Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Is dat ik hier van daan moet scheyen.
Hier by doet my ten tweden zor-gen,
Of ’t heden wezen, zal of morgen.
Maar ’t geen my meest van angst doet beven,
Is vrees voor onheil na dit le-ven.
Waar ik ben, sta, lig, of ga,
Volgt my dit gedurig na.
2.
Tr.
Uyt de zonde spruyt uw druk,
Oorzaak van ziels ongeluk.
Het geen de zonde dan doet wijken,
| |
[pagina 209]
| |
Met een uw vrees van ’t hart zal strijken.
Die ziele-quaal moet eerst geneezen,
Om voor de dood niet meer te vreezen:
Ia ’t wel gedenken aan u sterven,
Is ’t middel, om de zond te derven.
Dus getuigt een Wijze mond: Ga naar margenoot1
Doods bedenking weerd de zond.
3.
Kl.
Door ’t gedenken aan de dood
Raak ik heel in stervens nood.
Hoe kan my dan van droefheid helpen,
’t Geen my daar me’e komt overstelpen?
Tr.
Uyt zielen angst, en doods vervaartheid
Helpt d’overweging met bedaartheid
Van ’t scheiden uyt dees aardsche woning,
Van zonde straf, en deugds beloning.
Straf schrikt af en loon pord aan,
Om van zond tot deugd te gaan.
4.
Kl.
Ach!wat baat mijn bange geest
Hoop van loon, voor straf bevreest?
’t Gemoed, door zondige bewustheid,
Blijft steeds in angst en ongerustheid:
En durft voor ’t Aanschijn niet verschijnen,
Daar alle zondaars voor verdwijnen.
De vroome selfs word nauw behouwen!
Hoe kan ik dan oit God aanschouwen?
Waar toe dan dit overleg,
Na uw raad? Mijn moed is weg.
5.
Tr.
Neem, o mensch, uw harte weer.
Keer u tot uw Goeden Heer:
Diens vrees u wel ter neer mag treffen;
Doch hoop van gunst we’er op moet heffen.
| |
[pagina 210]
| |
Vreest wel zijn toorn: maar kust zijn Goedheid;
Doch zoo, dat z’u tot waare boet leid’.
Oprecht berouw van alle zonden
Geneest te met uw harte wonden.
Laat dan ’t quaad, en oeffen deugd,
Zoo wijkt druk voor ziele-vreugd,
6.
Kl.
Zwaar is ’t werk, om aan te gaan.
Ach! waar haal ik kracht van daan?
Tr.
Van God, (want hier stuyt menschen reden,)
Van God, door tranen en gebeden.
’t Gebed, gevoegt by ’t deugd-betrachten,
Geeft aan de zwakke moed, en krachten:
De moed en kracht werkt meerder deugden:
God, op meer deugd, waar’ harten-vreugden.
Kl.
Gy beweegt my door uw raad.
‘k Volgze na op heeter daad.
7.
Diep getroffen in ’t gemoed,
Val ik U, O God, te voed.
Gy roert mijn hart: dit harte-raken
Van zonde-doodslaap doet ontwaken.
Ontwaakt, doet Gy my klaar bespeuren
De zond, als bron van ’t doodlijk treuren.
Laat my dit klaar gezicht behouwen;
Op dat ik door de zond te schouwen,
Nu, ja zelfs in stervens nood,
Niet meer vreeze voor de dood.
|
|