Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 239]
| |
Stem: Van Psalm 92. Of aldus.1.
Om ’t harte vast te stellen
In uwe Liefd’, o Heer;
Op dat het nimmermeer
Van U, na ’t aardsch zouw hellen:
Zoo ga ik eens te degen,
Hoe lieflijk, schoon, en zoet
Gy zijt, in mijn gemoed
| |
[pagina 240]
| |
Aandachtig overwe-gen.
2.
Ga ik U vergelijken
By al wat minnens waard,
En heerlijk is op aard;
’t Moet voor uw Schoonheid wijken:
Gelijk de flaauwe verven
Geleken by het hoog,
En Purper-schoon, in ’t oog
Verbleken, en versterven.
3.
Zie ik iet schoons, in menschen,
Of eenig ander ding:
Wat is ’t by U, gering,
’t Kan, en moet haast verslenssen.
’t Verslenst al voort in d’oogen
Van die na ’t schoonste Schoon
Van U, en van uw Zoon
In Liefd’ is opgetogen.
4.
’t Gehoor van lieflijk zingen,
Van snaren-spel, of fluyt,
Dat door zijn zoet geluyd
Door ’t oor in ’t hart kan dringen;
Verrukt mijn geest na boven,
Na ’t Hemelsch Eng’len Zang;
Om met haar in een rang,
Al zingend’ U te loven.
| |
[pagina 241]
| |
5.
’t Genot door d’andre zinnen,
Van reuk, gevoel en smaak,
Schoon ’t mede geeft vermaak,
Ontsteekt mijn lust van binnen,
Na d’overzoete Zoetheid
Van ’s Hemels Bruylofts-feest.
Ach! Heere, schenk mijn geest
De Voorsmaak, door uw Goedheid.
6.
Zouw ’t aardsche my dan trekken,
Hoe schoon ’t ook zy, tot haar?
Neen, Heere, ver van daar:
’t Moet my tot U opwekken.
Dewijl uyt U, O Vader,
Al ’t schoon zijn schoonheid krijgt,
O! best dan, datmen stijgt
Tot U, den vollen Ader.
7.
Is ’t aardsch zoo uytgenomen,
En schoon, dat elk geniet;
Daar ’t maar een kleine vliet
Is, uyt uw Volheids stroomen:
Hoe schoon zal ’t Goed dan wezen,
Heo groot, vol heerlikheid,
Dat Gy hebt weg geleid
Voor alle, die U vrezen!
8.
Mijn ziel door Liefd’ ontsteken,
Verlangt, O Heer, met smart,
(Gelijk een dorstig Hart
| |
[pagina 242]
| |
Na versche water-beeken)
Na U, O mijn Beminde;
Gy zijt dat heerlijk Goed,
’t Volmaakste Schoon, en Zoet.
Ach! geef, dat ik U vinde.
|
|