Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 2
(1898)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 205]
| |
[pagina *62]
| |
In de duinen, eigendom van Z.K. Hoogheid den Prins-Regent van Beieren.
| |
[pagina 207]
| |
J.H.L de Haas.Te weten en te beschrijven, hoe een kunstenaar, kunstenaar werd, en wat hem bewoog, juist de richting te kiezen, waarin hij uitblinkt zou zeker machtig interessant zijn. De meesten echter, en daaronder de besten, weten dit zelven niet. Niet zóó althans, dat zij het voldoende onder woorden kunnen brengen. Men zou al van jongsaf op zeer vertrouwelijken voet met een kunstenaar moeten hebben verkeerd, om het voor hem te kunnen doen. Zij teekenen en schilderen, zooals de vogel zingt, omdat aard en aanleg dit nu eenmaal mede- | |
[pagina 208]
| |
brengen en zonder dat ze veel filosofeeren over wat ze eigenlijk doen. Kunst is gevoelszaak. Die er eene zaak van willen maken van het verstand, geen stap willen doen, zonder druk te redeneeren over het hoe en wat, komen tot de merkwaardigheden, waarmede sommige veel filosofeerende kunstenaars van den tegenwoordigen tijd de wereld genoegen meenen te doen. De Haas is geboren te Hedel in Gelderland, te midden der mooie Maasweiden. Allicht zou men tusschen dit en zijne kunst verband gaan zoeken Landelijke opvoeding, levendige indrukken der hem omringende natuur en wat dies meer zij. De schilder echter heeft in zijne eerste jeugd nooit op een dorp gewoond. Hij werd er geboren, omdat zijne familie toevallig buiten was Vroegen morgen in de Kempen.
Maar zijn aanleg openbaarde zich op eene Amsterdamsche kostschool, waar teekenen tot zijne lievelingsbezigheden behoorde. En op de Amsterdamsche Akademie van Beeldende Kunsten ontving hij het eerste geregelde onderrricht. Veel meer aanleiding dus - zou men oppervlakkig zeggen - voor een schilder van stadsgezichten, of van het figuur, dan voor een dierenschilder. Toch werd de Haas door zijne neiging gedreven naar het atelier van den dierenschilder P. van Os te Haarlem, waar hij vier jaren bleef.
Als men in onze Musea, of elders, gaat zien wat toen in dit genre werd geleverd en bewonderd en dit vergelijkt met het werk van de Haas, dan rijst | |
[pagina 209]
| |
het vermoeden, dat hij heel wat meer te danken zal hebben gehad, aan volhardende, nauwgezette studie naar de natuur, dan aan de school. Zijne beste school was dan ook aan de oevers van den Rijn, te Oosterbeek en omstreken, waar hij van zijn 22ste tot zijn 27ste jaar ijverig werkte, meestal in gezelschap van Gabriël en Kruseman van Elten. Daar had hij ook zijn eerste groot succes. Op de groote wereldtentoonstelling in 1855 te Parijs gehouden, had de Haas een paar doeken en Gustave Planche sprak er van in opstellen over de Exposition des Beaux Arts, in de Revue des Deux Mondes. ‘M. Johannes Hubertus Leonardus de Haas, de Oosterbeek (zoo schreefDuiker in de Kempen.
hij) a trouvé sur les bords du Rhin le sujet d'un charmant paysage. On pourrait certainement souhaiter plus de solidité dans les terrains sans se montrer trop sévère, mais à tout prendre c'est une toile pleine de fraîcheur et de grâce. Je trouve dans cette composition le sentiment vrai de la nature et une dextérité qui révèle des études courageuses.’ Genoemd te worden en zóó te worden genoemd door een kritikus, zóó degelijk en streng, als Gustave Planche, in een tijdschrift, dat toen nog op bijna ieder gebied als afdoende autoriteit gold, was eene der schoonste onderscheidingen, die een kunstenaar kon ten deel vallen. En de beteekenis wordt nog grooter, als men het geheele opstel leest, en ziet hoe weinig de Fransche kunstrechter in de buitenlandsche scholen vond te prijzen. De Haas was toen nog een zeer jong man. Hij is vlijtig blijven doorwerken | |
[pagina 210]
| |
en heeft zeker niet weinig gewonnen in kracht en dexteriteit. En wat Gustave Planche het meest in zijne schepping trof: ‘le sentiment vrai de la nature’ heeft hij zich nooit laten ontnemen.
Te Brussel, op zijn atelier, zaten wij onlangs te praten. Mijne oogen gingen over de wanden, nu eens naar deze, dan naar gene van de meer dan driehonderd studiën, die hij er heeft hangen. C'est bon... ça repose. Dat was de natuur, zoo als ik ze ken, zóó als ik ze altijd zag, zóó als ik hoop, ze te blijven zien. Jonge stier.
Men moet weten, dat er toen te Brussel juist twee schilderijen-tentoonstellingen waren, kersversch geopend. Eén, de gewone, geregelde, in den Cercle; eene andere, vrije, gearrangeerd door eene Antwerpsche kunstclub. Nu ik er toch was, ging ik er natuurlijk heen en ik was er een beetje onrustig door geworden. ‘Als ik dat nu ook eens mooi ging vinden!’ Er zijn er die zeggen, dat ze het doen. En sommigen spreken en schrijven over deze dingen met zóó veel geestdrift, dat men wel aan wezenlijke, groote ingenomenheid moet gelooven. ‘Als men daartoe ook eens kwam!’ Waarom zou het niet kunnen? Men ontwikkelt, veredelt - dat is dan toch altijd: verandert - zijn smaak, door veel en dikwijls, erkend goede kunst te zien. Waarom zou ze gaandeweg niet nogmaals kunnen veranderen, door dikwijls en veel zulke uitmiddelpuntige voortbrengselen te bekijken. Zóó redeneerende komt men langzamerhand in de stemming van den man, die gepakt wordt door de levendige beschrijving eener misdaad en nu zich gaat gevoelen, alsof hij zelve ze bedreef. Gansch slechte, volkomen gebrekkige kunst zal niemand van de wijs brengen, of hij moet er nooit op zijn geweest. Maar er is kunst, in het geheel niet | |
[pagina 211]
| |
slecht en toch ook in het geheel niet goed. En dat is juist de verwarrende. Eene zaal vol, bijvoorbeeld, u toeschreeuwend in krijterig wit en oogbeleedigend paarsch, zoodat men bij het eerste binnentreden, de aanvechting krijgt, om maar dadelijk weer heen te gaan, als iemand, die onwetend de deur opende op gezelschap, waarin hij niet behoort. Dan bij nadere beschouwing en als het oog een weinig over die kleur heen is, toch veel goeds; knappe, ferme teekening, veel atmosfeer, alle figuren doende wat ze behooren te doen: blijkbaar dus veel studie en goede waarneming. Intusschen alles even hard en ongevoelig geschilderd, troniën als van leer, alle kleuren eenige tinten bezijden de waarheid, sujetten zonder de minste poëzie. Elders weer onmogelijke landschappen. Toch ook weer zoo handig gedaan en met zulk een schijn van
Veestudie.
sentiment, dat men een oogenblik zich afvraagt, of niet ten slotte de schilder gelijk heeft en de beschouwer ongelijk. Maar dan die groenen en grijzen, zooals men wellicht ze ziet in een benauwden droom, maar nooit in de natuur. Zulke kleuren noemen de bewonderaars hoogst gedistingueerd en ze zijn het: gedistingueerd van de werkelijkheid. Onmacht veel; opzet zeker nog meer. Gebrek aan wezenlijk gevoel voor de natuur; gemis aan volharding tot het verkrijgen der dexteriteit, noodig om wat men ziet en gevoelt eerlijk weer te geven. Maar dan ook: druk filosofeeren over wat men is en zijn zal. De zucht om heel raar te doen, gansch anders dan anderen, anders vooral dan de natuur, gelijk die aan gewone stervelingen zich openbaart. | |
[pagina 212]
| |
Inderdaad er moet iets aan zijn van het sprookje der booze fee, die de macht had, bij de kostelijke gaven harer voorgangsters eigenschappen te voegen, die aan de andere alle kracht ontnemen. Maar met dat al, als men op eens zoovele uitingen van deze werkzaamheid ziet en dat zelfs daar, waar men ze niet zou verwachten, in een kring, bestuurd door bezadigde, degelijke lui, dan kan wel eens de vrees komen, of men ook niet te eeniger tijd zou moeten gaan deelen in deze blijkbaar nog al sterk verspreide begoocheling. En dan is het eene opluchting te bespeuren, dat men de waardeering voor gezonde, ernstige natuurstudie, le sentiment vrai de la nature, nog ongedeerd heeft behouden. De studiën van den heer de Haas zijn landschappen en dieren. MeestalEzelstudie (Picardië.)
Hollandsche, want al woont hij reeds sedert 1857 in Brussel, ieder jaar kwam hij eenige maanden herwaarts, nu eens te Wijhe in Overijsel, dan aan den Leidschendam of in andere Hollandsche dorpen. Soms ook ging hij naar West-Vlaanderen, naar Picardië, of naar de Kempen. Aan het strand in Vlaanderen en Frankrijk maakte hij zijne duinstudiën en teekeningen naar ezels, of bestudeerde hij het eigenaardig ras van het Noord-Fransche rund. Uit Holland stammen zijne rivieroevers, zijne slootjes en drassige weiden, zijne heideachtige landschappen. Uit zijne landschapstudiën blijkt, dat de Haas zeer goed de kunst verstaat van wat Gustave Planche aardig noemt: ‘tricher avec la nature.’ Hij weet, dat men zijn doel niet bereikt door het angstig wedergeven van ieder détail, gelijk zoo vlijtig geschiedde door wezenlijk knappe mannen uit een | |
[pagina 213]
| |
vroeger tijdperk. Slechts het wezenlijke, dat, wat in hoofdzaak den verkregen indruk maakt, wordt door hem behouden en gegeven. In zijne beestenstudiën is hij iets uitvoeriger, altijd zorgende althans, dat hij om de ware kleur niet de juiste teekening verliest. Vandaar dan ook dat het vee in zijne schilderijen altijd zoo goed en degelijk is gebouwd. Het staat flink op de pooten, of ligt in gansch losse en natuurlijke houding. En het is niet maar alleen huid, maar lichaam. Geheel het karakter,
Veestudie.
dat het hebben moet, om een beeld te wezen van de werkelijkheid.
Een koebeest goed te laten poseeren is niet zoo gansch eenvoudig en gemakkelijk. Het eischt heel wat geduld en overleg. Van een der Fransche dierenschilders wordt verhaald, dat hij, ergens in Bretagne, zijne eigen hoeve had en daarop zijne eigene modellen, gaandeweg gedresseerd om de verlangde houdingen aan te nemen. Deze wijze van doen heeft zeer zeker schaduwzijden. Zelfs een koebeest moet er niet al te tam uitzien en ieder beest heeft zijn eigen gelaat en bizonder karakter. De Haas heeft dan ook nooit aldus gewerkt. Waar hij zijne gading vond, zette hij zijn schildersdoek en de studiën in deze causerie gereproduceerd bewijzen voldoende, dat hij van zijne soms niet zeer volgzame modellen toch wel wist te verkrijgen, wat hij begeerde.
Merkwaardig in dit atelier is nog eene der eerste studiën van Mesdag: eene besneeuwde straat; juist zóó veel als de schilder er toevallig uit zijn venster van kon zien. Het is een krachtig bewijs van de taaie volharding, waarmede Mesdag al van den beginne af er naar streefde, om wat hij in de natuur zag zoo volkomen mogelijk weer te geven. Opvatting en uitvoering gaven al dadelijk een maatstaf voor zijn krachtig kunstgevoel. | |
[pagina 214]
| |
In de laatste jaren heeft de Haas hier te lande niet veel tentoongesteld. De meeste zijner stukken gingen dadelijk naar Engeland en Amerika. En zooals doorgaans, van hetgeen in particuliere verzamelingen kwam, weet men slechts zelden, waar het is gebleven. Drie van zijne stukken zijn hier in het Rijksmuseum: ‘Eene koe’ gelegateerd door den heer J. Jacobs; ‘Opkomend onweder’ (in de verzameling der Vereeniging tot bevordering van Beeldende Kunsten) en een groot doek: ‘Vroege morgen in Drenthe’ (vroeger in het Paviljoen te Haarlem). In het gemeentemuseum te 's-Hage is een ‘Drentsch landschap.’ In het museum te Brussel een tafereel ‘aan de oevers van den IJsel,’ en een aquarel met het bekende ‘ezelstrio.’ Veestudie.
De koninklijke pinakotheek te München bezit ‘Eene Hollandsche weide’ en het museum te Berlijn ‘Een moerassig landschap.’ Verder zijn er nog stukken van onzen schilder in openbare verzamelingen te Luik en te San Francisco en heeft het museum Boymans te Rotterdam een zeer fraai landschap van Roelofs, gestoffeerd met koeien door de Haas. En als afdoend bewijs, hoezeer ook in het buitenland zijne degelijke wijze van werken werd op prijs gesteld, kan nog worden aangestipt, dat van de akademiën te Madrid, te Berlijn en te Stuttgart tot den schilder het verzoek kwam, om eene serie studiën, die het eigendom blijven zouden dezer instellingen en bij het onderwijs zouden dienen. De Haas is niet alleen bekend als schilder, maar ook als ijverig en keurig | |
[pagina 215]
| |
collectionneur. Trouwens men kent dadelijk zijn liefhebberij, als men de woning betreedt, die hij, nu al voor geruimen tijd, zich verwierf op de Place du Luxembourg, dicht bij het station van den Luxemburgschen spoorweg. Men ziet het al in de ruime vestibule, omlijst met friezen van zeldzaam fraaie Delftsche tegeltjes en verder versierd met allerlei, waaronder zeer merkwaardige antiquiteiten. Onze kunstenaar heeft een groot zwak voor ‘Dinanderie,’ gedreven koperwerk, en het is volkomen te begrijpen, wanneer men de fraaie voortbrengselen dezer oude nijverheid kent en weet welke schoone exemplaren de Haas wist te bemachtigen. Dinant, men weet dit, was eens de hoofdzetel dezer kunst; koperdrijvers en bronswerkers telde men er toen bij honderden.
Aan den IJssel, eigendom van den Heer Braun te Schaffhausen.
Thans is daarvan ook geen spoor meer over, tenzij men het zou willen zoeken in de ‘couques de Dinant,’ een zeer onsmakelijk gebak, wat door den vorm en de daarop voorkomende figuren, doet twijfelen, of bij de vervaardiging de ‘mallen’ eene rol spelen, die vroeger voor heel wat duurzamer en kunstrijker werk hebben gediend. Thans schijnt men te beproeven, deze kunst te Brussel te doen herleven, maar het behoeft niet te worden gezegd, dat een verzamelaar als de heer de Haas, niet dan erkend goede, oude stukken heeft. Hij heeft ze in menigte en welk een fraaie wandversiering ze geven kan al blijken uit de in deze aflevering gereproduceerde teekeningen door de heeren David en Pieter Oijens gemaakt van eenige aardige hoekjes in deze kunstenaarswoning. | |
[pagina 216]
| |
Wat men in een Amsterdamsch huis zij- en binnenkamer zoude noemen is te Brussel salon en eetzaal. De laatste, een deftig, rustig vertrek, ziet door de serre op den grooten tuin. De wanden zijn versierd met een tiental paneelen van den schilder B. van Moer, gezichten voorstellende in Venetië: het Paleis der Dogen, de voorgevel van San Marco, de brug der Zuchten, Murano enz. De salon is een
Morgeneffect, eigendom van het Koninklijk Museum te Stuttgart.
klein kunstkabinet. Van een zijner beste vrienden, Bakker Korff, heeft de Haas hier zeven alleraardigste studiën en schilderijtjes. Van een ander oud en trouw vriend, Aug. Allebé, een zeer gevoelig stukje. Van Lenbach is er een fraai portret van de Haas zelf en een van den prins-regent van Beieren, den een- | |
[pagina *65]
| |
‘Bij opkomend Onweer’
naar een schilderij
in het Museum te Antwerpen. | |
[pagina 217]
| |
voudigen, beminnelijken man, die thans aan het hoofd van dit rijk staat en door wiens vriendschap de Haas te München veel voor onze Nederlandsche kunst kon verwerven. Van Israëls zijn er twee mooie doeken: één een verkleinde
Hoekje uit den salon, naar eene teekening van P. Oijens.
reproductie van een zeer bekend schilderij. Verder een Gabriël, een goed bloemstuk van G.J.Z. van Os, twee Troyons, één Fromentin, één Théodore en één Philippe Rousseau; stukken van Vollon, Daubigny, Jacque, Emile Wauters, Eleuterio Pagliano (de dood van Tintoretto's dochter) enz. Daartusschen en op de antieke meubels, verzamelingen van Venetiaansch glaswerk, oud-Saksisch, oud-Delftsch, oud-Chineesch en Japansch. Dergelijke verzamelingen ook in de bovenvertrekken en op de paliers. Maar men zou een catalogus gaan schrijven als men ze uitvoerig wilde noemen. Sedert 1869, toen hij er de groote gouden medaille verwierf heeft de Haas vrij geregeld te München tentoongesteld. Hij kwam er dikwijls en verwierf er vele vrienden. In 1888 werd hij door het comité der groote internationale tentoonstelling benoemd tot commissaris voor de Hollandsche afdeeling. Van regeeringswege is te onzent voor zulke zaken weinig steun te wachten. Onze schilder kon dus wel voorzien, dat het aannemen dezer onderscheiding hem meer zou kosten dan verlies van tijd. Daardoor liet hij zich niet afschrikken en hij beijverde zich, de belangen onzer Nederlandsche kunstenaars zoo krachtig | |
[pagina 218]
| |
mogelijk te bevorderen. Men weet genoeg, hoe zeer hem dit is gelukt; hoe door deze en de daarop volgende gewone tentoonstellingen de Nederlandsche school in Duitschland bekend werd en geëerd; hoe welwillend de Beiersche regeering steeds de voorstellen heeft ontvangen tot onderscheiding van Nederlandsche kunstenaars. Onze kunst heeft thans in Duitschland zulk een goeden
De Rookkamer, naar eene teekening van P. Oijens.
naam, dat niet alleen op deze expositiën steeds meer stukken worden verkocht, maar herhaaldelijk bestellingen komen. Voor de internationale tentoonstelling van 1892 werd de Haas tot regeerings-commissaris genoodigd en als zoodanig door H.M. de Koningin-Regentes benoemd, altijd zonder bezwaar voor 's Rijks schatkist. Dank zij zijne onvermoeide | |
[pagina 219]
| |
Rust in de duinen (Vlaanderen), naar een schilderij in eene particuliere verzameling te Neurenberg.
| |
[pagina 220]
| |
pogingen heeft deze tentoonstelling, al de vorige in belangrijkheid overtroffen. De Haas streefde er naar, niet alleen schilderwerken te verzamelen, maar ook te doen zien, wat onze kunst vermag in aquarel, pastel en teekening. Om al dadelijk zeker te zijn van een goeden uitslag, verwierf hij van H.M. de Koningin-Regentes de vergunning, om ook een keuze te doen, uit de rijke verzameling, die eigendom werd van H.M. Koningin Wilhelmina. Een zestiental van de belangrijkste daaruit werd de kern eener collectie, waartoe onze beste meesters flink medewerkten, zoodat in München deze aldaar nog zeldzaam vertegenwoordigde afdeeling onzer kunst een schitterend figuur maakte. In verband met deze uitbreiding werd door aanhouden bij de Beiersche regeering eene veel grootere en gunstiger gelegen ruimte verkregen dan de Nederlandsche afdeeling ooit op voorgaande tentoonstellingen had. Onze inzending beschikte midden in het gebouw over drie flinke zalen, vroeger door de Engelsche afdeeling ingenomen en onze kunstenaars konden dus van deze internationale tentoonstelling eene waardeering verwachten, zooals de Nederlandsche kunst in het buitenland nog zelden of nooit had gehad. Iemand, die al in 1855 tentoonstelde met succes, is natuurlijk in 1898 niet meer een jeugdig man. De Haas echter is een van de gelukkigen, wien men den leeftijd niet aanziet en die altijd jong schijnen te blijven. Hij is nog even gezellig, gulhartig en opgeruimd als vroeger. Van zijne oude vrienden zijn er reeds voor goed heengegaan, maar de vele nieuwe, die hij zich verwierf, waardeeren hem zeer en de oude die er nog zijn, zijn hem trouw gebleven. Meer en beter kan men van een man haast niet zeggen. |
|