| |
| |
| |
Perhaps it will be answered, are not the characters then taken from life? To which I answer in the affirmative; nay, I believe I might aver, that I have writ little more than I have seen.
henry fielding
The Adventures of Joseph Andrews
Do you mean Kensington out here? What a dump!
auntie may
| |
| |
| |
Onder schoolkinderen
O self-born mockers of man's enterprise.
| |
| |
| |
Schoolgaan
1
‘Maar ik heb nog steeds niets gehoord. En ik heb me al acht weken geleden opgegeven. Hallo!’ De telefoon kraakte, de stem aan het andere eind stierf weg.
‘Wat zegt u?’ vroeg ik.
‘Bent u toen aangenomen?’ De woorden braken plotseling met geweld door de storing heen.
‘Ik zou bericht krijgen naar welke school ik zou moeten gaan. Maar ik heb nog steeds niets gehoord.’
‘Kunt u een ogenblik wachten?’
Ik wachtte drie minuten. Het was de laatste dag van de vakantie.
‘Hallo?’ riep de Assistant Chief Inspector.
‘Ja?’
‘Mr Meijer?’
‘Ja!’
‘Kensington Central School, Mr Meijer.’
‘Wat zegt u?’
‘Kensington Central School, Mr Meijer. Reist u per trein? U woont in Prahran. Dan neemt u de...’
Het was niet te stuiten. Ik maakte haastig aantekeningen.
‘En welke vakken moet ik daar geven?’
‘Meldt u zich morgen om negen uur bij het hoofd, Mr Meijer. Hij helpt u wel verder.’
‘Waarin moet ik dan les geven?’
‘Om negen uur, Mr Meijer.’
‘Dank u zeer!’
‘All right, Mr Meijer.’
| |
| |
| |
2
De trein naar het westen van Melbourne had harde houten banken en veerde slecht. Het stoten en schokken werd erger nu we verder van de City wegreden en de meeste reizigers bij vorige stations waren uitgestapt. Ten slotte had ik een coupé voor mij alleen, op de grond lagen sigarettepeuken, een vertrapt sigarettenpakje, gemorste as, verbrande lucifers, papiertjes van snoep en vruchtenschillen. Iemand had de Sun News Pictorial op mijn bank opgevouwen laten liggen: foto's naar aanleiding van de laatste moord, met pijlen uit alle windrichtingen naar de plaats van de misdaad, een grof verkorrelde vaalgrijze achtertuin, door schuttingen ingeperkt, en waaraan niets bijzonders was te zien. Op een ander plaatje zochten detectives verbeten naar een spoor.
Een Griek stond onder verdenking, maar voordat ik me in details had kunnen verdiepen kwam de trein bonkend tot stilstand bij een vuil gebouwtje met een bord over de hele breedte: Kensington. Er stapten een paar mensen uit zonder veel haast, de vervuilde deuren van de wagons bleven openstaan. We wachtten gedwee op een kluitje bij het houten hekje tot iemand de kaartjes kwam innemen.
‘Kensington Central School?’ vroeg ik. De man wees slaperig opzij naar een straat die van het station schuin omhoog liep, met een milkbar als voorpost op de rechterhoek.
‘MacCracken Street. That's what you want,’ zei hij in een snijdend Australisch accent op een toon alsof hij me de les wilde lezen.
Ik kocht in de milkbar een pakje Blue Capstan en vroeg naar MacCracken Street. De Sun's met de verse moord lagen op de toonbank te koop uitgestald, naast sigaretten, chocola, snoep.
‘Not a bad old day,’ zei de vrouw achter de toonbank. Ik knikte, maar MacCracken Street, die de schuine straat verderop met een bijna rechte hoek sneed, deed me aan haar woorden twijfelen.
Het was een kale straat met vrijstaande houten huizen met daken van gegolfd plaatijzer, elk huis met zijn eigen persoonlijk gebrek aan stijl, in het niet zinkend bij het schoolgebouw, met zijn symmetrische kern en uitschieters aan beide kanten, een ongezonde geelachtige kleur, een torentje in de vorm van een duiventil waarin een klok hing, en een milkbar vlak ertegenover, waarschijnlijk een doorn in het oog van de milkbar tien huizen verder.
In de gang sloot ik me aan bij twee moeders met kinderen, die even
| |
| |
voorbij de hoofdingang stonden te wachten. Een schonkige man in een bruin pak kwam een zijkamer uit.
‘All right, all right,’ blies hij opgewonden.
‘All right then, Mr Feder,’ zeiden de moeders. Ze namen hun kinderen bij de hand en trokken ze mee de school in: nieuw volk voor de eerste klas.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Mr Feder keek me vragend, op-een-afstand aan.
‘Ik ben tot leraar benoemd aan Kensington Central School.’
‘Goed!’ Hij stelde zich voor, met een vluchtige hand.
‘Nou, 's kijken. Hoe is uw naam?’
‘Meijer.’
‘Nou, Mr Meijer!’ Hij zakte door de knieën, liep de kamer binnen en zocht in wat paperassen. Ik voelde de druk van nieuwe moeders achter mij. Mr Feder kwam met slingerende armen op mij af.
‘Wilt u naar boven gaan? En vraagt u naar Mr Jones, Mr Meijer. Mr Jones. Mr Jones is het hoofd van de Central School. Hij zal u zeggen wat u moet doen. Dus u vraagt naar Mr Jones.’
Mr Feder was het hoofd van het lagere-schoolgedeelte, maar zijn verantwoording strekte zich uit tot de Central School. Mr Jones was in feite zijn ondergeschikte.
Boven vond ik de leraarskamer, zo groot als een gemiddelde huiskamer, uitgestorven. Ik ging bij een tafel zitten waarop een verspreid legertje voor de helft leeggedronken flesjes Coca Cola stond met platgezogen rietjes, ik luisterde naar het rumoer dat van alle kanten kwam behalve van de doodse straat, en keek om mij heen. Er stonden zes houten bureautjes met opklapbladen tegen de muur, twee ervan met papieren bezaaid, zes rechte stoelen waren aangeschoven, er waren zes ijzeren kasten met witte kaartjes op de deur voor de namen. Het gekrijs kwam in golven vanachter het gebouw, iemand raasde de trap af en belandde met een sprong op de grond, er klonk zwak maar aanhoudend verbieden in verschillende toonsoorten.
Ik zou hier orde moeten scheppen, ik zou me bij de verbieders moeten aansluiten. Ik zocht onrustig naar een zakdoek, nam een flesje Coca Cola en zoog het leeg. Ik zag mijzelf een volle klas binnengaan, het podium beklimmen, ik probeerde mij oude adviezen te binnen te brengen, prevelde een gebed en kreeg het benauwd.
Ik ging op zoek. Links van de trap vond ik een deur: een paar
| |
| |
treden af, en daar was een knappe plee. Toen ik eruit kwam liep een vrouw met een schort van boven tot onder op de gang voorbij. Ze nam me onderzoekend op, wilde doorlopen, aarzelde en bleef met haar handen voor haar buik gevouwen staan.
‘Dat is het damestoilet,’ vertelde ze me.
‘Kunt u me zeggen waar ik dan moet zijn?’
Ze duwde haar bril met een wijsvinger omhoog.
‘Eerst helemaal de grote trap af. Dan de gang door, dan de laatste deur aan uw rechterhand. Dat is het handenarbeidlokaal. Daar zit Mr Mac. Daar hangt een sleutel rechts aan de muur. Die moet u meenemen. Dan moet u de achterdeur uit, die...’ Hier aarzelde ze, alsof ze zelf even de kluts kwijt was.
‘De deur naast het handenarbeidlokaal. Die moet u uitgaan, dan links aanhouden, dwars het speelplein over, dan ziet u het.’ Maar voor wateren was geen sleutel nodig.
‘Dank u zeer,’ zei ik, dankbaar vooral omdat ik haar vóór was geweest.
In de leraarskamer zaten nu twee mannen met opgestroopte mouwen, elk achter een bureau. De linkse, met een bruin verbrand gezicht en behaarde armen, keek achterom en stak zijn hand uit.
‘Smith,’ zei hij.
‘Hey, George,’ riep hij. De ander draaide rond op zijn stoel.
‘Yeah?’
Mr Smith knikte in mijn richting.
George stak zijn hand uit.
‘Jones,’ zei hij.
‘Mr Jones?’ Ik noemde mijn naam.
‘Dat ben ik, ja. Ga zitten. Waar kom je vandaan?’
‘Holland.’
‘Holland. Goed. Waren er nog meer beneden?’
‘Nee,’ zei ik, zonder hem goed te begrijpen.
‘Weet je 't zeker?’ Ik knikte.
‘Ze hadden me er twee beloofd. Jack, weet jij er wat van? Ze hadden er twee beloofd, niet?’
‘Absoluut, George. Twee.’
‘Hoe laat is het?’
‘Ik weet het niet, George.’
Ze gingen weer met hun rug naar me toe aan hun bureautjes zitten.
| |
| |
Ik leegde een tweede flesje Cola en keek het raam uit. Het rumoer werd gedempter, af en toe riep iemand ‘Rustig!’
Op stevige benen kwam een vrouw van in de veertig binnen. ‘George, weet jij of Ronice in 11a of in 11b moet? Ze zegt dat ze het niet weet. Ze loopt op de gang. Wat hebben we vorig jaar beslist? Weet jij het nog? Wat een vervelend kind!’
‘Ronice? Wie is Ronice?’ Mr Jones keek vijandig van achter zijn bureau.
‘Ronice. Uit 1a.’
‘Ken ik niet.’
‘Ken je wel. Haar moeder kwam vorig jaar - ze liep met de jongens uit de Post Primary klas.’
‘Die blonde moeder? Een grote blonde? O die!’
‘In welke klas moet ze?’
‘Weet ik niet. Zet haar maar in 11a. Of nee, wacht, zet haar in 11b voorlopig. We kunnen het altijd nog veranderen. Herinner jij je die moeder, Jack? A big blonde! God!’
Ik stelde me voor aan de vrouw.
‘Mrs Abbot,’ zei ze, ‘Ronice loopt op de gang, ze weet niet waar ze heen moet.’
Een jongen met een bril en krulhaar kwam binnen: John MacDonald, uit Schotland, en achter hem Bernie Joyce, met snor en schrikogen.
‘Heb je ze in tweeën verdeeld, Johnnie?’ vroeg Mr Jones.
‘Ja. Dat is in orde.’
‘Weet jij of er beneden nog een was?’
‘Ik weet er niets van, George.’
‘Heb je niemand gezien? Ze hadden me er twee beloofd. Bernie?’
‘Ik heb niemand gezien, George.’
John en Bernie bleven met Mrs Abbot praten, maar het rumoer werd erger, en Mr Jones verzocht Bernie en John dringend om toezicht te gaan houden. Zij gingen naar de klassen, terwijl Mr Smith achter zijn bureau ging zitten, waarop oningevulde lijsten lagen.
‘Kun je Frans geven?’ vroeg Mr Jones mij kortaf.
‘Jawel.’
Hij maakte een notitie op een papier.
‘Goed.’
Mrs Abbot wiegde besluiteloos van het ene been op het andere, met
| |
| |
haar handen op haar brede heupen. ‘Oh well,’ zuchtte ze en liep de kamer uit. Bij de deur zei ze tegen de rug van Mr Jones: ‘Ik ga naar Ronice.’
Ik bleef aan tafel zitten tot de bel ging voor het speelkwartier.
‘Ha! We gaan theedrinken,’ zei Mr Jones. Hij sprong op.
Ik liep achter zijn korte, maar taaie lichaam aan, de trap af naar een kamertje waar het personeel van de lagere school en dat van de Central School samen thee dronken.
De vrouw in het schort die mij betrapt had, bediende een kolossale aan alle kanten gedeukte aluminium theepot. John stelde me voor aan de oude Mr Mac van handenarbeid, van de lagere school. Hij bekeek mij lodderig, terwijl hij mechanisch in zijn thee roerde. ‘Je gaat hier lesgeven, he?’ mompelde hij op een bedenkelijke toon. Hij had een gerimpeld hoofd, hoge schouders en een gebogen gestalte. De vrouw plensde een gedeelte van een fles melk in een kop zo groot als een soepkom, en goot er zwijgend dikke pikzwarte thee bij. Toen ik haar vertelde dat ik thee zonder melk dronk, schoof ze zwijgend de kop opzij en nam een andere. Ik mocht een keuze doen uit een blik vol bikkelharde koekjes, ronde, vierkante en langwerpige met een laag suiker. Met mijn thee en twee koekjes hield ik me afzijdig.
John en Bernie kwamen bij me staan.
‘Is het eigenlijk al begonnen?’ vroeg ik.
John grijnsde goedmoedig.
‘Van werken komt niet veel de eerste dagen.’
Dit was zijn tweede jaar in Kensington. Hij had al eerder terug gewild naar Schotland, maar het was er steeds niet van gekomen. Bernie was er al drie jaar. Hij werd met een studiebeurs gechanteerd door het Education Department, hij zag er bleek van.
Ons gesprek stokte toen Mr Feder zich vertoonde in de deur, zonder zijn jasje, met brede bretels over de schouders en borstelige wenkbrauwen over de ogen. Het leek alsof hij op het punt stond van een officiële mededeling, maar de belofte werd niet ingelost. Hij toonde glimlachend dat hij het warm had, liep de kamer in en verdween door een andere deur.
Na de thee ging ik in de leraarskamer uit het raam zitten kijken naar de tv antennes tegen een grijze lucht. Mr Jones hield zich met een ontwerp-lesrooster bezig, een wit vel met hokjes. Ik zou naar de milkbar tegenover de school kunnen gaan, en daar wat afleiding zoe- | |
| |
ken in een milkshake of iets dergelijks. Toen alle duiven aan de overkant de kant van de stad waren uitgevlogen, stond ik zachtjes op. Het ritselde op Mr Jones bureau. Over zijn schouders zag ik op het ontwerp een recent nummer van Pix, bladzij Crime and Sex, met een foto waarop Jane Mansfield uit haar oevers trad.
Mr Jones schoof zijn stoel met een ruk achteruit.
‘Jesus Christ,’ vloekte hij en liep mij voorbij naar de klassen. Hij bleef vijf minuten weg.
‘Kun je nu een klas nemen?’ vroeg hij, toen hij terug kwam, op een toon, alsof het urgent was.
‘Wat moet ik met ze doen?’
‘Ach, weet ik het. Vertel ze maar een of ander verhaal over Holland of zo iets.’
| |
3
Ik opende de deur van de klas op een kier en verstijfde van angst toen ik het lawaai van zo dichtbij op mij af hoorde komen. Ik keek besluiteloos naar binnen. De banken waren tot lange rijen aaneengeschoven, alles zat vol kinderen, samengeklit tot een wiebelende, wuivende massa, met kauwende, zwetsende monden, en achterin de klas stonden er nog meer, met hun rug tegen de muur, druk pratend, gebarend, naar elkaar overleunend.
Wat had ik hier te maken? Een verhaal over Holland vertellen. Holland, voor deze verbijsterend vrolijke kinderen. Een...
‘Ga je les geven?’ vroeg Mrs Abbot.
Ik schrok, ik had haar niet zien komen.
‘Ja,’ zei ik.
Ze knikte goedkeurend.
Schoorvoetend ging ik binnen, sloot de deur zacht achter mij en liep, zonder naar de leerlingen te durven kijken tot bij de tafel. Nu zouden ze vanzelf stil worden. Ik kruiste mijn armen over mijn borst met een bezadigde beweging om mijn paniek te verbergen, maar niemand had mij gezien. Ik verschoof de stoel met mijn voet.
Ineens schreeuwde ik impulsief en beverig, met een overslaande stem: ‘Weet iemand waar Holland ligt?’
Ze schrokken op uit hun gesprekken, hun gekdoen. Het werd
| |
| |
rustiger, alleen de oudsten, die niet meer voor verrassingen vatbaar waren, praatten verder.
‘Ik kom uit Holland. Weet iemand van jullie waar Holland ligt?’
Nu was het stil. Uit de tegenoverliggende klas kwam een forse, geoefende mannenstem: ‘Rustig!’
‘Holland!’
Ik keek met een zwaai op mijn horloge, hoestte en begon een betoog.
‘Holland is een heel klein land. Er is ontzettend veel water. Overal om je heen zie je rivieren, kanalen en dijken met windmolens. Er zijn dijken om het water tegen te houden. Die dijken zijn geen kleine zandhopen, er zijn vaak paden op, en soms zelfs brede autowegen. Er zijn hier in Australië natuurlijk ook wel rivieren. Weet iemand een rivier op te noemen?’
Ik stak mijn kin omhoog. De hele voorste rij zat met de armen over elkaar, te gespannen om een rivier te verzinnen. Ergens achterin fluisterde een meisje: ‘The Yarra.’
‘Goed! De Yarra. Uitstekend! Maar dat is nog niets. Je moet het je zo voorstellen: als een van jullie op een bepaalde plaats in Nederland zou staan en iemand zou dan per ongeluk een dijk doorsteken, dan zou in een ogenblik het water tot hier komen!’ Ik bracht mijn hand naar mijn adamsappel.
Ik nam mijn bril af, haalde mijn mouw over mijn gezicht, zette hem weer op. Nu ik alles gezegd had wat er over mijn land valt te vertellen, liet ik iemand vooraan een landkaart halen. Ik ontrolde hem en tot het doffe vermaak van de voorste rijen was Nederland met het blote oog niet te zien. Ik grijnsde zuur, zocht krijt en maakte een ruwe schets op het bord. Achter mijn rug begon iedereen te praten. Ik keerde mij om, stond een ogenblik in een dreigende houding, met het krijt ter hoogte van mijn bril, en vloog af op een pratende jongen. Ik schudde hem zo wild mogelijk door elkaar. ‘Hoe heet je, hoe heet je, hoe heet je?’ hijgde ik. De jongen werd slap in mijn handen.
‘Hoe heet je?’
Hij stulpte zijn onderlip naar voren en mompelde een naam die ik niet verstond.
‘Zo,’ zei ik. Ik haalde met moeite adem en was gedwongen om te rusten voordat ik weer kon beginnen, met één hand steunend op de tafelrand.
‘Zo,’ zei ik.
| |
| |
‘Windmolens zijn ouderwetse dingen waarmee vroeger de polders werden drooggemalen. Ze zijn vervangen door machines. Toch zie je ze nog wel. Wanneer ze draaien is dat een prachtig gezicht. Prachtig. Wie kan mij zeggen wat een polder is?’
Een sproeterig meisje met een vuurrood gezicht stond op.
‘Sir?’
‘Ja, weet jij het?’
‘Sir, ik heb een oom en die heeft zo'n tocht om de wereld gemaakt in zo'n boot naar Zwitserland en Italië en ik weet het al niet waarheen allemaal.’
Ze haalde ronkend haar neus op. De staande jongens achterin stootten elkaar grijnzend met de ellebogen aan. Ik vroeg me af of ik haar strafwerk moest geven of aanmoedigen.
‘En toen kregen we zo'n gekleurde ansicht met allemaal mensen erop in kostuums en met kinderen erop met klompen en ik weet het al niet meer wat er allemaal opstond!’
Ze hijgde een beetje, glimlachte vriendelijk en hield haar hoofd scheef. Ze plukte aan de rand van haar rok en ging onzeker zitten.
‘Mooi! Goed! Een heleboel mensen maken zo'n reis om de wereld om vreemde landen beter te leren kennen. Wie weet wat een polder is?’
Toen de bel ging bleef ik steken in een kleurige fantasie over tulpen kweken.
‘Jullie kunnen gaan.’
De staande rij stormde naar de deur, meisjes krijsten, jongens vochten om voorrang.
‘Hee,’ schreeuwde ik, ‘hee, hee, hee.’
Ik verwachtte een aanmerking van Mr Jones, maar het lawaai was hem niet opgevallen. Hij voerde een vertrouwelijk gesprek met Bernie en John, en zij verdwenen samen. Even later hoorden we Jones auto wegrijden.
‘Ik weet wel waar zij heen zijn,’ begon Mrs Abbot. Ze maakte een drinkgebaar en keek mij veelbetekenend diep in de ogen.
‘Je had ze vorig jaar moeten zien. Met Kevin - toen was Kevin er nog. Wat die twee... Je had ze moeten zien! Ze...’
Een meneer was geruisloos binnen gekomen. Hij keek met verwezen ogen naar ons, trok zijn jasje recht en plaatste zijn vingertoppen op de tafel alsof hij een tafelrede wilde houden.
| |
| |
‘Is dit Kensington?’ vroeg hij. Hij bloosde, bewoog zijn lippen op en neer en wees schuchter naar de vloer.
‘Ja, naar onze bescheiden mening wel, ja,’ zei Mrs Abbot gevat.
De man schrok.
‘Kensington Central?’ vroeg hij, om absoluut zeker te zijn. Zijn konen gloeiden. Hij sprak met een Schots accent.
‘That's right,’ zei Mrs Abbot.
‘Ik ben hier heengestuurd. Kensington Central. Murray is mijn naam.’
Mrs Abbot knikte goedkeurend, schoof een stoel voor hem bij en bood aan om thee te maken. Ze had een elektrische ketel, ook thee, suiker en melk.
Mr Murray bleek het ontzettend warm te hebben. Het zweet stroomde langs zijn zacht roze huid. Hij zat stilletjes met zijn handen op zijn schoot.
‘Toen moest ik naar Moonee Ponds. Toen ik daar kwam hadden ze er al genoeg. En toen moest ik met de trein naar Kensington,’ zei hij gekwetst.
Het water raakte aan de kook, het deksel van de ketel wipte op en een gulp heet water vloeide over het zeil. Mrs Abbott rukte de stekker uit het stopcontact.
‘Gee!’
Terwijl we onze boterhammetjes aten bleef Mr Murray met een verbaasde uitdrukking naar de milkbar aan de overkant kijken waar kinderen af en aan liepen met ijs en veterdrop.
‘Een somber gebouw,’ zei hij.
‘Komt u uit Schotland?’ vroeg ik.
Mr Murray knikte.
‘Gee! Uit Schotland! En we hebben er nog een uit Schotland. En hij komt uit Holland! Gee!’ riep Mrs Abbot uit.
Om half twee kwamen Bernie en John terug met een voldane Mr Jones. In de leraarskamer begon het naar alcohol te ruiken. Mr Jones gaf Mr Murray een hand.
‘Mijn naam is Murray,’ zei Mr Murray.
‘Kunt u aardrijkskunde en geschiedenis geven, Mr Murray?’
Mr Murray knikte gretig, geen vak was hem te veel.
Mr Jones haalde iets uit een la van zijn bureau en liep met vlugge stappen de leraarskamer uit. Bernie ging achter hem aan, met een
| |
| |
schooltas slingerend in de hand. John zocht een hoofdstuk uit in een leesboek en blies Mrs Abbot in haar nek. Ze balde haar vuist naar de vluchtende John, mompelde iets en liep naar de deur, bijna tegen Mr Smith op, die binnen wilde komen.
‘Pardon me,’ zei ze.
‘That's all right,’ zei Mr Smith, en liet haar voorgaan. Mr Smith, die behalve leraar administrateur en inkoper was, wilde mij spreken.
‘Jij kunt het rechtse bureau nemen, Henk. En de rechtse kast. Weet je hoe hij open moet?’
‘Nee.’
Hij liet mij zien hoe ik de kast op slot kon doen. Mr Murray volgde zijn bewegingen nieuwsgierig.
‘Zie je, Henk, het is erg eenvoudig.’
Toen ik het doorhad ging hij de kamer uit. Achter hem droop Mr Murray bijna sluipend af.
Ik liep om de tafel heen en ging zitten. In een hoek lagen twee voetballen op een dubbele stapel blauwgekafte gebruikte schriften. ‘Kensington Central School’ was erop gedrukt in donkerblauwe blokletters. In de linker bovenhoek pronkte op de kaft een blazoen met de letters kcs kunstig dooreengeweven, de k groter dan de ander twee, tegen een veld van diep blauw, en eronder een sierlijke band met het motto van de school in hoofdletters: seek truth.
Ik ging voor het raam staan. De milkbar hield siësta, maar van terzijde zag ik dat Mr Jones' Pix open op zijn bureau voor het grijpen lag. Ik nam het blad, ging aan mijn bureau zitten en las in een volstrekte rust die pas verbroken werd door de middagpauze waarin Mr Jones, terwijl het water voor de thee begon te zingen, wijdbeens ging staan met het verzilverde theeblad in zijn handen om het even later plat op de grond te laten vallen. Mrs Abbot schrok zich dood.
‘Ha, ha, ha! Zag je dat? Ze schrok zich dood!’ lachte Mr Jones. Hij raapte het blad op en legde het nalachend op tafel.
‘...je weet wel, dat echtpaar, dat vorig jaar is doodgeslagen,’ ratelde Mrs Abbot verder, alsof ze helemaal niet geschrokken was. ‘Een van die jongens woont vlak bij ons. Hij is van heel goeie familie, ze hebben alles, radio, tv, een wasmachine, alles... een schitterend huis. Maar de vader en de moeder werken allebei. En die jongen mocht zijn vrienden nooit mee naar huis nemen.’
John barstte in lachen uit.
| |
| |
‘Geen wonder.’
‘Ik bedoel,’ zei Mrs Abbot ongeduldig, ‘ik bedoel natuurlijk, - ze hadden alles alleen maar voor de show.’
‘Er zijn geen misdadige kinderen, er zijn alleen misdadige ouders,’ zei John plechtig.
‘Natuurlijk,’ stemde Mrs Abbot in. Ze keek tevreden naar Mr Jones.
‘Maar hoe kunt u dan zeggen dat hij van goeie familie is? Misschien zijn zijn ouders wel misdadigers,’ zei John. Met John viel niet te praten: Mrs Abbot maakte een gebaar van teleurstelling en ergernis.
Ik keerde mij tot Mr Jones om iets over zijn Pix te zeggen.
‘Ik heb uw Pix weggenomen,’ zei ik tegen hem.
‘Wat?’
‘Ik heb uw Pix van uw bureau genomen.’
‘Mijn Pix? O, dat geeft niets, Henk. Je mag hem lezen.’ Hij wuifde mijn bekentenis nonchalant terzijde.
Voor de pauze voorbij was wist Mrs Abbot me in een fluistergesprek te betrekken.
‘Die zijn helemaal niet van hem.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hij krijgt ze van beneden. Denk maar niet dat hij er zelf ooit één koopt. Daar is hij veel te slim voor. Hij koopt veel liever wat anders voor zijn geld.’
‘Wat koopt hij nooit?’
‘Je zat toch in Pix te lezen?’
‘Ja.’
‘Nou dan. Hij krijgt ze allemaal van beneden. Oude Mr Mac koopt ze. Hij heeft er nog nooit een gekocht.’
‘Dus ik kan ze ook lezen?’
‘Natuurlijk. Je hoeft het niet eens te vragen. Neem ze gewoon van zijn bureau, hij durft toch niets te zeggen.’
Ze gaf me een knik en ik wist dat ik moederlijke gevoelens in haar had wakker gemaakt.
Op het perron van het stationnetje zag ik de kolossale hoed van Mr Feder.
‘Hoe ging het, Mr Meijer?’ vroeg hij hartelijk.
‘Uitstekend, Mr Feder.’
| |
| |
‘Goed!’
Een groepje kinderen op het perron tegenover het onze staarde naar ons. De trein kwam binnen.
‘O! Reist u eersteklas, Mr Meijer?’
‘Wat zegt u, Mr Feder?’
‘Reist u eersteklas?’
‘Nee.’
‘O!’
Mr Feder haastte zich naar de voorste, eersteklaswagons. In mijn tweedeklascoupé zat Mr Mac tegenover een onderwijzer, en bij het raam zat een roodharige jongen die ik eerder in mijn klas had gezien. Mr Macs hoofd schommelde op het ritme van de trein, zijn ogen waren bijna dicht.
We stopten. De jongen stond op, knikte stijf naar ons en stapte uit.
Mr Mac sperde zijn ogen open en boog zich naar de onderwijzer.
‘Wie is die knaap?’
‘Dat is de kleine Fairchild,’ zei de onderwijzer.
‘Wat doet die hier?’
‘Hij stapt hier altijd uit.’
‘Waarom stapt hij hier uit?’
‘Hij verkoopt kranten.’
‘Wat?’
‘Hij verkoopt kranten.’
‘O, verkoopt hij kranten?’
Bij Flinders Street Station stapten ze uit voor een bezoek aan Young & Jackson's.
| |
4
Op een woensdagmorgen in de zevende week zonderde Mr Jones zich af in het handwerklokaal. Na een uur kwam hij terug met een voltooide lesrooster. Dezelfde morgen zette Mr Smith een stapeltje Franse boekjes met een blauwe kaft voor mij neer op mijn bureau.
Ik had zes weken verteld over de platheid van Holland en vooral over de oorlog; hoe meer bommen ik voor de klas uiteen liet spatten hoe liever het ze was, maar eens maakte de donkerharige Helen mij beschaamd; ze onderbrak een bloedige aflevering op de haar eigen
| |
| |
besliste wijze: ze stond naast haar bank en sprak met een heftig knikkend hoofd.
‘De oorlog was verschrikkelijk, verschrikkelijk, en ik wil er niets, niets meer van horen.’
De eerste twee weken was ze nog murw geweest van zes jaren lagere school, maar ze trok al aardig bij.
De meisjes van 1a knepen de handen stijf ineen en botsten tegen elkaar op van pret toen ik met mijn stapeltje binnenkwam. Een half uur later werd ik tot bij de trap achtervolgd met oui, non, oui, non. Lois keek me na in de deuropening van haar klas.
‘Ga naar binnen,’ zei ik boos.
‘Oui, monsieur,’ schreeuwde ze en vluchtte de klas in.
's Middags belde Mr Feder. Mr Jones nam de huistelefoon op, gaf korte antwoorden en werd steeds rooier. Toen hij de hoorn neerlegde ontblootte hij zijn tanden.
‘Hij wil verdomme een assembly. Wat? Dat zeg ik toch. Een assembly. Verdomme. Iedere maandagmorgen.’ Hij stampte op de houten vloer.
Mr Feders macht was groot; de opstandige woorden van Mr Jones bereikten hem niet eens. Maandagmorgen werd de hele school, ongeveer 600 leerlingen, op de speelplaats opgesteld. Twee jongens hesen de vlag vanuit het zolderraam; ze hingen gevaarlijk ver naar buiten. Mr Feder beklom een verplaatsbare houten stellage, in zijn vest, vanwege de warmte, of om de samenkomst een huiselijk karakter te geven.
‘Ik wil dat jullie nu allemaal goed luisteren.’ Hij deinsde terug. De microfoon gierde, knetterde en sloeg af.
‘Hallo!’ riep hij. Het derde ‘hallo’ brak weer versterkt uit de luidsprekers.
‘Saluting the flag.’
Vier trotse trommelslagers sloegen een roffel, alle kinderen salueerden als soldaten.
‘Declaration.’
‘I love God and my country. I honour the Queen, I cheerfully obey my parents, teachers and the law,’ mompelde de menigte, wegstervend op het woord ‘law’.
Mr Feder slaakte een kreet van woede, schold een willekeurig troepje kinderen de huid vol en liet de formule herhalen.
| |
| |
‘Dat was beter! Nou! Het volkslied!’
In de luidspreker begon het ruisen van een versleten grammofoonplaat. Mr Feder deed een stap achteruit. Een piano met een sterke nagalm bonkte de melodie eenmaal, dan voegde een trompet zich bij het klavier, en zingen moesten ze, terwijl Mr Feder opbloeiend in warme vaderlandsliefde zijn buik vooruitstak en met een pompende arm dirigeerde.
Na een pauze waarin de kinderen een gemakkelijke doorgezakte houding mochten aannemen hield Mr Feder zijn rede. Hij wees erop dat hij zes, op zijn hoogst zeven minuten voor deze toespraak beschikbaar had. Hij raadpleegde zijn zakhorloge, iedereen kon zien dat het hem ernst was. Hij dacht er niet aan om zijn tijd te verdoen.
Een medaille hoog boven zich houdend, vroeg hij: ‘Kan iemand zeggen wat dit is?’
‘Een medaille. Goed. Kan iemand zeggen waarvan die medaille is gemaakt?’
Verscheidene handen gingen omhoog. IJzer, zilver, brons. Een klein jongetje zei: ‘hout’, maar Mr Feder hoorde hem niet.
‘Brons! Wat is brons?’
Niemand antwoordde.
‘Brons is een metaal,’ schreeuwde Mr Feder triomfantelijk te dicht bij de microfoon, die zijn onthulling een staart gaf. ‘Brons is een metaaloeioeioeioeioei.’
‘Kan iemand nog meer metalen noemen?’
‘Goud,’ zei een meisje.
‘Goud! Goed! Goud is een heel duur metaal. Ik geloof zelfs dat ik in geen vijf jaar een...’
Er viel een beklemmende stilte.
‘Een gouden munt heb gezien,’ schetterde de luidspreker.
Het betoog nam een totaal andere wending.
‘We moeten allemaal examens doen en proeven afleggen. En hoe meer succes je nu hebt, des te betere burgers word je later. Jullie moeten voor je zelf zedelijke maatstaven aanleggen en volgens die zedelijke maatstaven moeten jullie leven.’
Zijn hand schoot plotseling uit in de richting van een meisje zo groot als een vlo dat met wijdopen mond gaapte.
‘Waarom gaap jij?’ donderde hij haar toe.
Er kwam geen antwoord.
| |
| |
‘Ik zie jou straks in mijn kantoor. Dan zal ik jou eens laten zien wat wij doen met meisjes die gapen.’
‘Nu wil ik dat Ronald Tucker hier bij mij op het podium komt. Ronald Tucker! Waar is Ronald Tucker? Waar is hij? O, daar is hij.’
Een lange jongen draafde naar voren en klom buiten adem naar boven. Hij had lange haren, was ongewassen en bleef met een kromme rug voor zich staan kijken.
‘Zo, Ronald! Ronald heeft met goed gevolg zijn examen reddend zwemmen afgelegd. Is het niet, Ronald? Ronald is schitterend geslaagd! Wij weten allemaal hoe belangrijk het is om het leven van andere mensen te redden. Heeft iemand in het ochtendblad gelezen hoeveel mensen er in het weekend zijn verdronken? Wat? Negen! Ja! Negen! Toen ik jong was kwam zo iets niet voor! Toen had niemand van zo iets gehoord! En nu lijkt het wel alsof iedereen het gewoon vindt. Dat is de waarheid van tegenwoordig! En zo zie je hoe belangrijk reddend zwemmen is, nu nog veel meer dan in mijn tijd. Ronald, ik zeg je dit uit naam van de hele school, wij zijn allemaal erg, erg trots op je. Ik wens je van harte geluk met dit schitterende succes.’
Nadat Mr Feder twintig minuten hele woord had gevoerd overhandigde hij Ronald de medaille. Ronald pakte hem aan en draafde naar zijn plaats.
| |
5
Het gonsde van leven in de leraarskamer.
‘Als ik £ 10,000 had, zou ik een huis van steen kopen, een grote auto, een wasmachine en een droogmachine,’ zei Mrs Abbot.
‘Dat heb ik allemaal al,’ zei ik. Ze ging er niet op in. Ineens schrok ze op.
‘Heb jij een huis van steen?’ Ik knikte schuldig. Zij die zoveel ouder was, had een huis van hout.
Mrs Abbot nam haar tas op van de grond en gaf een schreeuw. Ze hees hem op haar schoot en haalde er een zware houten hamer uit, schreeuwde nog eens, sloeg ermee in Johns richting, zodat hij lachend achteruit week. Mrs Abbot legde de hamer voor zich op tafel en begon in de tas te zoeken.
| |
| |
‘Heb jij mijn Kleenex er soms uitgehaald?’ Ze keek op naar John.
‘Nee, zo flauw ben ik niet.’
Ze liep snuivend naar de kast, wipte op haar tenen. Op de plaats waar de Kleenex soms lag vond ze een reusachtige ijzerzaag. Mrs Abbot gromde diep uit de keel, nam de zaag en maakte zaagbewegingen naar John die zich schaterend terugtrok. Ze stond hulpeloos met de zaag in haar hand. ‘Waar is mijn Kleenex?’ riep ze. Ze tilde de zaag tot boven op de kast en keerde zich verhit naar John.
‘Een grapje moet niet te lang duren,’ zei John, haalde de Kleenex uit zijn kast en zette de doos op tafel voor Mrs Abbots stoel. Mrs Abbot ging zitten, sprong krijsend op en haalde een tennisbal onder het kussen vandaan. Mr Jones brulde. Mrs Abbot gooide de bal met een zwaai op een hoop rommel in de hoek van de kamer vanwaar hij terugsprong op de tafel. ‘Nou,’ zei ze schel en ging zitten.
De schoolgrammofoon was voor een paar dagen op de lagere school veroverd en Bernie zette maar eens een plaat op, walsen van Chopin, voor orkest bewerkt door een Amerikaanse Meester.
John pakte Mrs Abbot beet om te dansen. ‘Come on, Mrs Abbot, let us trip the light fantastic,’ zei hij met zijn zangerig accent.
‘Laten we hem hier houden,’ zei Mr Jones door de muziek heen, ze hebben dat kreng altijd, wij hebben...’
‘stil,’ zei Mrs Abbot. Ze schudde John van zich af.
Mr Smith kwam gehaast binnen, met armen vol tekenpapier, pratend tegen niemand, het hoofd in de lucht. Hij gaf een trap tegen de stoel waar de grammofoon op stond, de naald sprong uit de groef en kwam neer op de label.
‘Hohoho,’ zei Mr Jones.
‘Is die plaat van jou?’ vroeg Mr Smith. Hij legde zijn papier op zijn bureau, nam de pick-up, bestreek de naald met zijn wijsvinger.
‘Waar was hij aan toe?’
‘Zet hem maar waar die grote kras begint,’ zei Bernie.
‘Er is geen kras. Hij kraste niet, hij sprong,’ preciseerde Mr Smith. Hij zette de naald aan het begin van de plaat. De wals nam bezit van de kamer.
‘Oh, Jesus Christ. Dat stuk niet nog eens!’ smeekte Mr Jones, zijn oren dichtstoppend.
‘Laat staan. Dat is een goed stuk,’ zei Mrs Abbot. ‘Kent iemand een goeie opname van de Notenkrakersuite?’ Niemand antwoordde. Ze
| |
| |
vervolgde: ‘Gisteren zag ik een schitterend stuk rood fluweel. Fantastisch. Tegen water bestand.’
‘Er is wel een kras. Hoor maar,’ zei Mr Jones luisterend.
‘Waar wordt rood fluweel van gemaakt?’ vroeg Bernie.
‘Hoor maar. Tik, tik,’ hield Mr Jones vol.
‘Het wordt niet gemaakt. Het komt van de rood-fluweelgeit in Noord-Siberië,’ zei John.
We bleven samen luisteren tot de plaat uit was, maar Mr Jones was al voor het eind verdiept geraakt in de afbeelding op de hoes van de plaat.
‘Er is op het ogenblik vrijwel niets meer waarbij het vrouwelijk lichaam niet op de een of andere manier te pas wordt gebracht,’ zei hij, John de hoes voorhoudend. ‘Kijk, hier... Dat heeft met muziek te maken! Chopin!... En nog helemaal fout genomen ook, kijk... Met opzet natuurlijk...’ Hij liet een potlood over de foto glijden.
‘Dan zie je weer hoe belangrijk de vrouw is,’ zei Mrs Abbot.
‘De vrouw belangrijk! Die is goed!... In Amerika is de vrouw in alles de baas... Maar in Australië... als hier een vrouw over een man probeert te heersen, probeert, zeg ik... Weg! Ze vliegt eruit!’
Hij wierp de hoes op de tafel.
‘Een man is absoluut de meerdere van een vrouw,’ zei Mr Jones. ‘Er zijn bepaalde dingen die een vrouw niet kan leren, hoe hard ze ook haar best doet. Een man kan alles leren, als hij zich ervoor inspant.’
‘Laat een man handwerken, laat een man borduren...’
‘Ik bedoel een man,’ zei Mr Jones. ‘Geen zak.’
Mr Jones wilde aan zijn auto werken, Bernie en Mrs Abbot liepen naar de leslokalen, Mr Smith ging weer op stap met zijn papieren.
‘Die Mr Murray is een vreemde knaap,’ zei John.
‘Waarom?’
‘Hij houdt er tamelijk buitenissige ideeën op na. Gister vroeg hij me: “Is er ook gekleurd krijt op school?” Nou, ik noemde al onze kleuren op, rood, blauw, bruin en nog een paar, je weet, Smitll heeft van alles. Maar hij bleef me zo aanstaren...’
‘Hij kijkt altijd vrij wazig.’
‘Ja, nou, ik ben een doosje voor hem gaan halen met vijftig krijtjes, ik gaf het hem, hij bekeek het, maar nee, het was toch niet wat hij zocht. Maar dat is toch gekleurd krijt, zei ik! Ja, dat was wel zo, maar
| |
| |
was er geen zwart krijt? Zwart krijt? Ja, zwart krijt. Op de andere scholen had hij altijd zwart krijt gebruikt. Maar dan zie je toch niets, zei ik, op een zwart bord. Jawel, want een schoolbord was nooit helemaal zwart, diep zwart, het zweemde altijd naar grijs, en zwart krijt kleurde fel op tegen dat half-zwart.’
Omdat we niets te doen hadden liepen we langs zijn klas. Hij stond een les te geven, hij gaf de ene les na de andere, hoewel hij zwakke longen had, volgens hemzelf. Het bord stond vol met heel vroege geschiedenis.
In het stenen tijdperk gebruikten de mensen stenen werktuigen - in rood.
Hun wijze van verwarmen was primitiever dan de onze - in groen.
Ze leefden van jacht en visserij en droegen het haar lang - in paars.
Mr Murray keerde zijn rug naar de klas. Twee meisjes op de voorste bank raakten slaags.
‘Hij weet zich toch goed te behelpen,’ merkte John op.
| |
6
‘Toen de oorlog uitbrak speelden we badminton in Poonah,’ zei Mr Murray. Hij was leraar bij het Engelse leger geweest, en had in India, Egypte, Hongkong en Sjanghai gewoond, waar de afbeeldingen van wreedheden in de winkel te koop lagen als bij ons bidprentjes.
‘Heeft u van Poonah gehoord?’
We knikten. Alleen Mr Jones bleef met zijn rug naar hem toe zitten. Hij had zich al dagenlang kwaad gemaakt over de verfijnde manier van spreken van Mr Murray. Hij was geen man.
‘Very snobbish, very snobbish,’ zei Mr Murray blozend. ‘Erg teleurstellend. Bent u in India geweest?’
Wij schudden het hoofd ontkennend.
‘Een vreemd land, India. Als het koud wordt in India, dan is het een vreemde doordringende koude. Je voelt de kou niet van buiten, maar je voelt het helemaal binnen in je lichaam. Helemaal binnen in je lichaam.’ Hij legde zijn broze hand op zijn borst.
‘Is that so?’ vroeg Bernie, die aardrijkskunde studeerde en meer wilde weten.
Maar als gevolg van een gril van het Education Department werd Mr Murray overgeplaatst. Om hem te vervangen werd ons een meisje
| |
| |
toegestuurd van vierentwintig met een gezicht van vierendertig, lange benen, een wat gebogen rug, onhandelbaar haar en saaie ogen.
‘Mijn naam is Wendy Gollan,’ glimlachte ze, maar ik bleef haar Miss noemen.
‘Waar gaat u les in geven, Miss Gollan?’ vroeg ik.
‘Ik weet het nog niet.’ Ze noemde een lange lijst van vakken die ze kon onderwijzen.
‘En waar geef jij les in?’
‘Frans.’
‘Frans? O, ik vind Frans een mooie taal.’
Ik liep naast haar een heuvel op naar het onafzienbare kale sportveld, achter lusteloos slingerende, tegen elkaar hangende en duwende meisjes. John en Bernie die verstand hadden van honkbal, waren met de jongens naar een ander sportveld gegaan. Het was brandend heet, ik had stekende koppijn.
‘Nu ga ik me aanstonds voorstellen en dan gaan we de kinderen organiseren,’ zei Miss Gollan, met nadruk op het organiseren. Ik knikte zwijgend. De boomloze straat bood nergens schaduw. Ik had hinder van mijn zware tas. Mijn mond stond een eindje open.
‘En dan kun jij de ene helft van de kinderen nemen. We hebben twee ballen. Het terrein is zo groot...’ Het grote terrein kwam in zicht.
‘Wat jammer dat er geen hockeysticks zijn! Zijn er helemaal geen hockeysticks? Weet jij dat soms? Ik heb in alle kasten gezocht, ik heb wel een bal gevonden, maar nergens een hockeystick. Zouden ze nooit sticks gehad hebben? Dat kan ik me haast niet voorstellen!’
Op het veld had ze de meisjes in een oogwenk stil.
‘Nu ga ik me voorstellen. Ik ben Miss Gollan, ik ben jullie nieuwe juffrouw. Ik weet zeker dat we het samen goed zullen vinden. Nu wil ik vanmiddag eens zien hoe goed jullie je kunt organiseren...’ Ze haperde. Ik streek mijn plakkende haren naar achteren.
Ik legde mijn tas op het gras en ging erop zitten. Ik keek langs de benen van Miss Gollan omhoog tot aan haar kruis. Alsof ze het merkte boog ze zich over mij.
‘Wil jij nu een groep nemen?’
Ze vroeg het met de vriendelijke dwang van iemand die de hindernissen van het Education Department met gemak neemt; ze was ettelijke malen bevorderd. Haar meisjes stonden naar grootte gerangschikt rustig achter elkaar.
| |
| |
Ik blies de mijne bijeen.
‘In de rij! De langste voorop!’
Ronda vond haar weg naar de kop van de rij, Ronda voor wie Mrs Abbot een zwak had, ze had het thuis niet makkelijk en was toch altijd opgewekt.
Nu ook. Ze helde ver achterover tegen het meisje achter haar, haar gezicht verkrampt van ingehouden lachen. Ik wachtte tot het duwen en giechelen bedaard was. Miss Gollan stond met haar rug naar mij, de handen omhoog, klaar om te klappen. Ze sprak de meisjes toe, de meisjes luisterden geboeid.
‘Wat gaan we doen, sir?’ vroeg Ronda. Ik verdreef een opdringende dagdroom. Ronda leunde zo lang en ver achterover tot ze een zet in haar rug kreeg. Ze hield zich stijf als een plank, liet zich naar voren vallen zonder te struikelen, en proestte.
‘Blijf allemaal in de rij staan,’ schreeuwde ik met bevende stem; Ronda moest maar begrijpen dat ik het eigenlijk tegen haar had. Ik klapte in mijn handen. Ronda nam een soldateske houding aan, de voeten aaneengesloten. De meisjes van Miss Gollan hadden een kring gevormd. Ze stonden op gelijke afstand van elkaar en speelden elkaar de bal toe.
Ik had weer gedroomd. Achter in mijn rij ontstond een golving, hoofden schoten op en doken onder, lichamen stootten elkaar af, werden samengeperst, er werd samenzwerend gefluisterd, het deelde zich mee aan het midden van de rij, de langere meisjes deden het wilder, één meisje schaterde, schrok, bedwong zich, en schaterde weer. Gails vuist schoot uit, het meisje voor haar trapte fel van zich af. ‘Sir,’ gilde Gail. ‘Sir! Sir!’ Ze stompte met beide armen, het haar viel over haar gezicht. Het naderde, Ronda's ogen schitterden, ze kreeg een duw, strompelde, struikelde op mij af, juichte, herstelde zich en stond pal, de handen op de heupen. De rij werd samengeperst tot de helft van de lengte. Een straal zweet liep achter mijn bril langs mijn oog in. Met mijn goede oog zag ik Miss Gollans meisjes licht en ritmisch met de bal gooien. Ik bette mijn oog met een zakdoek, maar het bleef steken. In een kramp van woede zette ik me schrap, ik greep Ronda bij de schouders en duwde met al mijn kracht tegen de draad in. Haar verbaasde gezicht verstarde vlak voor het mijne, ze perste haar lippen op elkaar. Het achterste meisje rende weg van de rij, ze zocht dekking onder de enige boom op het terrein, het volgende viel achterover op
| |
| |
het gras, ze stak de blote benen trappelend omhoog om de anderen af te weren die over haar heen vielen tot een lichtblauwe heuvel. Ik kneep Ronda die nog overeind stond in haar armen tot ze gilde.
‘All right! All right! Ga terug naar school! Terug naar school! Terug naar school! Terug naar school! Ga naar school! Naar Mr Feder.’
‘Ik, sir?’ vroeg Ronda verontwaardigd.
De meisjes kwamen uitgeput overeind.
‘Ja, jij.’ Ik liet haar armen los. Zij bevoelde de plekken waar ik geknepen had, terwijl de meisjes zwijgend een gesloten kordon vormden. Licht en ritmisch cirkelde de bal van de meisjes van Miss Gollan.
‘Wat zei hij?’ vroeg Pat, vanuit het midden.
‘Ik moest terug naar school.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik duwde. Sir, ik duwde niet, zij...’
Ik hief mijn arm op als om te slaan. Mijn oog stak. Ronda ging op weg, met een strak gezicht, nagekeken door de anderen, koele uitdrukkingsloze meisjes.
‘Nu gaan we met de bal spelen,’ hijgde ik. ‘In een kring, op de maat, rustig naar elkaar gooien.’
Ze bleven dicht bij elkaar staan, hoewel Ronda uit het gezicht was verdwenen.
| |
7
‘Wilt u even binnen komen, Mr Meijer?’
‘Zeker, Mr Feder.’
Achter hem liep ik het kantoor binnen, zijn loszittend pak ritselde.
‘Wilt u de deur sluiten, Mr Meijer?’
‘Zeker, Mr Feder.’
Hij ging achter zijn bureau zitten en legde zijn behaarde handen voor zich neer.
‘Nou, Mr Meijer. Vertelt u mij eens, Mr Meijer...’ Er verscheen een lachje om zijn lippen, dat ik snel beantwoordde.
‘Vertelt u mij eens, Mr Meijer. Geeft u graag les in 11a?’
11a bestond uit de beste krachten uit 1a en 1b van het vorig jaar. In de eerste klassen kon je dreigen: pas op, stommerd, anders kom je niet in 11a. Een uitgelezen stelletje, iedereen kwam er graag.
| |
| |
‘Ja, heel graag,’ zei ik.
‘Ja, ziet u, ik dacht...’ Zijn gezicht werd rood. Mr Jones had mij eens minachtend verteld dat Mr Feder last had van zijn hart. Vandaar dat snelle ademen zeker.
‘Ja... er zijn vanmorgen drie meisjes bij me geweest. 's Kijken. Tja, hoe heet dat meisje ook weer... 's Kijken. Evelyn! Evelyn...’ De naam schoot eruit.
Hij was bietrood. Hij veegde met de rug van zijn hand langs zijn voorhoofd. Er staken lange haren uit zijn oren.
‘Evelyn Jinks?’ vroeg ik.
‘Precies. Evelyn Jinks. Evelyn Jinks, en twee anderen... Mr Meijer, heeft u moeilijkheden gehad met Evelyn, eh, Jinks?’
Hij keek me angstig aan.
‘Het is een dom, vervelend kind,’ zei ik vol afschuw. Mr Feder deinsde terug.
‘Ja, ja, Mr Meijer, all right. Maar wat u ook denkt, wat u in uw hart ook van ze vindt... Hoe u ze ook... Ik heb zelf, Mr Meijer...’
Mijn hoofd gloeide.
‘Ze gooit steeds met inkt,’ zei ik.
‘Ja, ja, Mr Meijer. Maar Evelyn Jinks zei dat u Peter Louy had gestompt en geslagen. Peter Louy zit achter haar, niet, Mr Meijer? Zit Louy niet achter haar?’
Ik knikte.
‘Is dat waar, Mr Meijer? Heeft u Louy gestompt en geslagen?’
Ik dacht na. Bij mijn ruzie met Peter had ik hem geschud, en ik had hem één stomp tegen zijn schouderblad gegeven. Het was een forse, sterke leerling.
‘Nee,’ zei ik.
Mr Feder keek mij weifelend aan.
‘Dus u heeft het niet gedaan? Niet gestompt of geslagen?’
‘Nee.’
‘All right then, Mr Meijer. Dat is dus niet waar. Zo zie je alweer... Maar er was een andere beschuldiging, en deze is ernstiger.’
‘O?’ Ik trok rimpels in mijn voorhoofd.
‘Ja, Mr Meijer.’ Zijn gezicht droeg een pijnlijk wrange uitdrukking, zijn ogen knipperden snel.
‘Ze zeiden, Mr Meijer, dat u tegen ze had gevloekt.’
‘Wat?’ Mr Feder knikte.
| |
| |
‘Ja, Mr Meijer.’ Zijn stem werd zachter.
‘Ze beweren dat u ze bloody buggers heeft genoemd.’
‘Wat?’
Mr Feder kuchte droog.
‘Bloody buggers?’ vroeg ik.
‘En u ontkent dat u ze zo hebt genoemd?’ Hij keek me hoopvol aan.
‘Inderdaad.’
Mr Feder schoof zijn stoel achteruit en stond op.
‘Zeiden ze bloody buggers?’ vroeg ik. Mr Feder begon te ijsberen.
‘Dat is absoluut niet waar. Ik zou er niet aan gedacht hebben. Ik zou dat beslist nooit tegen ze gezegd hebben. Tegen die meisjes?’
‘Well then. Now. Ik dacht het wel... Ik twijfelde er niet aan. U heeft het dus niet gezegd.’ Mr Feder knikte. ‘Zo zie je wat ze ervan maken. Zo zie je hoe voorzichtig je moet zijn.’
Hij leunde gewichtig op zijn bureau.
‘Nou, Mr Meijer, het beste is dat we de meisjes laten komen. Ik... Wacht...’ Hij greep naar de telefoon.
‘Hallo, Mr MacDonald? Mr MacDonald, wilt u even naar 11a gaan en Evelyn Jinks naar mij toe sturen. Evelyn Jinks, ja, Evelyn Jinks, en 's kijken, Pauline, weet u, Pauline uit 11a. En, eh, Ann, ik geloof dat ze Ann heet. Ja, die drie graag, Dank u.’
Hij bette zijn voorhoofd met een witte zakdoek. Ik deed mijn handen in mijn zak. Evelyn, goed, van haar verwachtte je niet anders, maar Pauline was er dus ook bij. Ik had met haar in de pauze gepraat, en ik liet haar vaak schriften rondbrengen.
Er werd geklopt. Mr Feder hield de deur open. Ze schoven vlak achter elkaar naar binnen en gingen tegen de muur staan. Pauline met de handen op de rug, Evelyn de handen voor zich gevouwen, Ann met de armen over elkaar.
‘Nou, Mr Meijer. Dit zijn de meisjes. Meisjes! Er zijn hier ernstige beschuldigingen gevallen! Is dat waar, meisjes?’ Mr Feder keek ze één voor één aan. Ze krompen ineen.
Ja, knikte Pauline, haar hoofd bewoog nauwelijks. Ann zoog de lippen naar binnen. Evelyns hand ging omhoog naar de sleutelketting die over haar linkerborst hing, de hand schrok en keerde terug tot de andere.
‘Nu, meisjes, ik heb Mr Meijer bij mij laten komen. Ik heb met Mr Meijer gepraat.’ Mr Feder stak een wijsvinger op. ‘In de eerste plaats
| |
| |
is het vast komen te staan dat Mr Meijer Peter Louy niet heeft gestompt of geslagen. Het is niet waar, Mr Meijer ontkent het ten stelligste. Is dat niet waar, Mr Meijer?’
‘Zeker, Mr Feder.’
Mr Feders toon won aan vastheid, zijn optreden aan zekerheid. Hij pauzeerde.
‘Is dat nu duidelijk, meisjes?’
‘Ja, Mr Feder.’ Pauline was de eerste die het zei, met een berouwvol gezicht. Ann en Evelyn zeiden het tegelijk. Toch was het nog te horen dat Evelyn een spraakgebrek had. Ze stond er lomp bij, het haar viel over de rechterhelft van haar voorhoofd en liet het rechteroog nauwelijks vrij, ze viel uit de toon naast de frêle, schone Pauline.
‘Goed, dat hebben we dus vastgesteld.’ Mr Feder naderde ze met gefronste wenkbrauwen, keerde zich om, liep met grote stappen naar het bureau en terug.
‘En nu punt twee. En dit is ernstiger. Luister goed. Jullie hebben Mr Meijer er verder van beschuldigd dat hij heeft gevloekt. Dat is ernstig. Het is zo ernstig dat ik hoop dat jullie niet beseffen wat jullie gedaan hebt. Mr Meijer is verontwaardigd, Mr Meijer voelt zich beledigd, Mr Meijer vraagt zich af hoe jullie bij zo'n beschuldiging komen. Mr Meijer heeft nooit een vloekwoord tegen jullie gebruikt. Hoe komen jullie bij die beschuldiging?’
Mr Feder stond wijdbeens voor de meisjes. Ze waren diep rood geworden, Paulines gezicht glansde, ze hield haar handen strak op de rug, Evelyn kneep haar vingers samen tot ze melkwit waren. Anns mond was ingevallen alsof ze haar tanden verloren had.
‘Nou? Hoe is het mogelijk dat jullie zo'n beschuldiging uiten. Mr Meijer heeft mij verzekerd dat hij jullie graag mag en dat hij het goed met jullie kan vinden.’
Het bleef stil. Ze dachten krampachtig na.
‘Is het soms niet waar dat Mr Meijer het goed met jullie kan vinden? Pauline! Evelyn! Ann! Nou?’
‘Ja, Mr Feder,’ fluisterde Pauline.
‘Nou. Denk er maar eens ernstig over na. Maar laat dit nu duidelijk zijn: Mr Meijer heeft nooit een vloekwoord tegen jullie gebruikt, nooit. Hebben jullie dat begrepen? Antwoord!’
‘Ja, Mr Feder,’ zei Pauline.
‘En jullie, begrijpen jullie het ook? Jij, hoe heet jij ook weer?’
| |
| |
‘Ann, Mr Feder.’
‘Ann. Een aardige naam voor een aardig meisje! Ann, begrijp jij het ook?’
‘Ja, Mr Feder.’
‘En jij... Evelyn, heet jij niet Evelyn?’
‘J-ja, Mr Feder.’
‘Begrijp jij het ook, Evelyn?’
Ze knikte. Mr Feder wreef zich in de handen.
‘Goed. Nou. Ik heb erover nagedacht, ik heb gedacht, hoe is het toch mogelijk dat zulke meisjes zulke dingen zeggen. Jullie moeten mij goed begrijpen. Ann, je moet niet tegen de muur leunen, je hebt sterke benen om op te staan. Come on. Ik zeg niet dat jullie met opzet een onwaarheid vertellen. Begrijpen jullie dat?’
‘Ja, Mr Feder.’ Ditmaal alle drie tegelijk.
‘Goed. Maar ik heb me afgevraagd, is het soms mogelijk, dat jullie Mr Meijer verkeerd hebben begrepen?’
Ze keken angstig, ze begrepen niet waar hij heen wilde.
‘Is het mogelijk dat jullie Mr Meijer niet goed verstaan hebben? Mr Meijer komt uit een vreemd land. Misschien heeft het in jullie oren geklonken alsof Mr Meijer een lelijk woord gebruikte, terwijl het helemaal niet zo was.’
Er verscheen een dankbare glimlach op Paulines gezicht. Zij was de intelligentste van de drie en knikte opgelucht naar Mr Feder. Ann en Evelyn keken verrast en onzeker, maar zodra het bij Evelyn daagde, ontspande ook Anns gezicht, ze was dadelijk bereid om Mr Feders oplossing te aanvaarden.
Mr Feder keerde zich tot mij.
‘Zou dat misschien mogelijk zijn, Mr Meijer?’
‘Zeker, Mr Feder,’ zei ik, eveneens overtuigd.
Mr Feder gaf een teken, de meisjes schuifelden achter elkaar, Pauline voorop, het kantoor uit.
‘Zo,’ zei Mr Feder, ‘ik denk niet dat we er hier meer van zullen horen.’
‘Van de meisjes?’ vroeg ik.
‘Ik denk niet dat ze het aan hun ouders zullen vertellen. Als je gaat zeggen dat ze liegen... Maar ik denk dat we het wel bedwongen hebben.’
Hij maakte een vermoeid gebaar dat ik ook kon gaan. Zijn hoofd had weer de gewone grauwe kleur.
| |
| |
Toen ik 11a binnenkwam sloeg Peter Louy met beide vuisten op zijn bank. Ik liep tot bij de tafel, legde er een stapel schriften op. Paulines hand schoot omhoog.
‘Wat is er Pauline?’
‘Sir, mag ik de schriften rondbrengen, sir?’
‘Goed dan, Pauline.’
| |
8
Toen ik met afhangende schouders de leraarskamer binnenkwam zag ik iets opzij van het hoog opgeschoven raam een anglicaanse dominee. Zoals het een zwartrok betaamt hield hij zich wat afzijdig van Mr Jones, John, Bernie, Mr Smith, Mrs Abbot en Miss Gollan die in de buurt stonden van de tafel waarop de grammofoon was klaargezet. Mr Jones hield een pakje shag in zijn hand, hij bevoelde de tabak met twee vingers. De dominee kwam met veelbelovende zwier naar mij toe, we schudden elkaar de hand en noemden onze naam. Toen wist hij niets meer te zeggen en ik evenmin. Ik glimlachte tegen zijn bleek, uit somber hout gesneden gezicht, we bleven elkaar een poosje aankijken. Tenslotte knikte hij en maakte hij twee stappen terug tot aan de muur.
Ik voegde me bij de anderen.
‘Wat kan je met uitgedroogde tabak doen?’ vroeg Mr Jones aan John. Mrs Abbot snoof minachtend in zijn richting, om onaardig te zijn. Miss Gollan stond aan iets anders te denken.
‘Je kunt er een stukje appel bij doen,’ stelde John voor.
‘Een stukje appel? Hoe lang duurt het dan? Het is kurkdroog.’ Hij bleef de tabak achteloos bevingeren, het brak en verkorrelde.
‘Ik weet het niet,’ zei John afwezig. ‘Het werkt natuurlijk niet ogenblikkelijk.’ Zijn rustig optreden wekte altijd vertrouwen, zodat zijn advies vaak werd gevraagd.
Mr Smith hurkte met krakende knieën en bekeek de grammofoonplaten, die onder de tafel lagen opgestapeld, één voor één.
‘Hoeveel zou jij er dan in doen?’ vroeg Mr Jones verder.
‘Dat is moeilijk te zeggen. Je kunt er natuurlijk te veel in doen, dan wordt het te nat.’
‘Wat doe je dan?’
| |
| |
‘Het enige wat je dan kunt doen is het weer uitdrogen. Het is een van die dingen waarmee je een eeuwigheid door kunt gaan. Maar als ie het nog verder verpulvert, heeft het geen zin meer.’
De vingers van Mr Jones kwamen tot rust. Het rode hoofd van Mr Smith verscheen boven de tafel; hij werd door niemand als meer dan bladvulling beschouwd.
‘Wat wil je met die tabak doen?’ vroeg John.
‘Ik wil het roken,’ zei Mr Jones.
‘Ik hoop dat je dat laat,’ protesteerde John.
De dominee liep over de houten vloer zonder behoorlijk zijn voeten op te tillen.
‘Zo, het is tijd. Ik ga beginnen,’ zei hij met insinuerende nadruk. In elk geval bezorgde het hem een dankbare blik van Miss Gollan.
‘All right, Mr Taylor. Ja, we moeten beginnen. Wil jij een klas nemen, John, Miss Gollan.’ Maar Miss Gollan was al weg, achter Mr Taylor aan.
‘Wie is die man?’ vroeg ik, tegen Mr Jones aandringend.
Hij maakte een ongeduldig gebaar.
‘That parson. Oh, Christ. Vorig jaar kwam hij ook...’
Mr Smith had een plaat van een Schotse volksdans opgezet.
We schaarden ons om de grammofoon.
‘Hoeveel spelen er daar?’ vroeg Mrs Abbot.
John strekte zijn armen naar haar uit om wild met haar rond de tafel te gaan dansen, maar ze weerde hem af, ze wilde antwoord op haar vraag.
‘Wie spelen het?’ vroeg Mr Jones, alsof hij wist wat ze speelden. Mr Smith begreep de vraag niet.
‘Jij hebt hem uitgezocht, niet?’
‘Ik ben het weer vergeten, George,’ zei Mr Smith. Hij probeerde de label van de plaat te lezen door zijn hoofd te laten meedraaien.
‘Jack Harvey and his Band,’ las hij met moeite.
‘Nu weten we nog niets,’ zei Mr Jones. ‘Een band kan iedere willekeurige combinatie zijn. Als je twee mensen bij elkaar hebt, heb je al een band.’
‘Niet waar,’ snauwde Mrs Abbot.
Mr Jones gaapte.
‘Wat is dat voor combinatie?’ vroeg Mr Smith. Mrs Abbot dacht dat John het wist, maar het niet wilde zeggen.
| |
| |
Maar Mr Jones kon nu een harmonika, een piano en een strijkinstrument onderscheiden.
‘Onzin,’ blafte Mrs Abbot, ‘a piano would ring out more shrilly against it. Ik heb thuis een plaat van de Notenkrakersuite.’
De deur klikte open op de wind. De hoes van de plaat steeg op van de tafel en zeilde als een vliegend tapijt door het raam naar buiten.
‘Zag je dat?’ riep Mr Jones stomverbaasd.
Het bijna voltallige personeel liep naar het raam en ja, daar lag de hoes beneden op het trottoir. Mr Jones wees ernaar. ‘Zo, recht het raam uit! Zag je het niet? Zo iets heb ik nog nooit gezien! Hij steeg op, vloog zo het raam uit! Zo eruit!’ Hij glom van plezier.
Een meisje kwam boven met de hoes.
‘Hi, blossom!’ zei Mr Jones. De plaat was uit.
Ik liep naast John aan het eind van een lange rij op weg naar een naburig kerkje, waar de dominee eens per maand een gezamenlijke ochtendwijding van de hele Central School leidde, en daarbij de Post Primary, een klas van vijftig lugubere jongens die niemand iets kon leren, en over wie de leraren al tevreden waren als ze elkaar niet in hun bijzijn doodsloegen. Die dominee was zo ‘high’ dat hij zich het vorige jaar om de haverklap bekruiste, maar nu was hij van deze methode afgestapt.
Terwijl ze klas voor klas binnenstroomden, stond hij streng te kijken bij de lessenaar. De Post Primary jongens vulden de achterste banken gniffelend, blazend, over elkaar struikelend en vallend tot ze bijna bij elkaar op schoot zaten. Ze gierden om een lange jongen die knielde, zich bekruiste met weidse gebaren, zich op de borst stompte en het knielkussen over zijn hoofd naar achteren gooide, waar het werd opgevangen en teruggegooid. Zijn haar was over zijn ogen gevallen. Hij begon een spotgebed op te zeggen, maar stopte op een waarschuwing van zijn buur. De dominee kwam naar ze toe, hij keek ze aan en het wonder gebeurde, ze werden rustig, de laatsten stonden vrijwillig op om in de volgende banken te gaan zitten, terwijl de luim nog maar door een enkele renegaat weifelend werd voortgezet, en dat alles na niet meer dan een goede handvol boze woorden van Mr Taylor. Een ogenblik later had Mr Taylor ze op de knieën in een hardop gebed.
Bij het zingen liet Miss Gollans geschoolde sopraan de meisjes ver achter zich, terwijl ik vlak voor mij gedempt een liederlijke vari- | |
| |
ant hoorde op ‘The Church is one Foundation in Jesus Christ Our Lord.
Klaar voor zijn preek stond Mr Taylor naast een aangeschoven tafel, overdekt met een geheimzinnig laken waaronder allerlei vormen zich aftekenden. Hij trok het laken weg met een vlot goochelaarsgebaar en onthulde een ronde bakvorm, een pakje boter, een schaal met krenten en rozijnen, een jampot vol stukken sukade, een mengkom met een houten lepel en een langwerpig pak bakmeel van de beste soort.
‘Jullie weten wel wat dat is,’ zei hij. Hij beantwoordde het onderdrukte lachen met een stroeve glimlach.
‘Jullie weten allemaal dat dit de ingrediënten zijn voor een vruchtencake. Jullie weten ook dat je moeder, om die cake met Kerstmis lekker te maken, daar van alles in doet. Ze doet er krenten in, en rozijnen, en...’
Zijn stem orakelde verder in het afgrijselijke kerkje, de kinderen luisterden stil.
‘Nu weten jullie wat die vruchtencake is? Ja, natuurlijk weten jullie dat! Een vruchtencake is een vruchtencake! Maar vanmorgen is dat toch niet zo. Want nu is die vruchtencake de kerk waar wij allen samenkomen. En je moeder, dat is Jezus Christus! Jezus Christus maakt de kerk, zoals je moeder de taart maakt. En als je nu even doordenkt, vraag je je natuurlijk af: en die ingrediënten, wie zijn dat dan? Nu, wij allen te zamen zijn de ingrediënten! Wij zijn de boter, de suiker, de krenten, de rozijnen. Jullie allemaal, allemaal samen - jullie moeten allemaal meehelpen om die cake lekker te maken! Zeg, jij daar! Misschien ben jij een rozijn! En jij, misschien ben jij de suiker - ben je zoet? Of niet soms? - En misschien ben jij daar achteraan wel een bittere amandel!’ Hij gebaarde flodderig naar een meisje dat eerder aan een stopfles deed denken.
‘Het geeft niet, het hindert niet. Wij allemaal, allemaal hebben we onze plaats in Het Grote Gebak!’ eindigde hij en gelouterd zongen we een psalm.
Terug in de buitenlucht zei Miss Gollan tegen me: ‘Als je ze de dingen maar laat zien, luisteren ze wel. Zag je dat, zeg? Hij sleept ze mee.’
| |
| |
| |
9
Tegen het eind van het jaar toen de klassen een schriftelijk examen moesten afleggen, liep Mr Jones zenuwachtig heen en weer en knoopte hij met iedereen fluistergesprekken aan. Hij keek naar mij op met de haat van de sterke die het maar niet kan verkroppen dat hij klein van stuk is.
‘Op die examens moeten ze grondig worden voorbereid. Snap je?’
Hij wachtte tot ik knikte.
‘Ze moeten er allemaal door. De eerste klassen moeten gemiddeld tenminste zeven hebben. Dus je geeft er twee of drie een tien, dan wat negens en achten. Een of twee een zes, snap je?’ Hij wierp een blik op het bureau van Miss Gollan dat als gewoonlijk bedolven lag onder schriften en leerboeken.
‘Het is zo verdomd moeilijk om aan Gollan uit te leggen, ze is zo'n verdomde heilige boon.’
Ik werkte een ochtend aan mijn examenopgaven, maar Mr Jones keek bedenkelijk toen ik ze hem liet zien.
‘It's supposed to be a cultural bloody subject. Kun je er niet één of andere lulvraag over Parijs in zetten? La's kijken. Bijvoorbeeld zo iets als: ‘Noem een Frans gebruik?’
Ik grijnsde.
‘Nee, nee, dat niet,’ grijnsde hij terug.
Ik ging aan de slag.
‘De Citroën wordt in Frankrijk gemaakt,’ zei ik in 1a, zodra het er stil was. ‘Zeg dat na.’
‘De Citroën wordt in Frankrijk gemaakt,’ dreunden ze.
‘Geen geklets. Nu! In Monte Carlo staat een speelbank.’
‘In Monte Carlo staat een speelbank,’ zongen ze.
‘In Holland staat een huis,’ vervolgde ik voor de grap.
‘In Holland staat een huis,’ herhaalden ze maatvast.
In de tweede klassen vergeleek ik aan de hand van notenvoorbeelden de stijlen van Debussy en Ravel; en ik vertelde van de decadente verfijning aan het hof van Lodewijk XIV, een koning van wie ik vermoedde dat hij meer van dansen dan regeren hield: The King was only interested in his balls, een verklaring die Max Malcolm, een zoon van een drinkende dokwerker, in zijn bank omhoog deed schieten van onverwacht plezier.
| |
| |
‘Jij mag nu wel goed opletten, want binnenkort moet je deze zinnetjes op het examen vertalen,’ zei ik in 11a tegen Gillian.
‘Poe,’ antwoordde ze.
Ik liet haar in de pauze binnenblijven met Janet, die van lezen hield en op wie ik een bibliotheek vol beeldromans had buitgemaakt, en Jeannie, een stuurloos meisje dat overal tegen opbotste, altijd met rauwe bloederige ellebogen rondliep, en grillige jodiumplekken op de gehavende knieën.
Ik liet ze zitten zonder naar ze om te kijken. Maar Gillian hield het niet uit, ze draaide, bonsde de ellebogen op de bank, krabde zich en gooide het haar naar achteren. Ten slotte stak ze haar vinger op; eigenlijk stak ze in haar zucht om gehoord te worden haar hele lichaam op.
‘S-i-r?’ klonk het klagelijk. Ik trok mijn wenkbrauwen iets op.
‘S-i-r, gaan we niets doen?’
‘Nee,’ zei ik.
‘O, Sir!’
Ik bleef lusteloos uit het raam kijken. De eigenaar van de milkbar stond voor zijn deur. Het was een grijze dag, de stank van het abattoir vlak achter de school en de huiden die daar in de buurt lagen opgeslagen drong door alles heen, je kon het proeven.
‘S-i-r?’
‘O, sir,’ zei Janet nukkig.
‘Sir! U bent helemaal geen aardige leraar,’ zuchtte Gillian voor zich uit. Ik voelde de zwijgende instemming van de andere twee.
‘Waarom zeg je dat, Gillian?’
‘O, ik weet het niet.’ Ze keek narrelig naar haar nagels. Het bleef stil. Barst jij, dacht ik. Plotseling kwam Jeannie tot leven.
‘Gee! Mr Murray, dat was een meesterlijke leraar!’ zei ze hartstochtelijk. ‘Als we lawaai maakten, zei hij: “Goed, goed, goed, in de andere school was het nog veel erger”.’ Ze bootste zijn stem na en gilde van het lachen.
‘Moet ik dat dan ook zeggen?’ vroeg ik.
‘Nee, sir. U niet,’ zei Janet beslist.
‘Vorig jaar hadden we Mrs Planten, sir. Mrs planten was meesterlijk! Ze preekte altijd tegen ons als we gepraat hadden. Ze was zo... Ik weet het niet... We kregen altijd strafwerk,’ zei Gillian. Ze werd dromerig bij de herinnering.
‘Ja! Waarom geeft u ons geen strafregels, sir?’ vroeg Janet.
| |
| |
‘Ik dacht dat je daar te oud voor was.’
‘Ja, natuurlijk zijn we daar te oud voor,’ zei Jeannie.
‘Maar u moet ons verbieden als we praten, sir. Waarom verbiedt u ons niet? U moet ons verbieden.’
Gillian keek me aan met iets smekends in haar groene ogen. ‘Anders gaan we gewoon door.’
‘Niemand let op u als u iets zegt, sir,’ hielp Janet.
‘Je bent erg onaardig,’ zei ik.
‘Zo bedoelde ik het niet, sir. Eerlijk niet, maar...’
Die kinderen schenen geen last van de stank te hebben die 's avonds nog in mijn kleren zat.
‘Sir? Waarom heeft u Louy gestompt?’ vroeg Jeannie.
‘Ja, sir. Waarom, sir?’ zei Gillian.
‘Hij was lelijk tegen me.’
‘Waarom heeft u hem dan niet met de riem gegeven, sir? U had hem met de riem moeten geven.’
‘Ja, sir,’ zei Janet.
‘Maar waarom heeft u hem gestompt?’ vroeg Gillian.
‘Hij verdiende het,’ zei ik.
‘Vindt u het leuk om leraar te zijn, sir?’ vroeg Jeannie.
‘Niet bijzonder.’
‘Wat, sir?’
‘Niet bijzonder.’
‘Wat bedoelt u, sir. Ik kan u niet begrijpen.’
‘Ik houd er niet zo erg van.’
‘Dat dacht ik wel, sir.’
‘Gee! Mrs Planten, zij...’ zei Gillian.
‘Maar waarom gaat u niet wat anders doen, sir,’ vroeg Janet, ‘het is helemaal geen leuk vak.’
Ik haalde mijn schouders op en liet ze nog even buiten spelen.
| |
10
Bevend, zwetend, struikelde ik op de drempel. Ik sloeg de deur achter mij dicht, kneep mijn ogen tot spleten samen, mijn hoofd bonsde van schele hoofdpijn. Ik botste tegen de uitstekende trapleuning, keek een ogenblik naar de grond, veegde mijn wangen af en koerste naar de
| |
| |
leraarskamer. Mr Smith zat uit het raam te kijken. Ik ging hijgend voor hem staan, mijn mond viel open.
‘Jij bent klasseleraar in 11b.’
‘Ja, Henk.’
‘Mooi. Ik verdom het langer om ze les te geven.’
‘Waarom, Henk?’
‘Ik verdom het. Hoor je dat? Ik verdom het.’
‘Wat is er gebeurd, Henk?’
‘Ik weet het niet, wat doet het ertoe? Ik weet het wel! Godverdomme! Wil je het weten? Achterin zitten ze elkaars gezichten te beschilderen. Jij bent klasseleraar.’
‘Ik zal ze direct onder handen nemen, Henk.’
‘Ik verdom het om ze nog les te geven. Ik verdom het absoluut.’
‘Ik zal ze direct onder handen nemen, Henk. Zijn ze alleen?’
‘Ja, allicht. Ik ben eruit gelopen. Ik verdom het langer.’
‘Goed, Henk. Heb je ze uitgescholden?’
‘Wat dacht je?’
‘Goed, Henk. Weet je wat we zullen doen?’
‘Ik verdom het om ze les te geven.’
‘Goed, Henk. We zullen ze een tijdje laten zitten. Ze worden vanzelf stil. Dat is het beste.’
‘Als je maar weet dat ik het verdom.’
‘Goed, Henk. Ik zal ze direct onder handen nemen.’
| |
De triomf
Ik liet in 11b een ziekelijk dik meisje voor de klas komen.
‘Ga maar in de hoek staan,’ beet ik haar toe.
De klas hield de adem in terwijl ik quasi-ernstig tegen haar scheve rug bleef aankijken.
Het meisje tilde een voet van de grond. De punt van de schoen zocht een plek op de kuit van het andere been, daar bleef hij traag de huid schuren. Ik keerde me naar de klas.
‘Ze heeft jeuk,’ zei ik langzaam.
‘Hahaha,’ barstte de klas schaterend uit.
‘Hahahahahahahaha.’
| |
| |
| |
11
In de weldadig rustig verlopende examenweek waarin de kinderen zich gedroegen als stramme soldaten mocht Rosalie Henderson, met zwart haar, 13 jaar oud, in de leraarskamer op Mrs Abbots stoel zitten. Ze hield haar handen op haar buik. We stonden in een kring om haar heen, zagen dat ze vocht met hevige pijnen, telkens een scheut, waarbij ze kreunde en verlicht zuchtte als het over was. Het duurde zo een goed uur. Toen zakte het af, onder alle sympathiserend voorbehoud mocht ze verder werken aan haar opgaven. Mrs Abbot zei beslist dat Rosalies blinde darm al veel eerder weggenomen had moeten worden, maar later onthulde ze fluisterend heel andere feiten.
De volgende dag was Rosalie opgeknapt, maar de pijn kwam terug, en halverwege het examen gaf ze het op. Ze bleef voorgoed thuis.
Op een morgen na het examen belegde Mr Jones een leraarsvergadering. Grimmig maakte hij het doel bekend.
‘Mr Feder is gistermiddag opgebeld door een vrouw, een kennis van Rosalie Hendersons moeder. Ze heeft Feder verteld dat Rosalie van school is gegaan omdat ze moest trouwen met een Italiaan. Hij wil weten of wij er iets van afwisten en als we het wel wisten waarom wij hem niets hebben gezegd. Zij heeft hem ook verteld dat wij vrijdags met sport te vroeg naar huis gaan.’
‘Wat heb je hem dan verteld?’ vroeg Mr Smith.
‘Ik heb hem niets verteld. Alleen dat ze van school ging. Als ik gezegd had dat Rosalie zwanger was - wat dacht je? Wat was er dan gebeurd? Feder was bang geworden voor de ouders. Hij denkt dat hij verantwoordelijk is. En wat krijg je dan? Dan komt hij elke dag boven - in de pauze om te zien of we te lang praten, of te kort, hij komt de klassen binnen om te zien of we lesgeven, of we goed lesgeven, noem maar op, elke dag, overal steekt hij zijn neus in. En vrijdagsmiddags? Afgelopen! Daar hebben jullie ook voordeel van gehad!’
Hij keek ons uitdagend aan.
‘Luister goed. Feder roept ons vanmorgen beneden. Hij gaat ons vragen of wij er iets van wisten. Wij moeten volhouden dat wij van niets wisten.’
Miss Gollan werd vuurrood.
‘We wisten het wel. Het is oneerlijk.’
‘En wat is eerlijk, Miss Gollan? Bent u niet vrijdagsmiddags één
| |
| |
of twee treinen eerder naar huis gegaan. Miss Gollan, was dat eerlijk? Heeft u dat aan Mr Feder verteld?’
Ze beet op haar lippen.
‘Ik heb altijd zo goed mogelijk gewerkt.’
‘Hoe vaak bent u vrijdags te vroeg naar huis gegaan? Weet u dat nog precies, Miss Gollan? Hoe vaak?’
Haar hals was rood gevlekt.
‘Heeft het zin, Miss Gollan, om ons nu nog een massa narigheid op de hals te halen? Het treft ons allemaal. Heeft het zin?’
‘Het heeft altijd zin om de waarheid te zeggen.’
‘Vertelt u Mr Feder dan met welke trein u vrijdags naar huis gaat.’
‘Het is toch jouw schuld niet dat Rosalie zwanger is,’ zei Mr Smith triomfantelijk tegen Mr Jones, of Miss Gollan, of beiden. Mr Jones lachte schamper.
‘Nee, maar Feder denkt dat de school een slechte naam krijgt als het bekend wordt. Je weet hoe hij is - zijn jullie bereid te ontkennen?’
Hij kreeg de belofte zonder moeite.
‘Miss Gollan?’
Ze keek niet op.
‘Miss Gollan?’
‘Als ik ontken, ontken ik dan in opdracht van u?’
‘Ja, Miss Gollan.’
‘Ik zal ontkennen.’ Haar toon werd flink. ‘Als u maar goed begrijpt dat ik uitdrukkelijk in opdracht van u ontken.’
‘O.K., Miss Gollan,’ zei Mr Jones nonchalant, met een opgeklaard gezicht.
Mr Feder had stoelen laten aanschuiven in een halve cirkel tegenover zijn bureau. Zijn hoofd had de kleur van een gestoofde peer.
‘Wilt u gaan zitten,’ vroeg hij plechtig, terwijl hij de deur sloot. We gingen op een rij zitten, Mr Jones aan de kop.
‘Nou, er is iets, er is...’
Mr Feder ging achter zijn bureau zitten, zette de vingertoppen tegen elkaar.
‘Ik ben vanmorgen, eh, opgebeld over iets dat u, dat ons allemaal aangaat. Iemand - een vrouw - die mij vertelde - zij wilde haar naam niet noemen - vertelde dat Rosalie Henderson, Rosalie - kent u Rosalie Henderson?’
| |
| |
Rosalie Henderson? We dachten na en keken elkaar bezorgd aan. Ten slotte knikte Mr Jones.
‘Nou, Rosalie Henderson is van school gegaan onder, eh, onder bijzondere omstandigheden. Die vrouw vertelde mij dat Rosalie, eh, Rosalie in verwachting is. Nou, Mr Jones. Dat was zeer onaangenaam nieuws! Zeer onaangenaam! Hoe lang is het precies geleden dat Rosalie van school is gegaan?’
‘Tja, Mr Feder, u weet, er gaan er nogal wat weg om deze tijd van het jaar. Ze worden veertien, dan krijgen ze vaak meteen een baan. De ouders nemen de kinderen zo gauw mogelijk van school- vorige week ging Janet Clare weg, zo ineens. Had een kantoorbaan gekregen! Jammer, het was een goeie leerling. Ze had best verder kunnen gaan.’
‘Een uitstekende leerling,’ beaamde Mr Srnith.
‘Ja, Mr Jones,’ zei Mr Feder, ‘en hoe lang is het geleden dat Rosalle vertrok?’
‘Hoe lang geleden? Wat dacht jij, Jack? Drie weken? Vier weken?’
‘Zo is het, George. Precies drie weken.’
‘Maar dan is het toch heel vreemd dat ik er nu pas van hoor. Het is een zeer onaangename geschiedenis! Mr Jones, wist iemand, wist u dat zij in verwachting was? Die vrouw beweert dat iedereen het wist. De hele school! Heel Kensington! Iedereen praat erover!’
Mr Jones keek ons geschrokken aan.
‘Ik hoor het nu voor het eerst, Mr Feder. Het verbaast me ontzettend, het was een aardig meisje, Rosalie. Nietwaar, Mrs Abbot? U begrijpt, als ik het had geweten...’
Mrs Abbot knikte. ‘Ze was ook lang niet dom,’ zei ze.
‘Mr Smith?’
We ontkenden, onduidelijk mompelend.
‘Wist u er iets van, Miss Gollan?’
‘Nee, Mr Feder.’ Ze onderscheidde zich in elk geval hierin van ons dat haar ontkenning duidelijk gearticuleerd was.
Mr Feder dankte de hemel. Hij glimlachte ons verzoenend toe, en keek naar zijn handen.
‘En als zo iets eens voorkomt, dan zou ik toch graag - in elk geval wil ik graag contact houden. We zijn ten slotte één school, we moeten - we moeten toch proberen om wat meer samen te werken.’
‘Graag, Mr Feder,’ zei Mr Jones.
‘En verder, ja, er was nog een klacht. Dat moet ik u toch ook zeg- | |
| |
gen. Het was... Ik weet het ook niet. Deze vrouw beweerde dat men gewoon is om vrijdagsmiddags ver vóór half vier naar huis te gaan. Mr Jones, gebeurt dat?’
‘Die vrouw lijkt het op ons begrepen te hebben,’ lachte Mr Jones.
‘Tja,’ zei Mr Feder, ook lachend.
‘Ze moet gehoord hebben dat wij de kinderen soms naar huis sturen. Alleen als het in hun eigen belang is. U weet, Mr Feder, soms is het veld te nat. Ze kunnen geen sport doen op een nat veld. Er is niet eens een schuilplaats! Het is een bijzonder slecht sportveld, Mr Feder, dat van de jongens vooral, het is niet vlak, de bal rolt naar beneden, er liggen keien...’
‘Ja, ja, maar we zitten ermee, we kunnen er niets aan doen. Ja, als dat zo is, als het regent dan kunt u niet anders doen dan ze naar huis sturen...’
‘Dat dacht ik toch ook,’ zei Mr Jones.
‘En anders komt het niet voor?’
‘Nee, Mr Feder, we...’
‘Dat dacht ik toch ook. Het leek me toch... Zo zie je hoe voorzichtig je moet zijn. Zo zie je weer wat ze ervan maken.’
Rosalie kwam afscheid nemen. Ze wilde de leraarskamer niet binnen komen.
‘Ga je nu nog wat aan Frans doen?’ vroeg ik schutterig. Ik werd overvallen door herinneringen aan beschuldigingen, schreeuwpartijen, nukkig verzet, maar Rosalie kon bewonderenswaardig op het bord tekenen, kabouters, bomen, een verlaten huis aan een zandpad, alles in kleuren, ze deed het moeiteloos, even moeiteloos als ze schuttingwoorden in haar schriften schreef. Ze lachte voluit, een gulle lach.
‘Nee, sir. Ik ga alles vergeten, alles dat met school te maken heeft, alles!’
We stonden onwennig tegenover elkaar. Ik wilde iets persoonlijks zeggen. Ze was in een paar weken van een verkreukeld, schreeuwerig, ongewassen meisje veranderd in een aantrekkelijke ordinaire vrouw, het haar in een onschoolse piramide, in nieuwe kleren, met een nieuwe boodschappentas, in een wolk parfum, zwaar opgemaakt, op hoge hakken. Van haar zwangerschap was nog niets te zien. Ik stak mijn hand naar haar uit. Ze vertrok haar gezicht, ik had te hard geknepen.
| |
| |
| |
12
Op de laatste schooldag werd het gezag overgenomen door de Mothers' Club, een groep stevige vrouwen met iets rollends in hun gang, met een lacherige, glimmende energie waarmee ze kisten vol Coca Cola flesjes door de gang duwden. Ze zwermden uit over onze verdieping met onweerlegbare beslistheid, ze deelden papieren bekers uit, toeters, feestmutsen, en ieder mocht zoveel rietjes platzuigen als hij wilde. Here come the Mothers! Zij duldden geen probleem, ontwarden elk raadsel in één klap, ze gaven leiding aan hun kinderen, zo en zo moesten ze worden aangepakt: een toeter in de mond, een muts op het haar, een fles in de hand, de zakken vol groen en rose snoep, erop los!
Maar in 11a hield het toeteren op toen ik binnenkwam. Ik hoorde alleen nog het lawaai van de andere klassen. Pauline kwam in haar onberispelijke uniform naar voren, haar handen op de rug.
‘Mr Meijer, wij wilden u iets geven zodat u in Holland nog aan Australië zou denken,’ prevelde ze. Van achter haar rug kwam een pakje. Ik ontpelde het en hield glunderend een sleutelring op. Ik schudde Paulines hand.
‘Speech, speech, speech,’ schreeuwde de klas. Het toeteren begon weer.
‘Ik dank jullie...’
Een oorverdovend gekrijs werd gevolgd door een plotselinge stilte.
‘Ik dank jullie...’
Ik lachte mij tranen om het geschreeuw. In de stilte besliste Pauline: ‘Nu niet meer.’
‘Ik dank jullie ontzettend voor dit cadeau. Ik zal het veel gebruiken als ik in Holland ben. Ik hoop dat jullie ook nog eens aan mij zult denken. Ik hoop dat jullie me wilt beloven dat jullie al het goede zult vergeten - zult onthouden en het slechte zult - zult vergeten.’ Mijn stem brak.
‘For he's a jolly good fellow,’ krijste de klas uitgelaten, met toeters en mutsen, met de voeten stampend, ‘and so say all of us!’
Bernie en John stonden te lummelen in de leraarskamer. Terwijl ik met hen ging smoezen kwam Miss Gollan beladen onder cadeaus binnen. Ze ontlastte zich bij haar bureau.
| |
| |
‘O! Is het niet verschrikkelijk! Dat hadden ze niet mogen doen! Is het niet ontzettend? Kijk! Is het niet vreselijk! Kijk eens wat ik heb gekregen!’ Ze ging hijgerig weg om meer te halen.
‘Wat heb jij gekregen?’ vroeg Bernie aan John.
‘Ik heb een tv-toestel gekregen. En jij?’
‘Ik heb een Chevrolet 1958 gekregen!’
‘Is het niet verschrikkelijk?’
‘Dat hadden ze niet mogen doen!’
Toen ik op de gang gebroken flessen, vertrapte toeters, verscheurde mutsen aan de kant schopte ging er een gebod uit van de moeders dat we naar beneden moesten.
Op de speelplaats liep een lange man in een helblauw pak en een bruine hoed op druk heen en weer voor een samenscholing van leraren. Af en toe praatten ze met hem: ze kenden hem, hij verscheen elk jaar met zijn apparatuur, altijd op de laatste schooldag. Mr Smith sprak wat medelijdend over hem, ze lieten hem komen om hem te helpen, en zijn foto's waren altijd prima. Terwijl Mr Jones 11b opstelde tegen de muur, een rij jongens op een bank staand, een rij meisjes staand, een rij meisjes op een bank zittend, een rij jongens op de grond zittend, schroefde hij een bruin geverniste vierkante kist waaruit een lens stak zo groot als een patrijspoort op een statief; hij bekeek zijn stelling kritisch van een afstand en dook weg onder de zwarte lap die van de andere kant neerhing. De twee middenjongens van de zittende rij kregen de verantwoording voor een bord waarop in Mr Smiths schoonschrift stond: Kensington Form 11b 1958.
Ik voegde me bij de klas op het moment dat Mrs Abbot commandeerde: ‘Alle petten en mutsen op.’ De jongens fatsoeneerden hun bij het stoeien en vechten scheefgetrokken, ontknoopte en met limonade bespatte kleren, ze gehoorzaamden gedwee, de meisjes zetten hun mutsen op. Van de petten ontbraken er zes, wat Mrs Abbot dreigend deed sissen. Gail had nog tijd om mij een minachtende blik toe te zenden. Daar moest ze het bij laten, de fotograaf zwaaide waarschuwend met zijn hoed, Mr Jones gaf een laatste snauw, de klas bevroor met geschuifel van voeten, een paar sleutelkettingen bewogen nog zachtjes heen en weer op de beginnende borsten, zonder rinkelen, de fotograaf bracht de hoed over de lens, de kettingen bewogen niet meer. Hij nam de hoed weg, deze eenvoudige man: met zijn hoed
| |
| |
verzekerde hij zich één groots moment van volkomen rust, verstarde glimlachen en gevouwen handen, het eerste en het laatste van het jaar.
Later bleek dat alleen Betsie een idioot gezicht had getrokken en Charlie zich bewogen had.
|
|