Vijftig meesterwerken van Antoon van Dijck
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina *99]
| |
[pagina 111]
| |
Het mystiek huwelijk van de H. Catharina.Onze-Lieve-Vrouw zit met het kindeken Jesus op haren schoot, zij houdt het met de beide handen vast en ziet het minzaam aan. Zij is maagdelijk jong met donkerbruin haar, en draagt een kleed van guldengrauwe kleur met een wat donkerderen sluier op het hoofd. Op de schouders en op den schoot ligt een blauwe draperij, daarover een wit doek, waarop het kind rust. De kleine Jesus steekt de eene hand omhoog en blikt zijne moeder aan met aandrang vragende om lafenis; hij is geheel naakt, met donker haar, waarin gulden weerschijnen glimmen. De H. Catharina is zeer jong, evenals de Madonna; zij heeft blond gekroezeld haar, de armen zijn op de borst overeengeslagen en in de eene hand houdt zij een palmtak. Haar gewaad is bruin, met gulden tinten. In den achtergrond ontwaart men een appelboom. Het tafereel baadt in een warme zwoele lucht. Het kind staat in overvloedig licht ofschoon zijn blank vleesch zelf bruin is. Met een rijk spel van warme tinten komen de fluweelig verlichte figuren op den donkeren achtergrond uit. Geen der stukken, in de Tentoonstelling bijeengebracht, draagt in zoo hooge mate de kenteekens van den invloed der Venetianen; de aanbiddelijk mooie Maria-figuur, de donzig mollige heilige Catharina, zoowel als de algemeene amberkleurige toon, herinneren treffend aan de manier van Tiziano en van zijne stadgenooten; maar in het meer tengere der gestalten en in het meer reëele karakter van het kindeken Jesus, komt van Dijck's eigen trant niet minder duidelijk uit. Het stuk komt voort uit de verzameling van den heer W. Ellis Agar en is onder van Dijck's werken een dergene, die den meesten opgang maakten. Het werd gegraveerd door Schelte a Bolswert, door Blooteling, door Snijers en anderen. Een tweede exemplaar, voortkomende uit de verzameling Cambiaso te Genua, werd door graaf Cornelissen in 1840 gekocht en hoort nu toe aan den heer A.-A. Sprague, te Chicago. Niettegenstaande zijn Italiaansch uitzicht, achten wij het gemaakt na van Dijck's terugkeer in het Vaderland, uit hoofde zijner zachte tonen en malsche vleezen. | |
[pagina 112]
| |
In 1631 bood Balthasar Gerbier, zaakgelastigde te Brussel van den koning van Engeland, aan zijnen vorst eene Onze-Lieve-Vrouw met de H. Catharina aan: een der schoonste stukken, zegde hij, die van Dijck ooit geschilderd had. Toen van Dijck dit vernam loochende hij, dat het stuk van zijne hand was. Gerbier bevestigde, dat alle schilders, en namelijk Rubens, het stuk als echt hadden erkend, dat van Dijck hem bedankt had het gekocht te hebben, dat de Infante Isabella het geplaatst had in de bidkapel van Marie van Medici toen deze te Brussel verbleef en het niet had willen koopen omdat de gevraagde prijs te hoog was. Hij legde later nog een bewijsschrift over van den schilder Salomon Nobeliers, die bevestigde het hem verkocht te hebben en het hem te hebben zien verzenden naar Londen. De verkooper voegde er bij, dat, bij zijne wete, van Dijck hetzelfde onderwerp niet weder had behandeld, behalve nochtans in een enkel stuk, dat Rubens gezien had en dat naar Holland werd gezonden, maar merkelijk minder was dan datgene wat Gerbier den koning aangeboden hadGa naar voetnoot(1). Waarschijnlijk is het, dat het stuk in kwestie, geschilderd werd rond den tijd dat Gerbier er eigenaar van werd en dat het hetzelfde is wat wij hier bespreken. Doek. H. m. 1.10. B. m. 0.92 |
|