ment
een kruidig antwoord op de tong.
Hij liet me zijn ‘Lezing op het platteland’ lezen. ‘Het is vermakelijk,’ zei hij, ‘maar verder heeft het geen waarde.’ Bij het lezen schoot ik telkens in de lach en telkens als ik lachte wilde hij weten waarom. Zo groeide Gerards waardering voor zijn verhaal. ‘En het mooie is dat het nog allemaal waar is ook,’ zei hij.
Melle speelt er een rol in en Gerard vertelde me over Melle dat hij en zijn vrienden tegen het eind van de oorlog nog bruine bonen hadden bewaard. ‘En die waren zo hard als een bikkel geworden en toen hebben ze die met een hamer stuk geslagen en...’ Zijn stem zakte weg in een soort hopeloosheid en het verhaal was ten einde. Hij was schrijver, geen verhalenverteller. In De avonden onderbreekt Frits zijn ‘gruwelijke’ verhalen vaak met ‘eigenlijk is het flauw’ en ondermijnende binnenge-dachten in die geest.
Hij leefde een beetje tegen het wereldje aan in de jaren vijftig, hij hield er niet erg van en er was niet veel anders. Hij vertelde dat hij en Hannie af en toe gingen eten bij een schilderende mevrouw die mensen van naam op haar atelier ontving. Gerard beschreef de gerechten tot in details, alles piekfijn. ‘En als ze dan later op de avond wat gaat praten dan hoor je wel waar het om gaat. Dan zegt ze dingen als, Dat is de grote schrijver van De avonden...’ Zulke uitroepen maakten hem verlegen. ‘Maar toch mag een beetje snobisme er wel bij,’ zei hij. ‘Zo veel aandacht krijgt de kunst niet in Nederland.’