Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
[pagina 252]
| |
En dag en nacht die voor zijn oogen heeft.
2.
Met recht word hy geleken by een boom,
Geplant ontrent een versche water-stroom;
Die op zijn tijd van vruchten wel geladen,
Groeit onverwelkt, en houd zijn volle bladen.
Zo wast in deugd die Godgezinge mensch,
En al zijn doen gelukt hem na zijn wensch.
3.
Zo gaat het niet met dat godloos geslacht,
’t Welk nimmer vrucht van deugden voort en bracht.
Zy zijn als kaf, dat door ’t geblaas der winden
Verstuift, verdwijnt, en nergens is te vinden.
Geen zondaar zal voor ’t recht gericht bestaan.
Hy houd geen stand daar vromen samen gaan.
4.
Want God de Heer, wiens oog door alles gaat,
Inzonderheid de vromen gade slaat,
Hy kent haar weg, beleg, bedrijf, en handel,
En keurt voor goed, en zegent haren wandel:
Maar die godloos betreed der zonden pa’en
Zal met zijn werk geheel tot niet vergaan.
|
|