Het schildersboek. Deel 5. Vlaamsche schilders der negentiende eeuw
(1901)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 187]
| |
[pagina *52]
| |
Beurtschepen in de Sneeuw, schilderij in olieverf.
| |
[pagina 189]
| |
Albrecht Baertsoen | |
IIk behoor niet tot degenen, die de mooie uitspraak: ‘heureux les peuples qui n'ont pas d'histotre’, - ‘gelukkig de volkeren zonder geschiedenis,’ voor gegrond en onweerlegbaar houden. Volkeren, die geen historie hebben, zijn volkeren die noch geleden noch gestreden hebben, en zulke volkeren - indien zij inderdaad al mogelijk waren, - zouden ongetwijfeld wel steeds. - ik bedoel: tot zij eindelijk een geschiedenis zouden krijgen of, wat het- | |
[pagina 190]
| |
zelfde is, er een ‘verdienen,’ - onrijp, onmondig, onvolgroeid blijven en onbekwaam tot elke groote beweging of daad. Intusschen, wat ik verwerp op het breedere terrein van de Volkerengeschicht, dát ben ik integendeel wél geneigd te onderschrijven op het engere terrein van de.... geschiedenis van den enkelen mensch. Hier acht ik het, althans in zekeren zin en tot een zeker punt, volkomen waar, dat het een zegen is voor een individu, geen.... geschiedenis, laat mij het juiste woord gebruiken: geen levenshistorie, geen biografie te hebben. En in de allereerste plaats acht ik dit een zegen voor die meer bevoorrechten, welke van de natuur een aanleg hebben ontvangen, waarvan men terecht mag zeggen, dat hij dien van de overgroote meerderheid van de gewone stervelingen in fijnheid, teergevoeligheid, lenigheid, maar ook krenkbaar- en lijdensvatbaarheid even ver overtreft als b.v. de fijnbesnaarde stradivarius de ruwe strijkinstrumenten van een middenafrikaanschen negerstam; voor die enkele menschen, dus, om ze met hun naam te noemen, welke zich zullen ontwikkelen tot dichters met woord of toon, vorm of kleur, tot beoefenaars van de letter-, muziek-, bouw-, beeldhouw- of schilderkunst. Een geschiedenis, een biografie hebben, dat staat immers voor de artiesten van allen aard maar al te vaak gelijk met moeten worstelen met allerlei stoffelijke en zedelijke, vooral stoffelijke hinderpalen; het staat gelijk met ontbering, schamele armoe, honger, moedeloosheid, erger nog -: het staat gelijk met een bladzijde uit La Vie de Bohème in het beste, met een tegenhanger van Zola's aangrijpend L'Oeuvre in het slechtste geval. Wat ik hier zeg, is ernstiger dan men over het algemeen wel denkt, ook nog op ónze dagen...., ook nog - en misschien vooral - in onze eigen Nederlanden. Het kán zijn, dat het schril, - onwaarschijnlijk, - dat het, komaan! wij zullen het woord maar neerschrijven - romantisch, hyper-romantisch klinkt, wanneer men zoo hoort zeggen, dat hier, op enkele uren of.... schreden van elk onzer, te Brussel evengoed als te Amsterdam en te 's Hage niet minder dan te Antwerpen, mannen van groote, ja, uitzonderlijke begaafdheid, geen beginnelingen, daarenboven, maar gerijpte en gelouterde artiesten.... en schrijvers, meesters zelfs in hun bizonder vak, niet alleen al datgene moeten ontberen, wat de gelukkigen, die toch vijfen tien- en honderdmaal te veel hebben, met een genadig eufemisme ‘weelde’ gelieven te noemen, maar dat zij, wat erger en veel erger is, voor zichzelf en voor de hunnen niet ééns beschikken over datgene, wat zij, die.... te weinig hebben, het volstrekt noodige heeten. Zekere oproep, niet zoo heel lang geleden door Prof. Dake in een Amsterdamsch weekblad afgekondigd, zal zeker wel velen uit den zoeten waan hebben geholpen, dat - op ónzen tijd, de woorden kunst en broodsgebrek elkaâr onmeedoogend uitsluiten. Ik zelf zou Noord- en Zuidnederlandsche schilders, beeldhouwers en dichters kunnen noemen, wier lof tal van buiten- en binnenlandsche tijdschriften en bladen sedert jaren reeds hebben rondgebazuind, en wier leven toch één | |
[pagina 191]
| |
enkele lange worstelstrijd is geweest of nog is met wel kunstig en fier verborgen, maar daarom niet minder nijpende ellende of.... ten minste gêne. Men late toch eindelijk het wreede vooroordeel varen, - een vooroordeel, dat ik zoo dikwijls door in pracht en weelde levende kooplui of renteniers heb hooren uitspreken, - namelijk, dat ‘zoo'n beetje armoe,’ ‘zoo'n beetje getob,’ eigenlijk elken artiest ten goede komt; dat ‘die lui’ toch nooit beter werken dan.... als de nood nijpt; dat armoe eigenlijk en werkelijk is het accompagnement obligé en, ja, - zóó ver gaan ze wel eens, de conditio sine qua non van.... talent en genie. Grachtje in Vlaanderen, schilderij in olieverf.
In waarheid hebben welvaart en rijkdom geen enkel -, armoe, echter, nu en vroeger, menig wezenlijk krachtig talent verhinderd óf te ontluiken, óf datgene voort te brengen, waartoe het zichzelf en waartoe vaak ook anderen het in staat achtten. Men denke zich een Schiller, geboren en opgegroeid in even gunstige voorwaarden als Göthe; Vondel los van alle stoffelijke zorg en kwelling, zoowat in den toestand van Hooft of... Cats; is het niet waarschijnlijk, dat beiden, de Nederlandsche zoowel als de Duitsche dichter, dan nog vrij wat meer zouden beteekend hebben voor de litteraire kunst van hun volk dan nu? | |
[pagina 192]
| |
‘Unter solchen fortwährenden Umständen würde ich gewiss zu Grunde gegangen sein,’ zei de naar ziel en lichaam ijzersterke Göthe later van den tijd, toen hij te Frankfort als advokaat gevestigd was. Bach, Weber, Lortzing, Poe, Villiers de l'Isle-Adam, Verlaine..., de Groux, Hendrik de Braekeleer; zeker, ook zóó, d.w.z., ondanks hun levensvoorwaarden, zijn zij iets geworden; doch zouden zij, in andere conditiën, niet meer en veel meer geworden zijn? En hoevelen - qui avaient pourtant quelque chose dans le ventre - ondergingen het lot van Claude Lantier uit Zola's roman? | |
II.Deze wellicht wat lang uitgevallen inleiding houde de lezer mij ten goede. Zij was hier overigens op haar plaats, vooreerst, omdat zij dingen bevat, die toch maar al te zelden tot de ooren komen van zeker publiek, ten tweede,Mist, schilderij in olieverf.
omdat de hier vooropgezette gedachten als van zelf moeten worden opgewekt in dengene, die zal spreken over een artiest als den nog jeugdigen Zuidnederlandschen schilder, wiens naam boven dit opstel prijkt. Albrecht Baertsoen behoort tot de zeldzame gelukkigen, die geen noemenswaarde biografie hebben. In een drietal regelen is alles saam te vatten, wat ik, uit zijn eigen mededeelingen, van z'n leven - hij bereikte nauwelijks zijn vijf-en-dertigste jaar - vernemen mocht. Geboren te Gent in Januari 1866, werd hij door zijn ouders opgeleid | |
[pagina *55]
| |
‘Achterbuurtje’
naar een schilderij in olieverf van A. Baertsoen. | |
[pagina *56]
| |
[pagina 193]
| |
voor de nijverheid; voltooide met het oog daarop, den volledigen zevenjarigen cursus op het Koninklijk Atheneum; begon op zijn negentiende jaar zijn studiën als schilder en debuteerde in 1886 in de kunstvereeniging L'Essor te Brussel. En nu komt het mij voor, dat bij hem, meer dan bij welken anderen schilder van dezen tijd, alles - wat eenigszins van invloedEen Straat te Veere, oorspronkelijke teekening.
zijn kan op de normale en voorspoedige ontwikkeling van een talent - heeft samengewerkt, om én het gehalte van zijn kunst én den aard van zijn gave te bepalen. Ik wil dit even toelichten. Noch de zeker niet onbeteekenende omstandigheid, dat hij, als afstammeling van een geheel geslacht door eigen vernuft en arbeid rijkgeworden fabrikanten, te Gent geboren is, noch deze andere, dat hij er even vóór 1870 het licht zag, houd ik voor geheel waardeloos. Dankt hij aan zijn geboorte uit een sedert lang tot welstand en weelde opgeklommen burgersfamilie evenzeer de onderscheiding van zijn geheele uiterlijke verschijning als de verfijning van zijn gevoel en de distinctie van zijn smaak; aan zijn verblijf van kindsbeen af in een van de in bouw- en oudheidkundig opzicht merkwaardigste steden van geheel Nederland hij het zeer bizondere innerlijke karakter van zijn kunst -, en aan zijn omgang met de jonge artiesten, die rond 1880 te Gent, Brussel en elders debuteerden, het moderne van zijn werkwijze verschuldigd. | |
[pagina 194]
| |
Deze beide laatste dingen - met andere woorden - de inwendige en uitwendige hoedanigheden van zijn werken toe te lichten, ziedaar het doel van dit opstel. | |
III.Zelden vond een artiest met zooveel gemak en zekerheid - bijna van zijn eerste proef af - zijn weg als Baertsoen. Ik vergis mij wel niet... Het was wel degelijk in 1887 dat ik, in de jaarlijksche tentoonstelling van L'Essor, van hem een tweetal werken zag, welke - ondanks alle mogelijke gebreken van faktuur - toch reeds de kiem bevatt'en van al het meest eigenaardig-treffende, dat zijn latere, en onder deze zelfs zijn beste schilderijen kenmerkt. Een Vlaamsche Steenbakkerij en Langs de Vaart, beide, overigens, al dadelijk door de meer bevoegden opgemerkt als ‘beloften’ van een meer dan gewoon begaafde, spraken, in hun nog wat zware, ruwe, ook wel te donkere tonaliteit een indruk uit, welken de Vlaamsche veldnatuur wel heel dikwijls, en zeker al even dikwijs maakt als... zekeren anderen, doch dien slechts weinigen, en dan nog slechts in het voorbijgaan, als bij uitzondering, meer als een vlugge aanteekening dan als een heusch gewilde kunstvertolking, tot dusver hadden uitgesproken...; ik bedoel: de melancholie van onzen noorderhemel. Hoe kwam het nu, dat een jongeling van pas één en twintig jaar, zoo van den eersten keer den juisten toon had weten te treffen, al had hij dien toon dan ook wat al te ruw of al te fel aangeslagen? Vooreerst was Baertsoen volkomen vrij gebleven van den alles behalve gunstigen invloed van het nog zoo in alle opzichten gebrekkig onderwijs, dat aan de kunst-akademies van dien tijd gegeven werd. De toen in zijn volle kracht optredende landschapschilder, Isidoor Meijers, had hem veel meer wat nuttige wenken dan heusche lessen gegeven, en het ordewoord van het jonge volkje, hetwelk zich op dat oogenblik had geschaard rond het vaandel van L'Essor, luidde eensgezind en krachtig: ‘Oprecht zijn!’ De beeldhouwer Dillens, de kunstschilders Frans van Leemputten, Leo Frédéric, Sander Hannotiau, wijlen de Greef, allen, wát zich dan ook in hun uiterlijke manier moge hebben gewijzigd, bleven zij in hun latere loopbaan hoofdzakelijk getrouw aan deze leus uit de eerste dagen van hun strijd. ‘Oprecht’ zijn - dit beteekende voor hen: schilder allen wat gij begrijpt. | |
[pagina 195]
| |
alle kritiek: dát, namelijk, hetwelk men het minst opmerkt, hetwelk uw indrukken, uw stemmingen het zuiverst en volledigst weergeeft. Ik geloof niet, dat het geheele artistieke onderwijs, dat Baertsoen ooit genoot, een enkel voorschrift méér zal hebben bevat dan ik zooeven aanhaalde. En dat onderwijs is hij, van 1887 tot heden toe, onwrikbaar getrouw gebleven. Hij heeft inderdaad geschilderd, wat hij het best kent; wat hij kent door jaren lang verkeer of allerminst herhaald en langdurig bezoek: Gent, Brugge, Nieuwpoort, de boorden van de Schelde, de Noordzeekust, Veere en Walcheren. Hij heeft ze geschilderd, zooals ze zich vertoonden aan hem, in het intiemst mogelijk verband met zijn inborst, zijn ik, - het ik van een tot droomerij gestemd, zich in weemoed verblijdend Noorderling. Hij is niet afgedwaaldDe oude Haven te Veere, ets.
op de kronkel- en zijpaden van allerlei leeren en methoden; hij heeft meegedaan noch aan neo-impressionisme, noch aan symbolisme en mysticisme; hij heeft de gewone procédés van alle tijden en scholen goed genoeg gevonden, om er mee te zeggen, wat hij te zeggen had, - en hij heeft er alleen aan getornd, om ze steeds onschadelijker, steeds eenvoudiger te maken, om zooveel mogelijk te ontsnappen aan hun.... tirannie. | |
IV.Een viertal jaren geleden, in een opstel, dat ik hem wijdde naar aanleiding van een te Brussel gehouden tentoonstelling van een geheele reeks van zijn werken, noemde ik Baertsoen den schilder van den weemoed en stelde ik hem - in die hoedanigheid - tegenover Emiel Claus, den schilder van de Vlaamsche landschap-blijheid. Tot heden toe behoudt deze uitspraak al haar waarde. Men zou zelfs zeggen, dat in de werken, welke hij sedert 1897 voltooide, die weemoed tot bepaalde Weltschmerz, de elegie tot weinig minder dan drama is geworden. | |
[pagina 196]
| |
Wie de melancholie begrijpt, die de achter- en volksbuurten van onze Vlaamsche steden, van de groote en bloeiende zelfs, of de ver strekkende weiden en akkerlanden van Oost- en West-Vlaanderen uitspreken, zoo vaak de zon ze niet beschijnt bij dag en in haast al onze nachten; die zal, na te hebben kennis gemaakt met de voornaamste schilderijen van Albrecht Baertsoen, zeker gereedelijk toegeven, dat deze schilder dien weemoed als geen tweede in kleuren heeft weten te vertolken. Zeker is ook Verstraete een melancholiek schilder; doch hij schilderde bij voorkeur zijn eigen weemoed of den weemoed van de menschen, die hijZeeuwsche Weg, oorspronkelijke teekening.
zag en hoorde rondom zich in het hoekje van de Kempen, waar hij verbleef. Ook Heymans, Rosseels, Crabeels, zelfs Claus waren wel eens weemoedig -; hun weemoed was echter steeds getemperd door een onverheelbaar, zijn eigen zwaar- en donkerheid toch doortintelend licht van hoop; hij was verlicht door iets als het bewustzijn, dat het.... spoedig anders zou worden, dat zonneschijn zou komen na de regenbui. Baertsoen schildert den weemoed van de dingen zelf, en hij geeft hun een diepte en een omvang, die wellicht, van alle modernen, alleen nog Thaulow heeft weten te bereiken. Wat hij geeft is als het ware de gequintessencieerde droefheid van de beggijnhoven, waar, zelfs bij vroolijken zonneschijn, de effen witheid van de | |
[pagina 197]
| |
muren en de venstergordijntjes klagen en de ongestoorde eenzaamheid van de straatjes weent; de droefheid van een pleintje, waar, in een uithoek van de stad, de huisjes staan van zoovele arme wroeters, die alleen bij nacht of op zon- en feestdagen van hun tehuis genieten, vervallen en als het ware zieke huisjes, die vertellen van hun verlatenheid en van hun leêgte; de droefheid van de oude grachtjes, in wier traag voortkruipende wateren de verweerde vooreeuwsche gevels gelaten neerstaren; de droefheid ook van den wijden, hoogstaanden vloed, waarop, in stille maanschijnnachten, de visscher zit te waken bij het uitgehangen net.... Ongetwijfeld zijn er, ook in Zuid-Nederland, schilders, die een grootere veelzijdigheid van onderwerpen en gevoelens, wellicht ook grooter stout- enStraat in een oude Stad, schilderij in olieverf.
nieuwheid van uitdtukkingsmiddelen aan den dag leggen. Zulke zijn b.v. Claus, Ensor, of die zijn leven door schandelijk miskende heerlijke Willem Vogels, de vermetelste en wonderbaarste impressieman, dien ik ooit kende. In één opzicht overtreft Baertsoen de meesten. Intenser dan hij het deed, heeft, vóór noch na hem, geen ander Vlaming deze ééne zijde van onze Vlaandersche buitennatuur weergegeven. Vooral zij niet, die het hem zijn gaan nadoen, al heeft ook wel een enkele dezer, nomina sunt odiosa, toevallig meer dan gewonen bijval verworven in zekere kringen, waar men - b.v. te Parijs - van den eigenaardigen weemoed van onze Vlaamsche steden geen flauw begrip heeft. | |
[pagina 198]
| |
V.Ik weet niet, of wel velen zich een voldoende denkbeeld vormen van al de moeielijkheden, welke een zoo bij uitstek gevoelige kunst als die van Baertsoen moet overwinnen. Kracht, - b.v. die van een met gespannen spieren arbeidend mensch of dier; blijheid, - b.v. die van een heerlijken zonnedag in een zomerweide of van een uitgelaten menigte, die feest viert; moed, - b.v. die van een.... soldaat in een veldslag of van een jager op de leeuwenjacht; wanhoop, - zooals die van een moeder naast het doodsbed van haar eenig kind; vervoering, - zooals die van een martelaar,In 't Achterbuurtje, schilderij in olieverf.
stervend voor zijn geloof; kortom, alle hevige gevoelens, zijn veel dankbaarder onderwerpen dan de, op zich zelf beschouwde, zoo bij uitstek stille, bescheiden weemoed van een stadsgezicht of een hoekje veld, vooral wanneer de zeldzame personages, welke de schilder ons op die plaatsen toont, in hun uiterlijk doen weinig of niets vertoonen, dat ons ontroeren kan. Haast aan al die uiterlijke hulpmiddelen, waarmede anderen weten te woekeren, heeft zulk een vertolker van melancholieën bij voorbaat al verzaakt: noch de kloeke menschenfiguren van de Lalaing, noch de weelderige dieren van Verwee, noch de verrukkelijke kleurenbontheid van Claus, noch | |
[pagina 199]
| |
de aandoenlijke groepjes van Verstraete, noch de pittoreske samenstelling van Frans van Leemputten blijven in zijn bereik. Met een paar kleuren, ja, vaak met veel minder nog, met niets dan een enkele in verscheiden schakeeringsgraden aangewende kleur zal hij het moeten doen. Voor zulk een komt het er dus op aan, de natuur niet alleen te zien, maar ze op te nemen in zich zelf. Niet zijn gevoel uitstorten of overgieten in haar; neen, het gevoel, de stemming, die van haar uitgaat, die uit haar spreekt, vereenzelvigen met -, maken tot de zijne, ziedaar wat hij doen moet. De natuur moet zijn heengegaan door zijn ziel, eer hij aanvangt, ze te schilderen. Alleen op die voorwaarde zal hij boeien, ontroeren, doen genieten. Zijn kunst is als een van die meestal zeer eentonige oude gezangen,In een Volksbuurt te Brugge, schilderij in olieverf.
waarvan de voordracht alle denkbare virtuoziteit à priori uitsluit, doch welke men niet moe wordt aan te hooren of zelf te zingen en nog te zingen, als men maar is doorgedrongen tot den innerlijken kern, tot het diepe sentiment, dat slaapt in de schijnbaar kleurlooze melopee. | |
VI.Weinige schilders, vooral in Zuid-Nederland, geven, zoo zeer als Baertsoen, den brui van alle uitwendig effekt. Van al de schilderijen, die ik, van 1887 | |
[pagina 200]
| |
tot heden toe van hem zag, zijn er wellicht geen tien, - de allereerste natuurlijk uitgezonderd, - waarbij men denkt aan procédé of manier, of
De oude Kerk te Veere, teekenschets.
waarbij men in de eerste of zelfs tweede plaats zijn bewondering gaat uitschreeuwen voor de knapheid, waarmeê het gedaan is. Bij Baertsoen denkt men niet alleen niet om verf, - de leelijke, prozaïsche | |
[pagina 201]
| |
stof, - maar zelfs nauwelijks om wat men met die stof het liefst verwezenlijkt: het koloriet. Dit is zóó waar, dat ik meer dan één zoogezegd kenner met het ernstigste gezicht, dat een kenner zetten kan, heb hooren verklaren: ‘Dichterlijk is hij genoeg! Maar hoe jammer, dat hij geen koloriest is!’ Een oud en heel leelijk vooroordeel, lezer! Het oude Vlaamsche vooroordeel, dat koloriet tegen alle beter weten in opzettelijk verwart met bontheid, en rijkdom boven diepte verkiest. Ook aan dit vooroordeel moest men, ten slotte, voor goed verzaken! ‘Een koloriest, die dien naam verdient,’ zegt Fromentin in zijn voortreffelijk boek, Les Maîtres d'Autrefois, ‘is een schilder, wiens kleuren - of zijn kleurenschaal al dan niet rijk, al dan niet gebroken, veel- of eenvoudigPleintje in een Vlaamsche Volksbuurt, schilderij in olieverf.
zij - haar beginsel, eigenschappen, uitwerking en juistheid behouden en dat wel overal en altijd, in de schaduw, in den halven toon en in het schelste licht. Neem een nameloos schilderij; onderzoek de hoedanigheid van den lokalen toon: wat daarvan wordt in het licht; of hij in de middeltint, in de donkerste schaduw stand houdt, en gij zult met zekerheid kunnen zeggen of dat schilderij al of niet het werk is van een koloriest, in welken tijd, welk land, welke school hij thuis hoort.’ Aan deze eischen nu - door een man van het vak hier zoo uitstekend geformuleerd - toetse men gerust wat Baertsoen gedurende de laatste acht à tien jaar schilderde; evengoed dien Avond op de Schelde, waarmee | |
[pagina 202]
| |
hij te Antwerpen in 1888 een medaille verwierf, als zijn Avond in een Vlaamsche stad, uit 1891-1892, eigendom van den heer Borguet, te Parijs; evenzoo zijn Sneeuwmorgen in een Vlaamsche Stad, uit 1895, nu in het muzeum te Gent, zijn Oude Vlaandersche Vaart, mede uit 1895, nu in Le Luxembourg, als zijn Pleintje in een Volksbuurt, 1897, nu in het muzeum te Antwerpen; evengoed zijn Sneeuwblank Wolkje boven wat oude Huisjes, eigendom van den heer Reninghaus te Graz, en zijn Achterbuurtje en zijn Pleintje bij Avond langs het Water als zijn Beurtschepen in de Sneeuw, in
De Windmolen, oorspronkelijke teekening.
Maart l.l. aangekocht voor het muzeum te Brussel; alle zijn zij het werk van een meester, die niet alleen de waarde van de tonen kent als de besten onder zijn hedendaagsche vakgenooten, maar die daarenboven door het volmaakt in evenwicht brengen van de plans, en niet het minst door het uitnemend weergeven van de athmosfeer, - het luchtbad, - elk onderdeel | |
[pagina 203]
| |
van elk zijner werken in volkomen harmonie weet te doen zijn met het geheel. Vooral op deze laatste hoedanigheid - wat de schilders, met een Fransch woord, l'enveloppe noemen, - stelt onze kunstenaar den hoogsten prijs. Daaraan offert hij alles op, niet alleen wat er gerust mag voor gegeven worden, b.v. gemakkelijke kleureffektjes, maar een enkele maal ook wel meer dan volstrekt nuttig en geoorloofd is, - namelijk: de stevigheid en soliditeit van een of andere bijzaak van belang, - een boomstam op den voorgrond, de steenen van een bruggetje, het dak van een huis. | |
VII.Weinige, zeer weinige modernen - zelfs met ongeveer gelijk talent en met niet geringer werklust - maakten zoo spoedig naam, vonden zoo snel ingang tot dien tempel van den Roem, waarvan Claudius spreekt, als Albrecht Baertsoen. In stormpas veroverde hij al de departementen van de kleine wereld der hedendaagsche publiciteit; in minder dan vijftien jaar wist hij, door de drukke en woelige gelederen van.... zoovelen, vooruit te dringen tot in het voorste gelid van degenen, welke men, en niet in zijn klein vaderland alleen, noemt als de voornaamste vertegenwoordigers van de moderne kunst; voor een vijftal muzea werd een van zijn werken aangekocht; De Vlaamse School, The Studio, Emporium, The Artist, de Zeitschrift für vervielfätigende Kunst reproduceerden van zijn schilderijen of wijdden hem geheele opstellen; en met al deze betuigingen van eer en hulde moet elk onbevoordeeld vakgenoot des te meer vrede hebben, omdat zij zoo volkomen verdiend zijn. ‘Une seule ombre à te tableau!’ Niet zonder zeker gevoel van angst vraagt men zich af, hoe de nu even vijf-en-dertigjarige het zal aan boord leggen, om hooger, altijd hooger te stijgen. Zal hij zijn manier wijzigen? Zal hij andere onderwerpen kiezen? Zal hij een ander worden in het tweevoudige opzicht van stof en manier tegelijk? Laten wij vertrouwen hebben! Baertsoen is een van de loyaalste, onvermoeibaarste werkers, die de kunst ooit opleverde. Men kan er staat op maken, dat zijn talent zich zal hervormen en voortontwikkelen op een wijze, die én zijn nu twaalf-jarig schitterend verleden, én zijn uitzonderlijke gaven van oog, hand en gemoed volkomen zullen waardig zijn.
1899-1901. | |
[pagina 204]
| |
|