Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 4
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
[pagina *56]
| |
Melkuur. Naar een aquarel in het bezit van den heer v. D. te Amsterdam.
| |
[pagina 199]
| |
J. Voerman.Een biographie te schrijven van een mensch, die nog niet het einde van zijn loopbaan heeft bereikt, al zijn daarop reeds belangrijke afstanden aan te wijzen, waardig om te worden gememoreerd, moet toch slechts een half werk genoemd worden. Een definitief overzicht van een volbrachte levenstaak is dan nog niet te geven. Die bedenking drong zich op, toen ik vernam dat de figuur van Voerman in de schilders-rij van dit boek zou worden opgenomen. En juist bij hem. | |
[pagina 200]
| |
Want, de gevorderde staat van een loopbaan bedoel ik nu niet te zijn aangegeven door een aantal dienstjaren in het gilde, verbandhoudend dus met leeftijd, maar als bepaald door de merkbare stuwkracht in een talent, waardoor verdere ontwikkeling nog valt te verwachten. Meerderen zijn er in dit schildersboek opgenomen, die in jaren Voerman niet vooruit zijn (ik behoef ze hier niet op te noemen), maar wier productie alle kenmerken vertoont der hoogste spanning van hun vermogen. En van dezulken, die in hun werken niet veel anders geven dan herhaalde getuigenissen van een arriveeren, kan veilig een biographie worden opgemaakt, indien men dit noodzakelijk acht. Een openbaring, gegeven in een onverwachte uiting tusschen hun geposeerden arbeid door, zal niettemin altijd welkom zijn. Maar buiten deze twijfelachtige mogelijkheid, kan over hen het laatste woord
Schaal met rozen. Naar een aquarel in het bezit van den heer F.G. Tessaro te Amsterdam.
gezegd worden, terwijl bij een talent, dat nog een verderen groei (zij het ook vooral in de breedte), laat vermoeden, de volle wasdom nog niet is te overzien. In onzen tijd echter, waarin de neiging tot critiek en kunstphilosophie sterker zich openbaart dan zin tot produceeren en drang tot scheppen, valt iedere verschijning van beteekenis, reeds vóor de algeheele uitzetting van haar kunnen, onder het bereik der beschouwing en ontleding. Tot veler wrevel misschien is het woord nu steeds aan de orde; maar die niet kortzichtig is, zal inzien dat het voortbrengen zelf van tegenwoordig eerder dan ontwellend aan intuitie, veelal het manisfesteeren is van een door het intellect verworven kunstbeginsel. Vandaar in de tegenwoordige kunstverschijningen het schouwspel van gedurige (ook wel ongedurige) | |
[pagina 201]
| |
gedaante-verwisseling, veelvuldig gecompliceerd en dikwijls met onmerkbaar verloopende geledingen. En zoo, als een kunstenaar afzonderlijk wordt genomen tot studie over zijn werk, geldt het veelal minder zijn persoon, in een beschrijving, die het geheele relaas van zijn levenswedervaren opneemt, doch meer de openbaring van een kunstrichting, welke bij dien enkele uiting heeft gevonden. Deze opvatting dient nu ook op den voorgrond te treden bij een studie over Voerman. Hem tot bespreking nemend, zij het er niet op toegelegd een vervulde levensrol ter algemeene kennis te brengen, maar worde er getracht te beduiden, naar welke richting van ontwikkeling zich onze moderne Hollandsche kunst, in 't bijzonder het landschap, bij hem vertoont. En dat werk kan dan eenige vrucht hebben, want verheldering en nogRozen. Naar een aquarel in het bezit van mevrouw A. Reich-Timmers te Amsterdam.
eens verheldering van blik op den stand der huidige kunst, mag wel om 't zeerst gewenscht worden.
* * * Wie hoort van landschapschilderijen, denkt allereerst aan Hollandsche kunst. Wij hebben daarin onze ongeëvenaarde beroemdheden uit het verleden, zóó beroemd, dat kunst uit later tijden, die in den vreemde ‘époque’ heeft gemaakt, zich aan de oude Hollandsche gevoed heeft. Een neiging tot buitenschilderen is ons aangeboren, schijnt 't; en als men de rij onzer meest beduidende schilders overschouwt, kan ten onzent het landschap eigenlijk niet als een afzonderlijk beoefend genre worden aangewezen. Zonder ons nu tot het opsporen der oorzaken van dezen karaktertrek der | |
[pagina 202]
| |
Hollandsche schilders te zetten, hebben we slechts in den breede hun werken te overzien, om daarvan overtuigd te zijn. Zoo was Rembrandt (de verst-uitziende Hollander) ook als landschapschilder wel niet in uitgebreidheid, maar toch in wezen en kracht van uitdrukking, van even superieure orde, als de schilder van portretten en figuurstukken. Zijn talrijke schetsen en etsen, die hij als om te verpoozen van ingespannen arbeid, buiten de poorten zijner woonstad maakte, zijn doortrokken van denzelfden grootheids-adem, even vrijelijk, als het gewichtige werk zoo even gestaakt. En dan de Delftsche Vermeer, de ongeëvenaard-precieuse schilder van den vredigen glans in stille binnenhuizen, - ook buiten die beslotenheid trad hij somwijlen en was dan eveneens de meester-schilder, nu van de groote ruimte in het landschap. Ook Pieter de Hoogh achtte zijn kunst niet gebonden aan zijn binnenkamers met stille licht-concentratie, maar met gelijke innigheid schilderde hij het tafereel in straatbuurtjes, in hoekjes van een hof of binnenplaats. En Albert Cuyp, die met eenzelfde gemakkelijkheid zich in alle ‘genre's’ heeft geuit, die altijd zijn penseel vaardig vond, bij iedere wisseling van zijn veel-omvattende neiging, heeft niet 't minst als landschapschilder een zeer eigene plaats. Zoo zou er uit onze vroegere school nog menige naam te noemen zijn tot getuigenis dier eigen-geaardheid. Maar ook in onzen tijd vinden we die aanwezig. Van Israëls zien we meermalen landschappen, die, even volledig als zijn figuren-stukken uitzegging zijn van zijn zeldzame gave. Geen spoor daarin, dat de techniek met moeilijkheden van een ongewoon genre had te kampen. En naast Israëls zijn er nog zooveel anderen der moderne school te noemen, die niets minder zijn dan specialiteit. Daartegenover hebben we er ook aan te wijzen, die een groote toekomst beloofden met figuurschilderijen, maar toch in het landschap vooral hun glorie hebben bereikt. Jacob Maris, die geacht kan worden tusschen zijn tijdgenooten afzonderlijk te staan, gelijk in de 17e eeuw Rembrandt, gedenkt men dan allereerst. De plaatselijke gesteldheid van ons land moet toch wel van een zeer bijzondere eigendommelijkheid zijn; als nergens anders moet hier de dampkring een verscheidenheid van melodieën dragen, een veelheid van stemmen van alle nuances in aandoening, voor elk menschengemoed verstaanbaar.
* * *
De opbloei van het moderne Hollandsche landschap is laat gekomen. Toen in den vreemde het nieuwe leven reeds gistende was, zochten de Hollanders nog hun roem in het nabauwen van een wel-zeggende stem uit | |
[pagina 203]
| |
een geroemd verleden. Bij het naarstige volgen van de oude voorbeelden werd niet ingezien, dat de vermeende ernstige kunstbeoefening slechts een ziellooze arbeidzaamheid was. Voornamelijk door stemmen uit den vreemde, zijn we uit de verdooving gewekt, en zagen toen het groote verzuim door ons begaan. En de nieuwe weg lag plotseling voor ons. We hadden de bewegingen van onze automaten-structuur slechts te staken, en de nieuwe mensch te worden, door te treden buiten de kamers en met open oogen te zien over onze velden tot aan de verre horizonten, hier niet door stereotiepe kleurtjes bepaald. Iris. Naar een aquarel in het bezit van den heer J.W.M. Roodenburg te Amsterdam.
Toen leefde het Hollandsche landschap weer op, en vooral de eerste teekenen daarvan waren als uitroepen van verrukking bij onverwachte verrassingen. Maar de leefkracht van de jonge richting werd ook aangewakkerd door den ontstanen strijd voor het hoog-houden van het nieuwe beginsel tegen de conservatieve fractie, die haar afgeleefde tradities wilde handhaven. En als protest en manifestatie tevens diende de sterke vermenigvuldiging van uitingen der nieuwgeboren kunst. Maar geprikkeld tot verzet, verliep de geestdrift wel eens in uitbundigheid, en naarmate de jonge partij meer aanhang won, bleek de overtuiging naar alle zijden niet even sterk gevestigd. Nu echter is die strijd al lang gestreden en overgebracht naar terreinen, waarvan voor enkele jaren de ligging nog niet werd gegist. De eendrachtelijkheid van voor een vijf en twintig jaren is nu verdwenen en het ideaal, toen vrijgevochten, naar zoovele zijden vertakt. Toen de vaart van den eersten vreugde-élan verflauwde, de spontaniteit ging afslijten en gesteund moest worden door de bezinning, ontstond behoefte tot verbreeding van het gezichtsveld, tot ontdekking van nieuwe drijfkrachten | |
[pagina 204]
| |
voor de productie, - werd ook de vorm van uitingswijze nader beschouwd en haar beschaving betracht. Het werd velen duidelijk, dat het bereiken nog lang niet volkomen en een herleiding van onbestemde verschijnselen langs oorzakelijken weg naar het ware uitgangspunt noodzakelijk was. Veel moest als hinderlijk aanwendsel worden afgelegd, en de vorming van onderop weêr begonnen.
Onder de jongeren is het wel Voerman vooral, die den moed der overtuiging had tot het inslaan van een nieuwen weg. In logische opvolging van overgangen biedt zijn werk getuigenis van stage ontwikkeling. Om die te overzien behoeven we niet terug te gaan tot den tijd, waarin hij met figuurschilderijen als ‘een Joden-begrafenis-dag’ debuteerde. ToenZwarte koe. Naar een aquarel in het bezit van den heer J.T. Cremer te 's Gravenhage.
was er nog geen spoor van wortelvatten voor den uitgroei van later. Het streven, toen, was niet veel meer dan de ambitieuze neiging van een academisch gevormden jongen, die nà volbrachten studietijd, met een heusch schilderij, zich als artiest wenscht te vertoonen. Ik heb zeer onvoldoende materiaal voorhanden om een overzicht te geven van de gradatie's in zijn ontwikkeling vanaf dien tijd. Dat lag ook niet in de bedoeling van deze studie, zooals ik hierboven zeide. Het lijkt me echter waarschijnlijk, dat hij slechts kort de eerste pose behouden heeft, en schielijk den overgang vond naar het terrein, dat voor zijne neigingen, van huis uit, hem het meest vertrouwd was. Hij ging aan 't dolen door de weiden, en mochten zijn longen zich in de | |
[pagina 205]
| |
nieuwe omgeving reeds verruimd voelen, 't was toch vooral door de oogen van anderen, dat hij het nieuwe gezichtsveld overzag. Toevallig zag ik dezer dagen een schilderij van vòòr 12 jaar, dat als specimen van zijn werk uit dien tijd wel belangwekkend was.Ga naar voetnoot*) We kunnen dat tijdvak Eergisteren noemen. 't Zelfde sujet van heden: koeien op een stuk weidegrond tegen een lichte oranjekleurige avondlucht. Van den lateren ernstigen zoeker was daarin nog niet veel te bespeuren. ZelfstandigheidGlas met rozen. Naar een aquarel in het bezit van den heer Th. J.B. Hilterman te Amsterdam.
was er alleen in zooverre, dat met een zekeren durf het onderwerp was aangepakt door een jongmensch van merkbaren aanleg. Er was een streven in naar sterker klank in kleur en licht en schaduwpartijen, dat echter ondanks zekere kwaliteiten, lang niet vrij was van effectbejag. Ik meende er ook Belgische invloeden in te herkennen. In ieder geval leek me in werk en van lateren datum, die ik nu slechts vaag in mijn geheugen heb, zijn kunst meer beland in de Hollandsche gevoelssfeer, | |
[pagina 206]
| |
die is in de schilderijen van Willem Maris en vooral ook in die van Mauve. Deze conclusie's echter wil ik niet beslist gesteld hebben, geef ik meer als onderstellingen, want ik herhaal het: zijn werk uit dien tijd is mij te weinig bekend. Tot het stadium, dat als uitgangspunt kan worden genomen van Voerman's gezetten arbeid, geraken we met twee aquarellen: Zwarte koe en Noppende paarden. Toen had de inkeer plaats gehad en was voor goed koers gezet naar het welbewuste doel. We kunnen dat tijdperk Gisteren noemen.
De levenskracht van het impressionnisme was voor een groot deel gelegen in de verrukkingen ‘à l'improviste.’ Het schilderen veelal het uiting geven aan een herhaaldelijk-verrast-zijn. En de natuur is daartoe een onuitputtelijke bron, want immer verlokt zij het schoonheidsbegeerige oog door de wisselende schijnen van haar gedaante. Daarvoor weer den open blik te hebben was de strekking van het naturalisme en een strakke natuurgetrouwheid liet zich alleen bereiken door de kortste spanning tusschen waarnemen en uiten. Maar het waarnemen geschiedt, na de organische werking van het oog, ook door het opnemen van het gemoed, en naar het geëigende van het daar gevestigde temperament, wijzigt zich de opvatting. Zoo ontstond ook een sensationeele kunst, voortgekomen uit den kloppenden drang naar uiting van onverwacht opwellende gemoedsbeweging. Een drift was het dus weer en deze verving nu de pathetische bewegingen van het verworpen, versleten idealisme. Driften zijn zeer mooi en geven de beweging, maar alleen in hun waren staat, met hun eigendommelijk natuurlijke opkomst en gang. Men kan ze niet weten voor ze er zijn. Van Deyssel, die voor jaren in kunstwerken eischte de Passie en nog eens de Passie, heeft in zijn zooveel later verschenen opstel: ‘Tot een Levensleer’, een heel andere wetsregeling gesteld. Niet echter, nooit zij de aanwezigheid van de Passie als hoofdfactor in een kunstwerk gewraakt; de sterkste menschuitingen zijn daaruit voortgekomen, en een hooger plan is misschien alleen te bereiken door hem, die door een wereld van louteringen heendringend, en in 't bezit van opperste wijsheid, zich tot een heilige heeft gemaakt. Maar onze tijd is vooral een tijd van bedenking en weifelmoedigheid en het getuigende verschijnsel daarvan is wel de verscheidenheid van meeningen, die, voortdurend elkaar overrompelend, zich in zoovele richtingen verdeelen. We hebben de stoutste élans gezien (wagen was het meer) en geraden de meest gecompliceerde stelsels, door speurende vernuften gebouwd. Maar nog geen richting heeft zich een durende glorie weten te vestigen. Bij velen werd al spoedig de twijfel gevoeld over de hechtheid van grondslag van de met zooveel geestdrift ingehaalde nieuwe richting. Toch was ook in het impressionnisme het beginsel levend, dat de opgevangen indruk door de uiterlijke verschijning heen, moet indringen tot het wezen | |
[pagina 207]
| |
Hattem. Naar een aquarel in het bezit van den heer C. Hoogendijk te 's Gravengahe.
| |
[pagina 208]
| |
van het object; maar zich bovenal bekommerend om den verleidelijken vorm, waarin de jonge kunst zich vertoonde, hechtte de waarneming zich al te veel aan het oppervlak, werd slechts de tooi van het hulsel gegeven, dat hoogstens een kortstondige zinnenstreeling kan schenken. Ongerekend nu nog de doode hoek, waarheen zoo menige gang van onbestemdheid en leegte van doenerij moest leiden.
Voerman heeft dien noodlotsgang doorzien, en liever dan met geblinddoekte oogen den weg der onbesuisdheid te volgen door het vage nevelland met een onzeker wedervaren, wilde hij geheel op zijn schreden terugkeeren tot een zuiverder uitgangspunt. Het sprookjeshuis. Naar een aquarel in het bezit van den heer C. Hoogendijk te 's Gravenhage.
Beter dan met snelverterend strooisel wegstervende vlammen te onderhouden, is het, 't stille voortgloren van den vuurkern uit de asch voor dooving te behoeden. Dat terugtreden op den afgelegden weg geschiedde behoedzaam, om aandachtig na te speuren en bijeen te garen wat hij ook toen reeds als bruikbaar materiaal voor zijn nieuw op te trekken bouwsel gewonnen wist. In het stadium, dat hierboven aangeduid werd als Gisteren was zijn streven gericht naar zuivering van den geestelijken kant zijner kunst, maar ook naar verfijning der stoffelijke verschijning van zijn arbeid. De resultaten waren aanstonds verheugend. De ‘Zwarte Koe’ en ‘Noppende Paarden’ herinner ik | |
[pagina *59]
| |
‘Hattem en de IJssel’ naar een aquarel eigendom van Mr. F. Kranenburg te Amsterdam.
| |
[pagina 209]
| |
me nog beiden uit ‘Arti’: het eerste als een werk met een allure van voorname imposantheid, 't tweede met iets doordringends van bijzondere teerheid in kleur en adel van vormen. Maar daarna ging hij nog volstrekter verzaken alle aanwending van middelen, die belemmeren konden de zuivere wedergave zijner sensatie. De vele bloemstukken vormden zijn leerschool en waren de proefmaat van zijn bereiken in die richting. De bloemen van Voerman hebben niet dien aanlokkenden picturalen schijn, waarmee ze door zoovelen met meerder of minder talent werden geschilderd. Ze zijn niet mooi bovenal in hun stoffelijk voorkomen, gezien als een bruske trilling van kleur, een kleuren-geluid, maar om de broze effenheidNoppende paarden. Naar een aquarel in het bezit van den heer C. Hoogendijk te 's Gravenhage.
van uitbloei en den ongerepten staat van haar vormen-stelsel. Beteekenisvol is dan ook, dat het altijd bloemen zijn tot motief van een stilleven, en meestal dan gesteld in rustig isolement, met hun reëele waarde opgewogen tegen een vlakken achtergrond, die mede drager is van een aan bloemen ontleend versieringsbeeld, in fijne behangselpatronen. De bloem daar gegeven, niet om den praal als middel tot oogenblikkelijke oogen-bekoring, maar om de ware essentie van dieper gelegen schoonheid, die ons met zachten drang geopenbaard wordt, als we met onafgeleide aandacht trachten te penetreeren haar wonder samenstel; een zelfde doorspeuren van wijs-gevoeligen, dat bloemen tot dragers van verschillende zinnebeelden deed bestempelen. | |
[pagina 210]
| |
De volle liefde van Voerman echter is voor het landschap, maar als bij de bloemstukken gevoed door een zelfden zin naar ontdekking der idee die de stoffelijke schoonheid daagt, geboren in lange aanschouwing en geuit in rustige overweging, speurend naar het juiste stelsel, waarin het aanschouwde beeld in ongeschonden staat is samen te vatten. In den ‘Nieuwen Gids’ van Jan. 1898 heb ik een karakteristiek van zijn landschap beproefd in de volgende regelen: .....‘Zoo wordt de weide nu gezien als een groot tapijtvlak, versierd met de teer expressieve teekening van enkele bloemstengels tot attributen van haar rijkdom. De kleur wisselt zich af van het floers-donker-groen,De IJsel bij Hattem. Naar een aquarel in het bezit van den heer F.G. Tessaro te Amsterdam.
dof-brandend oranje tot het ijlig-bleek-groen, al naar de gedaanteverwisseling van het daarboven heerschende element der oneindigheid; maar altijd gehouden in één grooten toon, opdat geen nevengeluiden den hoofdklank, waarin het werk getoonzet is, verstoren. En op het groene veld komen de beesten aanstappen, vredig-bedaarlijk, in evenredige verdeeling, de koppen omlaag om te grazen; straks wordt de regelmaat verbroken, maar na een zwenking weer hervat; ook liggen zij stil in vreedzame groepeering, lankmoedig turend naar het heenzwevend verlichte wolkje, dat is als een mysterie..... ‘Daarachter steeds het stadje Hattem, soms in de nabijheid, zoodat he | |
[pagina 211]
| |
grillige lijnenstel van huisjes en daken, zich onderscheiden laat, soms in de verre verte nog een flauwe silhouette vormend tegen den horizont, - altijd met het domineerend kerktorentje. Daarboven de lucht, waarin de wolken, licht-wit in de zon, zich kalm hebben opgezameld, en hooger uit een enkele zich heeft opgewerkt tot een veelkoppig lichaam tegen het peillooze blauw. Ook wel wordt gegeven het ruige aspect van dwarrelend donkere wolken, maar - en dit vindt wel verklaring in het temperament van dezen schilder, die meer van de contemplatie dan van de passie is, - tot zuiverder rijpheid van uitbeelding is daar geraakt, waar het statig zich zamelen of dagend zich uitzetten van één enkele tot vreemde lichamen van albast was uitgegroeid.’
Kunst als deze, die in haar verschijning zoo afwijkend is van die, waaraan onze oogen zich in de laatste jaren hebben gewend, is in haar wezen slechts geleidelijk te doorgronden. Niet vergelijkend, maar onderscheidend is tot het begrip van haar beteekenis te geraken.
Voerman jaagt niet na accidenteele verschijnselen als uitdrukking van het reeële; hij zoekt naar passende uitbeelding van tafereelen uit het leven; zijn kunst is voor alles formuleerend. Zijn schilderen is bouwen, niet specificeeren maar samenvatten en ordenen. En als dan de sfeer moet aangewezen worden, waarin hij zich het meest beweegt, kan men zeggen, dat hij de schilder is van het placide moment in het weide-landschap. De weiden gezien als het beeld van vredige rust, met de kalme gelatenheid van het vee, dat 's zomers daar zijn levensgang leidt. En de harmonie in die schilderijen als gezangen, wordt gedragen door het element, dat figuratie is van den onverstoorbaren vredestaat, waar in geluidloozen gang de wolkenbeelden ongenaakbaar zich zelf bouwen. Het tafereel is niet van buitenaf gezien met belangeloos oog, dat vorscht naar motieven voor kleur- en lichtwerkingen, maar ingeleefd door een, die volkomen zich vertrouwd heeft gemaakt met het eigene van dat leven in al zijn afwisseling; die gevolgd heeft aandachtig den regelmatigen gang van het vee en van nabij gehoord den zwaren tred der dieren gedempt op dien tapijtgrond van gras, kennend dat leven in al zijn verschijningen, maar ook in zijn geluiden zelf, tot aan het snuiven der stil in herkauwing neerliggende dieren. De koeien van Voerman zijn niet realistisch gezien en geteekend naar veralgemeende opvatting; wel zijn ze met uiterste zorg bestudeerd tot in de geringste eigenlijkheden der vormen, en vooral in de karakteristiek hunner bewegingen. Maar een streven naar veredeling is daarin duidelijk merkbaar, een purifieerende zin in de vormenbeelding, zooals ook in de kunst van Potter wordt | |
[pagina 212]
| |
Paarden in de wei. Naar een aquarel in het bezit van den heer F.G. Tessaro te Amsterdam.
| |
[pagina 213]
| |
waargenomen, en gelijk de antieken streefden naar zuivering der vormen van het menschbeeld. De liefde van Voerman voor zijn onderwerp is de groote kracht bij zijn kunst, en in die duurzame genegenheid kon ook zijn smaak zich verfijnen en zal zijn kennis zich nog vermeerderen tot het omkleeden van het aanschouwde beeld in zijn volkomen staat. En in deze landschappen, die zijn als gedenkteekenen van kalm geluk, waar de hooge gestemdheid van een gevoelig artiest in concreetheid van vorm uitzegging zoekt, door het wijze aanleggen van een alle onderdeelen beheerschende evenmaat, is wel merkbaar iets doorgedrongen van den versieringszin, die in de huidige kunst een zoo gewichtig element is geworden. In sommige werken, bijv. die twee paarden staande aan een hek, heeft deze neiging zich vooral sterk geopenbaard; stemmingen als thema's uitgewerkt, gestolten in effening van kleur en de vormen gedetermineerd in wijsbestuurde contours. Toch loopt daartusschen door ook wel eens een werk, dat minder streng geordend in compositie, vrijer uitzegging is van teerder bewegen der emotie. De kleur is dan niet als elders in wijs overwogen gamma's uitgelegd, maar vloeit ongebondener uit in menigvuldigheid van oogenblikkelijk gevonden penseelzetten. Hiervoor kan vooral verwezen worden naar een onderwerp, dat Voerman meer dan eens onder handen nam, met geringe wijziging: een lommerrijk weggetje, ingesloten tusschen hagen en uitloopend op een zonnig verlicht huisje. Een figuurtje zit in de diepte aan den deurdrempel in het warme licht. Het laatste, dat ik zag had een hoogen graad van zuiverheid in uitvoering, met exquise verzorging der details. Het blauwe schortje bijv. van het meisje deed er heerlijk fijn. Een schilderijtje als een sprookje, waar het zacht ingegoten licht scheen te wijzen naar een staat van door-durende vrede.
Dit is het stadium in Voerman's kunst van Heden; zijn arbeid heeft reeds vele zegeteekenen geplaatst op den afgelegden weg, maar de standaard van voldongen zege wacht nog op planting. Er zijn nog onvolkomenheden in zijn werk; de materieele uiting is nog niet volkomen bevredigend. In alles en altijd is Voerman de techniek, die hem zoo geheel eigen is, nog niet meester. Zijn arbeid vertoont nog wel eens een louteringstaat, door hem zelf gewild, die voeren moet naar de volkomen bereiking van een groot doel. Maar van een kunstenaar, die in zijn handelingen zich zoo gestreng heeft kunnen richten naar een hecht geplant beginsel, wiens overtuiging zoo bezielend kan sterken een geestkrachtig streven, mag met alle vertrouwen nog een stadium worden afgewacht, dat de kroon van zijn arbeid zal dragen, het stadium van Morgen. | |
[pagina 214]
| |
Langs den IJsel. Naar een aquarel in het bezit van Mr. H.K. Westendorp te Amsterdam.
| |
[pagina 215]
| |
Om te voldoen aan de gewone eischen bij de levensbeschrijving van een kunstenaar gesteld, deel ik nu nog mee de volgende bijzonderheden in het levensverloop van Jan Voerman. Hij werd geboren te Kampen 25 Januari 1857. In zijn jonge jaren is hij van nabij met het boerenleven bekend geweest, was hij geheel een buitenman. Maar in 1877 ging hij naar Amsterdam om te studeeren aan de Rijks-Academie. Hij bleef daar drie jaar en ging toen voor een jaartje naar Antwerpen, werken onder den bekenden academie-professor Verlat. Toen weer terug, voor een jaartje nog, naar de Academie in Amsterdam, waarna hij hier ergens een atelier huurde, om te trachten op eigen wieken te drijven. Sinds 1890 echter is hij voor goed in Hattem gaan wonen. | |
[pagina 216]
| |
|