstrijder ‘voorlopig’ niet terecht. Hij heeft Beumke naar den trein gebracht en Schurfie opgetild om hem een poot te laten geven. Want ook Schurfie blijft bij den dienst, hij heeft nu eenmaal een soldatenhart en zal het nooit tot éénmanshond kunnen brengen... Wel kapitein, zij hebben samen pleizierig gediend. En goed gediend! Aan onze karbouwtjes heeft het niet gelegen, eerlijk niet. Het lefen is fol teleurstellingen en dès-illusies. Maar we komen er dóó-oor! Het ga den kapitein goed... En om de feestelijkheden waardig te besluiten, kan hij tot zijn genoegen melden, waarom de damespantalons zijn afgekeurd. Ze waren namelijk bestemd voor het Academisch Ziekenhuis van Groningen. Maar in dat hoge Noorden zijn de grieten zo kloek van bouw, dat de pijpen veel te nauw waren. Tot ziens, kapitein! Wel thuis! Ja, hij zal schrijven!...
In Deuzeldonk blijft hij een trein over. Hij ziet er wel tegen op, maar het kan niet anders: hij moet naar Elsje van Hooydonk.
Reeds aan het begin van de Schoolstraat kijkt hij als altijd naar de hoge dakgoot, waar de tennisballen liggen. Dat kijken heeft hij nooit verzuimd sinds den dood van Monsieur Koen.
Nooit heeft hij met zoveel hartkloppingen op de stoep van het schoolhuis gestaan. Dezelfde groengelakte deur en de royale koperen belleknop. Hij weet nog goed, dat hij op de tenen moest gaan staan om eraan te trekken. Drie keer bellen, dan wist Karel dat het voor hem was...
| |
| |
Dezelfde vlugge voetstappen in de gang en daar staat Pieter.
Ha, meneer Beumke!... Neen, moeder is naar Den Bosch en komt vanavond pas thuis.
De jongen is helemaal uit Karel gesneden, ziet Beumke. Alleen de ogen zijn iets lichter en het haar wat blonder. Dat heeft hij van Elsje. En precies als Karel doet hij oud en wijs voor zijn lengte... Op dezen leeftijd stapten zij samen al naar het gym. Maar toen droegen zij hoge, stijve boorden en hadden een grote pijp in den mond...
Ja, hij komt graag nog eens binnen; het is al zo lang geleden...
Om zijn ontroering te overstemmen praat hij druk in het rond. Want hier is haast niets veranderd. De staande klok met de maneschijven. De grote, zware mahonie-schrijftafel. En waarachtig, nog steeds die blankgepoetste, tinnen beker met de ganzeveren. Alleen monsieur kon er de juiste punten aan snijden en er fijne krullen mee trekken, die zo mooi van dik naar dun uitvloeiden. Zij, jongens, vonden het machtig geleerd staan, maar brachten er niets van terecht... En daar ligt als immer de dikke kartonnen map, groen gemarmerd, met linten van gelijke kleur. Het etiket is aan de randen iets weggesleten en de inkt wat verbleekt. Geschiedenis van het Onderwijs in het Kwartier van Baarschot. Dit is nog het fraaie handschrift van Karel's vader, het lijkt wel steendruk. Een gedeelte is netjes langs de liniaal doorgehaald en veranderd in: de Baronie van Cronenborg...
Ja, Pieter, hier heeft de jonge Leo Beumke heel wat uren doorgebracht. Grootvader zat daar aan de schrijftafel en werkte aan het boek. En Beumke kwam vaak genoeg om een moeilijke Latijnse vertaling over te schrijven van vader, maar dat mocht ‘monsieur’ vooral niet zien... Neen, vader hoefde nooit te spieken, hij was altijd in alle vakken zo bij, dat hij niemand nodig had. En zo was hij
| |
| |
ook als soldaat, de beste compagniescommandant van heel het bataljon...
Peter vraagt, hoe vader eigenlijk gesneuveld is.
Nu dan, de vijand was op verschillende plaatsen rond Voorhoeve geland, ook bij de Catharina-hoeve, een bekende, oude boerderij onder Klipdorp. Vader was de eerste kapitein, die het bevel kreeg om aan te vallen, dus hij wist niet, hoe sterk de vijand was en welke wapens hij had. Maar hij viel aan. Opeens zag hij, dat op een van zijn vleugels de manschappen aarzelden, omdat zij daar veel vuur kregen. Hij stormde erop af...
‘Met getrokken klewang?’, vraagt Pieter en zijn ogen glinsteren. Beumke ziet de rijke jongensfantasie werkzaam op dit gespannen gezichtje en is er blij om. Pieter is van het oude, goede slag. Hier zijn alle grondstoffen aanwezig, waaruit een man wordt gebouwd, die Koen mag heten...
En nu maakt hij er een verhaal van. Hij wil hebben, dat Pieter voor altijd trots zal zijn op zijn vader, gelijk ook Karel trots was op den eersten Koen, die sneuvelde voor anderen...
En als eindelijk de Catharina-hoeve genomen is, legt hij uit, van hoeveel belang deze eerste overwinning was. Heel het bataljon had opeens veel meer moed, toen bekend werd, dat de kapitein Koen met de allerjongste recruten erin geslaagd was den zwaargewapenden vijand baas te worden...
Pieter kan er niet genoeg van krijgen. Er is wel een brief gekomen van den majoor Vorster en daar stond het ook in, maar natuurlijk lang niet zo uitgebreid. Jammer, dat moeder niet thuis is, maar Pieter zal het haar precies eender vertellen...
Het boek? ‘Ja, dat is nu jammer,’ zegt de jongen. ‘We waren goed op weg naar het eind, we zaten al midden in den patriottentijd.’
| |
| |
Hij knoopt de groene linten los en Beumke ziet met weemoed het overbekende handschrift van de vele ‘gespiekte’ thema's. Opeens neemt hij zijn penhouder en begint te schrijven op het laatste vel. Pieter kijkt over zijn schouder.
In den voormiddag van den tienden Mei 1940 viel de Reserve-Kapitein Karel Pieter Koen aan het hoofd van zijn compagnie tijdens den aanval op Catharina-hoeve onder de gemeente Klipdorp in Zuid-Holland. Van hieraf wordt dit werk voortgezet door zijn zoon Pieter Karel.
Zij kijken elkaar aan en lachen gelukkig.
‘Want denk erom, Pieter, dit boek wordt gedrukt en uitgegeven... En wat ga jij studeren?’
‘Nederlandse letteren natuurlijk!’
‘Dat dacht ik wel. En laat je niets wijsmaken, Pieter! Jij gaat studeren, al kwam de onderste steen boven.’
‘Dat heeft moeder ook al gezegd.’
Zij gaan den tuin in, want Beumke wil den vijver nog eens zien. En de volière. En daar staat nog steeds de zilveren bal te schitteren in de zon... Wat was Karel gehecht aan de kleine dingen van zijn jeugd...
Maar telkens kijkt Beumke naar de hoge dakgoot van de school. Zouden er nog sjotballetjes in liggen?
Pieter denkt van wel. Zal hij den sleutel halen?
Ja, Pieter moet den sleutel halen...
Beumke weet, dat ergens in het heelal de twee gesneuvelde Koens hen gadeslaan... Zij waren fijne mensen en deze kleine man is van hun eigen bloed.
Als hij met rijwiel en koffers van den enen vrachtwagen op den anderen tot Brussel is geraakt, heeft hij een onverwacht buitenkansje. Reeds bij het uitstappen schreeuwen de letters ETABLISSEMENTS-GEOFFROY hem toe van een groten auto-camion.
De chauffeur Kamiel herkent hem al van ver en vliegt
| |
| |
hem in zijn Vlaamse hartelijkheid bijna om den hals. Nondedomme, wat een geluk, wat een geluk! En wat zal Madame content zijn!
Zo komt hij tegen den avond in staatsie voorgereden aan het landhuisje langs de grote baan. Het is een groot gekakel en een gekus zonder eind... Hij moet vertellen... Ja, straks vertellen, eerst zijn spullen bergen... Blij dat hij veilig thuis is? Zij geloven toch zeker niet, dat hij bang is geweest?
Neen, dat weten zij wel beter.
Hoe kunnen zij dat weten?
‘Maar lieve schat, jij bent immers veel te verwaand om bang te zijn!’
Nu laat hij alles uit de handen vallen en staat verstomd. Dit is Muike, de jongste van heel het stel... Mooi is dat! Hij kan niet zeggen, dat het respect van de larven er met den oorlog op vooruit is gegaan.
Zoet maar! Zij zijn juist fier over hem. Een vader, die gebibberd had, zouden ze helemaal niet kunnen uitstaan.
De gang staat vol. Hij houdt zich gejaagd bezig, zoekt karweitjes om een ogenblik alleen te zijn... Begrijpt het vrouwvolk dan niet, dat hij even moet wennen? Hij draagt zelfs den zwaren veldkoffer naar den zolder, legt er zijn uitrustingstukken en zijn uniformen in, doet er lang over... Hij vouwt de veldjassen zorgvuldig naar het model, dat hem in veertien is geleerd door den sergeant Stims... Krijgt hij nu berouw, omdat hij dien rotkraag zo heeft vervloekt? Hij stond toch eigenlijk niet slecht... op een foto... Nu kunnen de linnen boorden eruit... Model: bejaarde notarisklerk... De knoopjes van de schootzakken moeten nog dicht, anders...
Jasses, daar komt er weer een de trap op... Het is Liesbet.
‘Zeg, die grijze kist -’
| |
| |
‘Dat is geen kist!’, snauwt hij. ‘Dat is een veldkoffer.’
‘Nou, die kan ik goed gebruiken voor -’ Zij houdt verschrikt op. Hij keert haar koppig den rug toe en nu eerst ziet zij, hoe bleek hij is. Ook blinkt er iets aan zijn oogharen. En daar zet hij zijn lelijke, snijdende stem op:
‘Je blijft er af!... Ik heb altijd met plezier gediend... En Kareltje Koen is dood... Maar aan ons heeft het niet gelegen, dat het zo'n prulleboel was, al denk je dat... Die jongens van ons zijn even goed!’
De mensen op straat zullen denken, dat er grote ruzie is, vreest Liesbet. Zij slaat de armen om zijn hals.
‘Geef me liever motballen,’ moppert hij nog.
Uit een brief van Mr. Langeveld aan Dr. Beumke:
... Het grote nieuws van deze week is, dat met ingang van 15 September j.l. de Krijgsraden en het Hoog Militair Gerechtshof zijn opgeheven. Wat een verlies, zul je zeggen. Wacht even, het wordt mooier: Er is namelijk bij bepaald, dat de heren de lopende zaken mogen afwerken. En lopende zaken waren gauw gevonden. Men was het er dadelijk over eens, dat onze militair-wetenschappelijke hoogte-zonnen alles goed hebben gedaan en wij, troupiers, alles verkeerd. Om dit te bewijzen hebben ze - zonder voorafgaand korpsonderzoek! - diverse troepencommandanten naar het H.M.G. verwezen en wel op 14 September, dus één dag voor de opheffing. Charité bien ordonnée... Het komt er minder op aan, dat nu een aantal fatsoenlijke Nederlandse troepenofficieren grovelijk wordt gekrenkt, als de molen maar blijft draaien. Volgens de geruchten hebben de heren zich goed bediend, hebben alles wat op een zaak lijkt samengeharkt en nu zouden zij een hamstervoorraad bijeen hebben, waarmee zij het einde van den oorlog waarschijnlijk wel halen. Want groot is de oogst, doch langzaam zijn de werklieden... En ofschoon ik als advocaat met zo- | |
| |
veel militaire relaties geen bezwaar mag hebben tegen deze bedrijvigheid, vind ik het toch om uit je vel te springen.
Ik verwacht, dat dit alles jou, met je liefde voor juristerij, vrij koud zal laten. Maar je zult toch even springen, als je verneemt, dat jouw compagnie er ook in betrokken is. Onder de zoveel bruto-registerton aan dossiers figureert namelijk ook de zaak tegen den sergeant Quinten, over wien jij zo goed te spreken bent. Wegens diefstal van een hond. En het zou me verwonderen, wanneer dit niet de befaamde Schurfie zou zijn, die zo vriendelijk was om jullie te waarschuwen, als er een bom kwam aanzetten...
EINDE
|
|