| M.H. Abrams, The Mirror and the lamp: romantic theory and the critical tradition. London etc. 1971. (Eerste druk 1953). |
| Ton Anbeek, De romantypologie van Franz Stanzel. In: Forum der letteren 11, 1970, blz. 170-181. |
| Ton Anbeek, De verteltechniek van Hermans' eerste roman. In: De nieuwe taalgids 66, 1973, blz. 30-41. |
| K.D. Beekman en J. Fontijn, Romanfiguren (I). In: Spektator 1, blz. 406-414. |
| Coen Bersma, Bloed, bloemen en tranen. Enkele fundamentele aspecten van de coördinerende herhaling in De tranen der acacia's. In: De nieuwe taalgids 66, 1973, blz. 212. |
| W. Blok, Verhaal en lezer. Een onderzoek naar enige structuuraspecten van ‘Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan’ van Louis Couperus. Groningen 19692. |
| W. Blok, Tijdopnamen. Groningen 1971. |
| Wayne C. Booth, The Rhetoric of Fiction. Chicage & London. Z.J. |
| S. Dresden, Wereld in woorden, Beschouwingen over romankunst. Den Haag 19712. |
| T.A. van Dijk, Moderne Literatuurtheorie. Een eksperimentele inleiding. Amsterdam, 1971. |
| T.A. van Dijk, Taal, Taal, tekst, teken. Amsterdam 1971 |
| J. Fontijn, Nooit meer slapen of naar het middelpunt der aarde. Tirade 160, 1970, blz. 474-493. |
| J. Fontijn, Willem Frederik Hermans: Verleden, heden en toekomst. In: Literair Lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1966-1971, samengesteld door Kees Fens e.a. Amsterdam 1973, blz. 165-176. |
| E.M. Forster, Aspects of the novel. London 1971. |
| Elisabeth Frenzel, Stoff-, Motiv- und Symbolforschung. Stuttgart 19703. |
| H. van Gorp, ‘Traditionele’ en ‘moderne’ roman. In: Spiegel der Letteren 10, 1968, blz. 163-179. |
| J.P. Guépin, Een voet die niet kan lopen. In: Maatstaf 10 nr. 12, april 1972, blz. 789-808. |
| M. Janssens, Tachtig jaar na Tachtig. De evolutie van het personage in de Nederlandse verhaalkunst van Couperus tot Michiels. Leiden, z.j., tweede druk. |
| H.U. Jessurun d'Oliviera, Visfilet. In: Merlyn 3,1965, blz. 181-213. |
| Wolfgang Kayser, Das sprachliche Kunstwerk. Eine Einführung in die Literaturwissenschaft. Bern-München 197115. |
| A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis. Culemborg 1968. |
| Eberhard Lämmert, Bauformen des Erzählens. Stuttgart 19725. |
| Frank C. Maatje, Literaire-ruimtebenadering. Over de lyrische, epische en dramatische ruimte. In: Forum der letteren VI, 1965, blz. 1 e.v. |
| Frank C. Maatje, der Doppelroman. Eine Literatursystematische Studie über duplikative Erzählstrukturen. Groningen 19682. |
| Frank C. Maatje, Literatuurwetenschap. Grondslagen van een theorie van het literaire werk. Utrecht 19712. |
| Frank C. Maatje, Ruimte, verhaal, verhaalruimte. Een interpretatieve, verteltheoretische en methodologische beschouwing over. Jean Weisgerber, Proefvlucht in de romanruimte. In: De nieuwe taalgids 66, 1973, blz. 89. |
| J.J.A. Mooij, Metafoor en vergelijking in de literatuur. In: Forum der letteren 14, 1973, blz. 121-157. |
| J.J. Oversteegen, Van Schendels Warerman: feit en fictie. In: Merlyn 3, 1965,
|