| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII Fotografie, film en bioscoop
Inleiding
Fotografie en film spelen op twee manieren een rol in onze samenleving. Enerzijds is er het passieve ondergaan, dus het zien van films op school, via de televisie en in de bioscoop en het bekijken van foto's. Anderzijds is er het actief beoefenen van fotografie en film als creatieve bezigheid en middel tot artistieke expressie. Dit laatste is op zich belangrijk voor onze culturele ontwikkeling, maar dat belang is relatief als we ons realiseren dat slechts een kleine groep werkelijk streeft naar artistiek niveau. De grote meerderheid stelt zich tevreden met het maken van leuke kiekjes en filmpjes van de kinderen, thuis en aan het strand. Daarentegen is bij het passieve genieten van vooral het medium film praktisch de gehele bevolking betrokken. De invloed die het medium film via de bioscoop op onze bevolking en met name op de vorming van de jeugd heeft, mag daarom niet onderschat worden en is als sociaal cultureel element in onze samenleving belangrijker dan de bescheiden filmprodukties.
| |
Fotografie
Behalve de duizenden die gewoon foto's maken en die bewaren in albums als herinnering aan vakanties, carnavalsviering enz. wordt er in kleinere kring gestreefd naar creatief bezig zijn met de fotografie. De cameraclubs op Curaçao en Aruba leveren fotowerk van werkelijk artistiek verantwoord niveau. De camerachib op Curaçao telt ruim 100 leden, en heeft in het verleden via interessante tentoonstellingen veel goed fotowerk laten zien. Op Aruba is een kleinere club, die vrij actief is en elke twee jaar een overzichtstentoonstelling geeft van wat de leden presteren. In het verleden waren de leden meest Europese Nederlanders, maar dat is langzaamaan veranderd en nu zijn bijna alle leden Antilliaan. Elk jaar wordt er een beginnerscursus gegeven die uit drie onderdelen bestaat: a. theorie en werking van de camera, b. praktijk van de opname, c. ontwikkelen, afdrukken, vergroten en donkere kamertechnieken. De cursus duurt 10 weken en na het volgen van de drie onderdelen zijn de leden in staat om goed werk te leveren.
Wat de stijl van fotograferen betreft is men niet erg progressief. Het maken van foto's met mooie composities krijgt de meeste aandacht. Minder populair is de journalistieke ‘human interest’-foto en de reportagefotografie. Experimentele foto's worden ook niet veel gemaakt. Er wordt
| |
| |
in hoofdzaak op zwart-wit gewerkt. In samenwerking met de cameraclub op Aruba is in Colegio Arubano een donkere kamer ingericht, waar de leerlingen die daar interesse voor tonen, zelf foto's kunnen ontwikkelen, afdrukken en vergroten. De beroepsfotografen leveren werk dat over het algemeen de vergelijking met wat elders geleverd wordt, goed kan doorstaan. Het werk van fotostudio's als Fred Fisher en Hart's Camera op Curaçao en Rob Vermeer's Checkpoint Color op Aruba is van internationaal niveau en meestal beter dan wat men van buurlanden en eilanden in onze regio te zien krijgt.
Persfotografen leveren hun dagelijkse portie aan foto's van auto-ongelukken, belangrijke bezoekers, recepties, branden, optochten en candidaten voor de talrijke miss-verkiezingen op onze eilanden. Foto's die meestal niet meer zijn dan een nuchtere registratie van personen of gebeurtenissen. Het is allemaal vrij statisch en conventioneel. Opnamen, waarbij op het juiste moment uitingen van emoties of humoristische voorvallen zijn vastgelegd krijgt men jammer genoeg zelden te zien. Ook flitsende fotoreportages zijn zeldzaam. Het is te hopen dat de ‘World Press Foto’ exposities die hier dank zij Sticusa af en toe te zien zijn, inspirerend zullen werken op onze eigen persfotografen. Het organiseren van eigen tentoonstellingen van persfoto's, eventueel gecombineerd met werk van cameraclubs en professionele fotostudio's, zou een stimulerend effect hebben. Bij het publiek zal zeker belangstelling bestaan voor een dergelijke wat uitgebreidere fototentoonstelling en de persfotografen krijgen dan ook eens een kans om hun beste werk op wat groter formaat en op goed papier afgedrukt aan de bevolking te tonen. Het vluchtige van een krant en de veelheid van foto's die dagelijks in dag- en weekbladen verschijnen, doet geen recht aan de weinige echt geslaagde foto's die tussen het vele routinewerk toch wel voorkomen. Op zo'n tentoonstelling kunnen die hoogtepunten dan wel de aandacht krijgen die zij verdienen.
De Antilliaan hecht grote waarde aan het hebben en bewaren van foto's. Tot in de simpelste behuizingen op alle eilanden ziet men foto's. Statige portretten van overleden familieleden sieren de wanden van zijn huis en ingelijste foto's herinneren aan hoogtijdagen als eerste communie en huwelijk. Door foto's onderhoudt men de band met elders wonende gezinsleden. Het is een van de middelen om de grenzen die door de eindeloze zee om ons heen zo duidelijk aanwezig zijn te overbruggen.
| |
Filmproduktie
Bij het maken van films overheersen meestal economische factoren. De artistieke aspecten komen bijna altijd op de tweede plaats. Om in de film- | |
| |
produktie iets te bereiken moet de filmmaker zich inpassen in de economische gegevenheden van het medium. Dit geldt in de eerste plaats voor speelfilms, maar ook documentaires en andere korte films zijn kostbaar en kunnen slechts tot stand komen indien er veel geld voor beschikbaar is. Dit heeft tot gevolg dat er in het algemeen slechts gemaakt wordt wat de financier acceptabel acht. Bij de publieksfilm betekent dit dat de geldschieter of filmfabriek de financiering afmeet aan wat het publiek wil zien. De investering moet uiteindelijk via de bioscoopkassa, en liefst met winst, terugverdiend worden. Dit heeft vele nadelen. Een filmer kan daardoor niet uitsluitend zijn eigen idee uitwerken tot een puur artistieke expressie, zoals een schrijver of schilder dat wel kan. Hij moet zijn script voorleggen aan een producent/financier en proberen een artistieke visie die nog vaak heel vaag is, geaccepteerd te krijgen.
Bij de filmfabrieken in Amerika, Italië, Japan, Mexico en andere grote landen, is de creatieve inbreng van de regisseur dan ook zeer beperkt. De produktie wordt puur commercieel aangepakt en inhoud en vorm worden ondergeschikt gemaakt aan de verkoopbaarheid van de film aan een zo groot mogelijk publiek.
In vele landen heeft zich naast deze puur industrieel opgezette filmfabrieken toch een filmproduktie op hoger artistiek niveau kunnen handhaven. Soms is dit een tijdelijk verschijnsel en vaak zijn er golfbewegingen waarbij de artistiek waardevolle film goede tijden beleeft, maar daarna weer tegenslagen te verwerken krijgt. Het hangt allemaal nauw samen met de combinatie van talent en kapitaal en met de vrijheid die de filmmaker krijgt, In democratisch geregeerde landen is het de kapitaalverschaffer en in landen met een totalitair regiem is het bovendien de overheid die beperkingen oplegt en bevoogdend optreedt.
De film is nu eenmaal een buitensporig duur medium en de laatste jaren zijn de kosten door inflatie en andere factoren opnieuw met sprongen gestegen. Dit legt aan de weinige, buiten de grote concerns werkende filmers steeds meer beperkingen op in hun artistieke speelruimte. Filmmakers van wereldnaam zoals Chabrol, Truffaut, Fellini, Bergman en anderen, kunnen de laatste jaren ook niet meer vrijuit maken wat hen zint. De scripts worden uitvoerig besproken met producenten en financiers en die geven slechts groen licht als zij redelijk de indruk hebben dat de te maken film ook buiten eigen land en taalgebied een kans heeft. Dat is voor de betere film absoluut noodzakelijk om uit de kosten te komen. Een film die door artistieke eigenschappen op elitair cultureel niveau staat, en daardoor in eigen land alleen art-house, festival en filmliga publiek trekt, kan namelijk door wereldwijde distributie toch nog rendabel worden. Is zo'n ruim roulement niet haalbaar
| |
| |
dan kan de cultureel waardevolle film niet meer commercieel tot stand komen en zal de produktie afhankelijk zijn van subsidies van overheid en culturele instanties.
Er is echter een lichtpunt in deze vrij sombere situatie. De ongeveer tien jaar geleden gelanceerde super-8 smalfilm wordt de laatste jaren op steeds ruimere schaal toegepast, ook voor werk van professioneel niveau. In Amerika wordt het nieuwe formaat al intensief gebruikt o.a. voor televisiereportages. Sinds 1974 zijn er camera's op de markt waarmee zonder aparte bandrecorders synchrone geluidsopnames kunnen worden gemaakt. Op een ingebouwde recorder wordt het geluid op een magnetisch spoor vastgelegd. De camera's werken praktisch geluidloos, zijn gemakkelijk hanteerbaar en dank zij zeer lichtsterke lenzen kan vrijwel onbeperkt zonder kunstlicht gefilmd worden. Deze ontwikkeling zal naar het zich laat aanzien het film-maken voor een groot deel kunnen vrijmaken van de censuur van de geldschieter. Het vastleggen van een artistieke expressie op film komt hierdoor binnen het bereik van velen, voor wie tot nu toe het kostenaspect en de ingewikkelde techniek beperkende factoren waren. De afscheiding tussen amateurs en professionals zal hierdoor op den duur vervagen en de afzetmarkt wordt minder een dwingende eis. De eerste 8 mm festivals hebben plaatsgevonden en het medium wordt al veel toegepast bij onderwijs, audio-visuele vorming en televisie. De beeldkwaliteit van de nieuwste super-8 film is gelijk aan die van de 16 mm film van een aantal jaren geleden. De nieuwste 8 mm projectieapparatuur met Xenon lamp maakt het nu ook mogelijk de super-8 film in flinke zalen aan een groter aantal personen te vertonen.
Onze eilanden zijn duidelijk te klein om ooit een rol te kunnen spelen in de wereld van de grote speelfilm. Tot nu toe is de produktie van films hier dan ook beperkt gebleven tot amateurfilms en kortere documentaires en andere opdrachtfilms. De opdrachtfilms komen meestal tot stand dank zij subsidiëring door Sticusa. De Antilliaanse overheid is nog steeds erg karig met het verstrekken van financiële hulp aan culturele zaken en tast ook voor het maken van films niet gemakkelijk diep in de eilands- of landskas. De filmproduktie blijft mede daardoor, maar ook door gebrek aan talent en opleidingsmogelijkheden een zeer bescheiden plaats innemen in het culturele leven van onze eilanden.
In de periode 1973-1975 hebben eigenlijk maar twee Antilliaanse filmers werk geleverd dat uitgaat boven het niveau van televisiereportages en nieuwsjournaals. Dat zijn Raymundo Debrot, die eerder in 1967 een film van 20 minuten maakte over oude muziekinstrumenten van de Nederlandse Antillen en in 1973 uitkwam met ‘Music of the Tradewinds’. Deze met overheidssteun tot stand gekomen 20 minuten durende 16 mm kleurenfilm gaat over
| |
| |
de Antillen en hun muziek. Debrot baalt daarbij ook de toeristische attracties van onze eilanden duidelijk naar voren. In 1974 debuteerde Wilbert Tecla met ‘Lanta Para Watapana’ (‘Richt U op, waaiboom’) een kleurenfilm van circa twintig minuten tot stand gekomen met Sticusasteun. In deze film pleit Tecla voor behoud van het eigene aan natuurschoon en voor herbebossing van de Benedenwindse eilanden. In 1975 maakte Tecla een film over werken en denken van de Antilliaanse kunstenaar Felix de Rooy: een filmisch interview van een half uur dat handelt over een Antilliaan (Felix de Rooy) die na in Nederland gewoond en elders gezworven te hebben, bewust terugkeert naar zijn geboorteland Curaçao. De film heet ‘Karmá na Korsow’, naar het gelijknamige schilderij van schilder/dichter Felix de Rooy, een titel die ook verwijst naar zijn oosterse levensopvattingen. De muzikale omlijsting werd voor deze film verzorgd door de internationaal bekendheid genietende componist/zanger Cederic Ridderplaat, beter bekend als Ced Ride, die speciaal voor deze film gitaarmuziek en liederen componeerde en uitvoerde. Wim de Waal schreef in de ‘Amigoe’ over deze film: ‘Door de samenwerking van drie Antilliaanse artiesten is de film “Karma op Curaçao” tot stand gekomen en het is te hopen dat dit resultaat door vele anderen gevolgd zal worden; weergaven van lokale cultuur en gedachten, om gestalte te geven aan wat er in onze gemeenschap omgaat en ontwikkelt.’
Behalve de hierboven genoemde drie korte films is er de laatste jaren door Antillianen niet veel met film gedaan. Ook in de jaren daarvoor was de produktie gering. In hoofdzaak zijn er films gemaakt met het oogmerk toerisme en voorlichting over de Antillen in het algemeen te bevorderen. Meestal gingen deze films over de Antillen maar werden niet gemaakt door Antillianen.
Wij zijn te klein om te kunnen verwachten dat we werkelijk groot filmtalent zullen voortbrengen, maar dat neemt niet weg dat meer dan nu geschiedt, jonge filmers kansen zouden behoren te krijgen om zich verder in het vak te bekwamen en in ieder geval de techniek grondiig te leren. Zij kunnen na zo'n opleiding ingeschakeld worden voor het maken van film-reportages voor televisie, onderwijsfilms en opdrachtfilms in het algemeen. Het goedkoper super-8 systeem, waardoor filmproduktie nu redelijk betaalbaar wordt en toch technisch acceptabele resultaten geeft, zal onze mogelijkheden met het medium film kunnen verruimen. Ook vingeroefeningen in de experimentele richting en vrije artistieke expressie gaan op super-S niet direct kapitalen kosten, en komen nu dus, zelfs als het budget bescheiden is binnen het raam der mogelijkheden. Wie weet ontpopt zich op die manier nog een filmtalent van internationaal niveau. Bij de muziek heb- | |
| |
ben we wereldklasse gehaald met onze meesterpianist Harold Martina, op ons bevolkingsgetal een lot uit de loterij, maar wel een bewijs dat ook in microlandjes grote talenten in kiem aanwezig kunnen zijn en met de juiste steun en begeleiding tot wasdom kunnen komen.
Er is op het gebied van de filmproduktie momenteel weinig activiteit te bespeuren. In 1972 gaf Sticusa de Nederlandse cineast René van Nie de opdracht om een scenario te schrijven voor een documentaire film over de Nederlandse Antillen. Deze film zou dan tevens als voorlichtingsfilm over de Antillen in Nederland gebruikt kunnen worden. De opdracht moest ook gezien worden als een stimulans en voorbeeld voor Antillianen om zich meer met eigen filmproduktie te gaan bezighouden. René van Nie is een van de betere jonge Nederlandse cineasten die later met ‘Kind van de Zon’ bewees een complete speelfilm van behoorlijk artistiek niveau te kunnen leveren. Een goede keus dus. Van Nie kreeg de vrije hand om een scenario te schrijven en maakte een 20 minuten durende kleurenfilm getiteld ‘Buskando’, wat ‘Op Zoek’ betekent. De film tracht een antwoord te vinden op de vraag of er in deze tijd echt iets leeft van een drang naar vrijheid en zelfstandigheid, zoals dit gesymboliseerd wordt in de figuur van Tula. Van Nie komt aan het eind van de film tot de teleurstellende conclusie dat er niets te vinden is. De film ging op 29 november 1973 in première in Nederland en werd daar in de dagbladen uitvoerig besproken. De reacties waren verdeeld. Algemeen werden de filmische kwaliteiten geroemd. Bertina schreef in de Volkskrant: ‘Op mij komt zo'n film af als een mooi brok cinema, wèl doorvoeld en emotioneel van betekenis’. Over de film als geheel schreef de Tijd:
‘Zowel de opdrachtgever als René van Nie zelf waren zich van meet af aan bewust van de onmogelijkheid alle zes Nederlandse Antillen onder één noemer te behandelen. De moeilijkheid is om de Antillen, vooral als sociaal-cultureel gebied, zichtbaar te maken. De ligging van de eilanden met daardoor hun uiteenlopende oriëntatie, de verschillen in mensen, in taal en in politieke attitudes, dat zijn zaken die in één film van betrekkelijk korte duur moeilijk te signaleren en onderling te integreren zijn. Toch hebben al die eilandjes iets gemeen, namelijk dat zij samen behoren tot het Koninkrijk der Nederlanden, het zijn alle Rijksdelen Overzee. Heel subtiel heeft René van Nie een vorm gezocht om zowel die verscheidenheid als die ene noemer uit te drukken. Daarom heet zijn film ook “Op Zoek”... Toen Buskando gistermorgen voor het eerst werd vertoond aan een groep betrokkenen, ontstond er een heftige discussie. Sommige Antillianen worden er zenuwachtig van (volgens René van Nie omdat ze worden gedrukt
| |
| |
op hun afkomst en dat niet aanvaarden), anderen vinden het flauwekul en dat zijn volgens Van Nïe de Antillianen van de “heersende groep”. Van Nie: “Het gaat nu eens niet over hutjes van armoede, maar over een andere armoe ...” Buskando is (...) niet zo'n duidelijke film, althans geen film die heldere, rechtlijnige conclusies trekt. Dat is nu net de zin ervan’.
Uit deze reacties blijkt dat deze film in ieder geval veel discussie losgemaakt heeft. Op de Antillen is de film tot nu toe nauwelijks vertoond. Dat is jammer, want daardoor blijft de discussie beperkt tot een kleine groep, en is het geld dat aan deze film werd besteed toch weer in de elitair-culturele hoek terecht gekomen, terwijl dit soort films toch als sociaal culturele projecten zijn bedoeld. ‘Buskando’ is namelijk de eerste film die gemaakt werd met Sticusafondsen die voordien aan filmhuur voor de Antilliaanse filmliga's werden besteed. In 1972 besloot het Sticusabestuur de prioriteiten te verleggen en de voor film beschikbare gelden anders te bestemmen. In plaats van het leveren van gehuurde cultureel waardevolle films aan de filmliga's wilde men jonge Antilliaanse filmers gaan steunen. ‘Buskando’ zou bijvoorbeeld een stimulans moeten zijn, maar heeft nog niet tot grote activiteit onder Antilliaanse filmers geleid. De culturele centra zullen de daarvoor in aanmerking komende filmers als Debrot, Tecla, Haddocks, Nicholls en anderen moeten activeren en stimuleren door het verstrekken van opdrachten. Ook een 8 mm festival voor amateurs zou een goede aanzet zijn en mogelijk nieuw talent naar de voorgrond halen.
| |
Bioscoopbezoek
Er gaan op onze wereldbol meer mensen naar de bioscoop dan naar alle andere publieke vermakelijkheden samen, en de Antillen zijn daar geen uitzondering op. In Nederland gaat men in vergelijking met andere landen niet zo vaak naar de film. In de USA bijvoorbeeld heeft men een bioscoop voor elke 10.000 inwoners, terwijl in Nederland 20.000 inwoners het met één bioscoop moeten stellen. Vergelijken we dit met de situatie op onze eilanden, dan zit Curaçao nog onder het Nederlandse gemiddelde en Aruba ergens halfweg tussen het Amerikaanse en Nederlandse cijfer.
Uit een onderzoek in Nederland bleek dat één op de zes Nederlanders van boven de 18 jaar regelmatig naar de bioscoop gaat, 40 % gaat incidenteel en 44 % gaat nooit of bijna nooit Als we twee of drie keer per maand regelmatig noemen dan lijkt het erop dat deze cijfers grofweg ook voor onze eilanden opgaan. Een groep van 17 % van de volwassenen vormt dus de vaste kern waar het bioscoopwezen op draait. De groep groeit naar 40 %
| |
| |
als er grote publiektrekkers vertoond worden, films die door publiciteit, sensatie-elementen of om andere redenen duidelijk meer mensen trekken.
Uit het Nederlandse onderzoek bleek ook, dat jongeren en personen met een hogere opleiding als regel meer films gaan zien dan ouderen en zij die een lagere opleiding genoten hebben. Verder blijken mannen en ongehuwden in Nederland meer naar de film te gaan dan vrouwen en gehuwden. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het in hoofdzaak de mannen zijn die sexfilms gaan zien. De bioscopen die zich min of meer in dit genre specialiseren beïnvloeden daardoor het gemiddelde op dit punt. Op de Antillen zijn er (nog) geen specifieke sex-theaters. Hier worden sexfilms meestal als nachtvoorstelling of gewoon als avondprogramma ter afwisseling van de andere genres geprogrammeerd, maar ook hier zijn het meest de mannen die deze films gaan zien.
Vergelijken we het aantal bioscoopplaatsen van Bonaire, Aruba en Curaçao, dan krijgen we het volgende beeld. Curaçao heeft vier gewone bioscopen met een totale capaciteit van totaal bijna 4.000 zitplaatsen (Roxy -Cinelandia - West-end en Cinerio). Sinds 1968 is er ook een ‘Drive-in-theater’, waar men zittend in eigen auto de film kan zien, een in Amerika zeer populair en voor ons klimaat uitstekend geschikt systeem. Met een capaciteit van 400 auto's, waarin gemiddeld 2,5 bioscoopganger, is deze drive-in bij volledige bezetting dus goed voor zo'n 1.000 personen. Curaçao heeft dus bijna 5000 bioscoopplaatsen op een bevolking van 150.000, dus één bioscoopplaats per 30 inwoners. Op Aruba is er een bioscoop-plaats voor elke 24 inwoners en Bonaire spant de kroon met een verhouding van één op zes!
Aruba heeft thans 3 gewone bioscopen, De Veer (600 plaatsen), Rialto (400) en Principal (500) en een drive-in met een capaciteit van 370 auto's.
Bonaire rekent kennelijk op groei van de bevolking. De bioscopen zijn er in ieder geval ruimschoots in staat om het ontbreken van veel ander vertier te compenseren. Kralendijk heeft z'n theater Carib met 350 zitplaatsen, Antriol Theater Oranje (600) en Rincon heeft een kleine bioscoop met 200 plaatsen.
Ook op de Bovenwinden worden regelmatig films vertoond. St. Maarten heeft twee bioscopen, een gewone en sinds 1970 ook een drive-in. Aan de Franse kant zijn geen bioscopen, zodat alle St. Maartenaren voor de film naar deze twee bioscopen trekken. Per jaar komen er zo'n 100 films wat zeker niet weinig is voor zo'n klein eiland. Ook Saba en St. Eustatius hebben elk een klein bioscoopje, waar niet elke dag, maar toch regelmatig 16 mm films vertoond worden.
| |
| |
| |
De films
Op Curaçao en Aruba draaien per jaar zo'n 300 films en op Bonaire en St. Maarten ongeveer 100 films. Een ‘alleseter’ zou dus bijna elke dag een andere film kunnen zien. Het merendeel van deze films komt hier via de grote Amerikaanse verhuurkantoren, die de Antillen voorzien via een distributieapparaat, waarin ook Venezuela en Puerto Rico zijn opgenomen. Vandaar dat de meeste films Spaanse ondertiteling hebben. Op Curaçao is ook een onafhankelijk importeur-distributeur gevestigd die films, meest van de sex en geweldgenres (Italiaanse Westerns - Kung-fu etc.) in roulatie brengt. De Bovenwinden betrekken hun films in hoofdzaak van Puerto Rico. De meeste Amerikaanse films komen hier ongeveer 6 tot 12 maanden na de New Yorkse première.
De bioscopen volgen uiteraard in grote lijn de smaak van hun klanten. Zo op het eerste gezicht lijkt die smaak voor de verschillende eilanden wel ongeveer gelijk te liggen. Overal houdt men het meest van actiefilms, vechtfilms, cowboyfilms, Kung-fu etc, maar ook van films met sensatie en spanning, zoals de laatste tijd knap gecombineerd in de z.g. rampenfilms (Poseidon adventure - Earthquake - Towering Inferno - Jaws). Na deze genres volgt in preferentie de romantische en sentimentele film (Love Story) en daarna de thriller-avonturenfilm en de komische films met veel ‘slapstick’. Veel minder publiek trekken de films met fijnere humor en cynische trekjes, de verfilmde musicals en de showfilm. De detective trekt alleen als zo'n film goed voorzien is van spanning en sensatie, dus meer het karakter van een thriller heeft. Maar zelfs dan nog is het geen topgenre in onze bioscopen. Helemaal onderaan staan de wat men noemt praatfilms en de z.g. ‘art-house’ film, zoals de filmliga's die vaak brengen, dus alle films die minder naar commerciële en meer naar artistieke maatstaven gemaakt zijn.
De pure sexfilm trekt de laatste jaren ook veel publiek, maar dit zal waarschijnlijk geen blijvende zaak zijn. Het wordt minder nu het nieuwtje er af is. Er was op dit punt nogal wat in te halen. Na zoveel jaren aangekleed gevrij en gestoei onder de lakens te hebben moeten aanzien, iets wat in ons klimaat extra onnatuurlijk aandoet, wilde iedereen nu wel eens zien hoe dat nu na het doorbreken van de taboes toeging. Dat begon met de zogenaamde voorlichtingsfilms en werd gevolgd door zeer amateuristisch gemaakte speelfilms, waaraan duidelijk te zien was dat er geen kleren en lakens maar ook geen filmtalent aan was verspild. Dat deerde ook niet want men wilde toen alleen maar zien hoe bloot op het scherm eruit zag.
Een mijlpaal in deze ontwikkeling was de Nederlandse film ‘Blue Movie’ van Wim Verstappen en Pim de la Parra. Pim en Wim hadden in Neder- | |
| |
land de filmkeuring min of meer verschalkt door een filosofisch verhaal over deze film op te hangen, waardoor de film door de keuring kwam.
Voor de Nederlandse keuring betekende dit min of meer het begin van het einde van de filmkeuring voor volwassenen, maar de Antilliaanse keuringscommissies wilden na enig delibereren ook niet achterblijven en lieten ook hier de film toe. Het werd op beide eilanden voor het genre sexfilm de tot dan grootste publiektrekker aller rijden, een record dat alleen op Curaçao daarna nog werd gebroken met ‘Flossie’, een Zweeds produkt, waar niet minder dan 30.000 Curaçaoënaars op af kwamen. Zoals de jaarlijks terugkerende griepvlagen hier vaak genoemd worden naar bepaalde recente gebeurtenissen, zo werden in 1975 na de vertoning van ‘Flossie’, op Curaçao bepaalde ‘weinig om het lijf hebbende’ feestjes aangeduid als ‘Flossie-party's’. De sexgolf is op Aruba al wat afgezakt. ‘Flossie’ en andere sexfilms deden het daar maar matig. Op Curaçao lopen ze nog wel goed.
Niet alleen op dit punt, maar ook voor de andere genres zijn er tussen de eilanden toch verschillen in waardering en smaak. De Arubaan is over het algemeen wat meer kritisch en nuchter dan de Curaçaoënaar. Een sexfilm bijv. loopt nu op Aruba alleen nog als er ook een verhaal in zit en liefst wat gelachen kan worden. Op Curaçao is men op dit punt sneller tevreden. Het publiek op Curaçao is ook sterk geïnteresseerd in films over bovennatuurlijke zaken en met facetten die met bijgeloof en hekserij te maken hebben. ‘The Exorcist’ bijvoorbeeld was op Curaçao één van de drie grootste publiektrekkers, terwijl deze film op Aruba niet eens in de top tien voorkomt. Bonaire lijkt meer op Aruba, maar is nog iets bezadigder. Men ziet er het liefst films met romantiek en bijbelse verhalen maar toch ook wel gangsterfilms en de Bruce Lee karate films. Fims die op Bonaire veel publiek trokken zijn: ‘The Godfather’, ‘Love Story’, ‘The Ten Commandments’ en ‘Jezus Christ Superstar’. Op Aruba zijn alle andere records gebroken door de met veel publiciteit gebrachte film ‘Jaws’. Niet minder dan 25.000 van de 60.000 Arubanen zagen deze knap gemaakte film over de dreiging van en de jacht op een gevaarlijke haai. Als tweede staat ‘The Godfather’ genoteerd met circa 10.000 bezoekers. Daarna volgen: ‘Love Story’, ‘Blue Movie’, ‘Goldfinger’, ‘Sound of Music’, ‘Dr. Shivago’ en ‘Gone with the Wind’. Op St. Maarten zijn ‘action-films’ en ‘suspense’ favoriet. ‘The Godfather’, ‘French Connection’, ‘The Exorcist’, ‘Love Story’ en ‘Airport’ trokken er het meeste publiek.
| |
De filmkeuring
Er bestaan op onze eilanden filmkeuringscommissies die publieke vertoning van bepaalde films kunnen tegenhouden. De normen die daarbij
| |
| |
gehanteerd worden zijn nogal tijdgebonden. De commissie bekijkt of films niet in strijd zijn met goede zeden en openbare orde. Vooral wat die goede zeden betreft laat men zich tegenwoordig niet zo gemakkelijk meer de wet voorschrijven. Vroeger zag men bijna alles wat zich op het doek afspeelde als onzedelijk en gevaarlijk. Om toelaatbaar te zijn moest in een film in ieder geval de zonde gestraft worden en het recht z'n loop hebben. Bloot was altijd taboe en de keuringscommissie onder leiding van pastoor of dominee gingen er van uit dat, als zinnen al geprikkeld mochten worden, dit in ieder geval niet in de bioscoop mocht gebeuren. Er werd zo eenzijdig en fanatiek op bloot en sex gelet, dat vaak allerlei geweld en andere gruwelijkheden toegelaten werden. Langzamerhand werden echter de maatstaven voor de keuring aangepast aan de gewijzigde opvattingen, en thans is bloot zelfs vaak geen reden meer om de 18 jaar grens te stellen. Het proces loopt uiteraard parallel met de ontwikkelingen in de gemeenschap.
Onze eilanden staan volledig open voor invloeden van de USA en Europa, waar men zich weinig taboes meer laat voorschrijven. Via tijdschriften en films komt dat op ons af, en we passen ons vrij snel aan. De jeugd die na studie in het buitenland terugkomt, stimuleert deze ontwikkeling, terwijl ook in de onderwijswereld hier veel is veranderd. De filmkeuring heeft zich geleidelijk aan deze ontwikkeling aangepast. Het duidelijkst is dat op het gebied van de sex. Eerst werd bloot toegelaten, toen ook de expliciete uitbeelding van geslachtsgemeenschap, en uiteindelijk alles wat er zo tussen twee of meer mensen aan zinneprikkelends gedaan kan worden. ‘Blue Movie’ bijvoorbeeld bracht voor het eerst een erectie in beeld (om daarna het ontbreken daarvan te kunnen uitbeelden), verder geslachtsverkeer dat in verschillende houdingen wordt bedreven en een sexparty. Tien jaar geleden zou niemand het voor mogelijk gehouden hebben dat dit op de Nederlandse Antillen zou worden getolereerd. Nu ziet iedereen wel in dat we in deze zaken geen eiland zijn en ontwikkelingen elders hier gevolgen hebben waarvoor we de ogen niet kunnen sluiten.
Op dit moment worden hier alleen nog de z.g. harde pornofilms geweerd. In tegenstelling tot de zachte porno, waarbij nog sprake is van een soort verhaal, is de harde porno niets anders dan een opeenvolging van beelden van als maar sex bedrijvende personen. Toch mag verwacht worden dat binnen afzienbare tijd ook hier de keuring voor volwassenen wordt afgeschaft. Dat zal een stuk bevoogding en een bron van meningsverschillen over wat een volwassen burger mag en niet mag zien, doen verdwijnen. De bioscoopexploitant zal dan, bewust van zijn grotere verantwoordelijkheid en met het oog op zijn reputatie, zich vrijwillig bepaalde beperkingen moeten gaan opleggen.
| |
[pagina t.o. 272]
[p. t.o. 272] | |
Drive-in op Aruba.
(Afbeelding bij hoofdstuk 13)
| |
[pagina t.o. 273]
[p. t.o. 273] | |
Oude Arubaanse vrouw. - Foto: Rinus de Graaff.
Voorbeeld van werk van Aruba Camera Club.
(Afbeelding bij hoofdstuk 13)
| |
| |
Dat een film om politieke redenen wordt geweerd komt zeer zelden voor. Opruiende of puur politieke propagandafilms zijn meestal commercieel zo weinig aantrekkelijk, dat de bioscopen die genres niet importeren.
Als in de toekomst de keuring voor volwassenen gaat verdwijnen, zou het aanbeveling verdienen om de keuringscommissies, die dan toch nog de leeftijdsgrens voor jeugdigen moeten bepalen, een andere samenstelling en gewijzigde taak te geven. De commissies, bijvoorbeeld met mensen uit de wereld van cultuur, film, onderwijs en maatschappelijk werk, zouden dan behalve over de leeftijdsgrens, zich kunnen beraden over de culturele waarde van de films, en een mening hierover bekend maken. Het bezoeken van bepaalde goede films zou dan door overheid of culturele instellingen worden gestimuleerd, waardoor het vertonen van deze films voor de bioscopen aantrekkelijker wordt; en de goede film de plaats krijgt waar ze als cultuurgoed recht op heeft.
| |
De filmliga's
In de periode 1950-1973 hebben op Curaçao, Aruba en Bonaire de filmliga's veel bijgedragen tot een wat meer gevarieerd filmaanbod. De bioscopen vertoonden weliswaar een zeer groot aantal films, maar het aanbod was erg eenzijdig op de Amerikaanse film ingesteld en bovendien duidelijk puur commercieel gericht. Dat is niet verwonderlijk als men zich realiseert dat de bioscopen op de Nederlandse Antillen niet opgezet werden door uitgesproken filmliefhebbers, maar door locale zakenlieden die naast allerlei andere zaken reeds in de tijd van de stomme film met een bioscoop begonnen. Zo was het op Aruba Eduard de Veer Sr., die omstreeks 1920 zeer bescheiden begon. Hij ruilde een pianola (die hij als huwelijksgeschenk had gekregen) voor twee oude filmprojectoren, gebruikte een auto om stroom op te wekken en begon in de open lucht achter een huis in de Wilhelminastraat films te draaien. Toegangsprijs 2 personen voor een dubbeltje, en zelf je stoel meebrengen. Uit dit eenvoudige initiatief groeide een flink concern dat op een bepaald moment op 9 plaatsen op Aruba films vertoonde. In de begintijd waren dat vooral Argentijnse, Spaanse en Mexicaanse films, later ging men langzamerhand helemaal over op Amerikaanse. Op de andere eilanden was de situatie niet veel anders. Overal veel films maar alleen het industrieel gemaakte amusementsprodukt gericht op de bevrediging van een publiek dat de eentonigheid van het dagelijks leven even wil ontvluchten zonder zich geestelijk te veel in te spannen. Toen in 1948 Sticusa allerlei culturele activiteiten op de Nederlandse Antillen ging steunen, werd zowel op Aruba als op Curaçao door een groep liefhebbers van de culturele film
| |
| |
samen met de culturele centra het initiatief genomen om filmliga's op te richten. Filmliga Aruba startte op 5 okober 1950 en de Filmliga Curaçao op 11 december 1950. Jaren later volgde Bonaire dit voorbeeld. Via de liga's was het voor de filmliefhebbers mogelijk nu ook films te zien die commercieel voor deze eilanden niet haalbaar waren. Sticusa huurde voor de liga's vooral Europese, maar ook Japanse en Russische films. Dank zij deze steun kregen de leden het neusje van de zalm op het gebied van art-house-films te zien. Men kreeg films van Ferreri, Bertolucci, Antonioni, Fellini, Bergman, Losey, Truffaut, Chabrol, Godard, Varda en vele andere bekende filmkunstenaars te zien. In de periode van 1950-1975 werden een kleine 400 films in Iigaverband vertoond. Het aantal leden varieerde nogal. De vaste kern, die voor elk experiment te vinden is, de meest langdradige film nog met plezier zit te bekijken en al ergerend zich amuseert, is vanzelfsprekend klein. Een grotere groep wil toch tenminste redelijk geboeid worden, wil zich wel wat inspannen maar het moet toch een avondje uit blijven. Het was niet altijd mogelijk die groep ook vast te houden. Door de komst van de televisie in 1964 liep het ledental ook tijdelijk terug, maar na enkele jaren herstelde zich dit weer. Op Curaçao varieerde het aantal ligaleden van 300 tot 700. Aruba haalde in 1963 de 500, maar heeft ook perioden gekend van ongeveer 200 leden. De Bonairiaanse liga telde tussen de 100 en 200 leden. In de begintijd waren het meest Europese Nederlanders die lid van de filmliga werden. Zij kenden de Europese film en kwamen voor een deel ook voor de Nederlandse ondertiteling. Velen misten in de ligaprogramma's echter het spannende verhaal en de uitgekookte dosering van glamour, actie en romantiek die de doorsnee bioscoopfilm kenmerkt, en zegden het lidmaatschap na een jaar weer op. Daardoor was er veel verloop, maar toch nog vaak groei. Van lieverlede werden meer Antillianen lid van de
filmliga, vooral degenen die in Europa gestudeerd of gewerkt hadden. Sinds ongeveer 1970 was op Aruba en Bonaire ongeveer de helft en op Curaçao een kwart van het aantal leden Antilliaan.
In 1973 werd de situatie voor de filmliga's veel moeilijker. De Sticusa, die tot dan alle huur en transportkosten voor de ligaprogramma's had bekostigd, meende dat een te groot deel van haar filmbudget voor het huren van ligaprogramma's werd besteed, en eiste dat de liga voor de helft in de kosten van huur en transport zouden gaan bijdragen. De vrijgekomen middelen wilde de Sticusa dan aanwenden om jonge filmers op de Antillen te steunen en op die manier een eigen Antilliaanse filmproduktie te bevorderen. Voor de filmliga's was dit een absoluut onmogelijke zaak. Omdat films worden gehuurd op dagbasis en de luchtvrachtkosten per film zeer hoog zijn, heeft een filmliga hier het veel moeilijker dan in Nederland.
| |
| |
Daar kan meestal zelfs geheel zonder subsidie worden gewerkt. Een film wordt daar slechts voor één avond gehuurd en gaat de volgende dag weer naar het verhuurkantoor terug. Een filmliga op de Antillen moet luchtvracht betalen en voor langere termijn huren, staat dus voor veel hogere kosten en kan niet werken zonder flinke subsidies.
Ondanks aandringen van de diverse ligabesturen en culturele centra, bleek het niet mogelijk de Sticusa tot andere gedachten te brengen. Ook niet toen duidelijk gemaakt werd dat dit het einde van de filmliga's zou betekenen. De filmliga's op Bonaire en Curaçao hebben inderdaad deze klap niet overleefd en hebben eind 1973 hun activiteiten gestaakt. De Filmliga Aruba bestaat echter nog wel. Het bestuur van deze liga slaagde erin een samenwerking met het De Veer concern aan te gaan, waardoor de film-voorziening voor één maandelijkse liga-voorstelling kon worden gegarandeerd. De Veer brengt nu elke maand in samenwerking met de liga een interessante flim van artistiek hoog niveau. Meestal zijn dit Amerikaanse films, maar ook films van regisseurs als Fellini, Bunuel, Visconti, Troell, Ferreri en anderen komen via het De Veer concern naar Aruba.
De Arubaanse filmliga kan daarnaast nog films betrekken uit de filmotheek van het Cultureel Centrum Aruba. De Sticusa voorziet deze filmotheek regelmatig van nieuwe films. Voor een groot deel zijn dit onderwijs-fïlms, documentaires en kinderfilms, maar ook worden jaarlijks een aantal speelfilms op 16 ram aangekocht, waarvan tenminste een zestal films geschikt zijn voor vertoning door filmliga's. Dit zijn vaak oudere films - Hitchcocks, Chaplins etc. maar ook recente Europese films. De filmliga kan daardoor rekenen op ongeveer 18 voorstellingen per jaar, wat voldoende is om succesvol te blijven draaien.
| |
Filmvorming
Het genieten van een goede film is niet iets vanzelfsprekends. Evenals met de klassieke muziek en de literatuur het geval is, moet het waarderen van de goede film geleerd worden. Wij moeten eraan wennen dat bij veel films niet altijd alles direct duidelijk is en er soms geen afgerond verhaal is. Zo'n film bestaat uit meerdere ‘lagen’, waarvan de betekenis ons vaak in eerste instantie ontgaat. Na afloop van de voorstelling of bij het opnieuw zien van de film wordt dan pas duidelijk wat de filmmaker allemaal heeft bedoeld. Door enige inspanning krijgen we dan op den duur gevoel voor het waardevolle in een film en leren dat kritischer beoordelen. We mogen ook best naar de film om ons gewoon te amuseren, maar als we daarnaast de films die het predikaat filmkunst verdienen beter leren beleven, dan geeft dat grote voldoening, kortom we worden er meer mens door.
| |
| |
Dit proces van opvoeding tot film waardering moet als het kan jong beginnen. De filmliga op Aruba heeft daarom een speciaal jeugdlidmaatschap ingesteld. Colegio Arubano en de Stichting Culturele Vorming in schoolverband organiseren thans een soort cursus filmkijken. Dit gebeurt in samenwerking met CCA en Filmliga Aruba en met behulp van de films uit de CCA filmotheek.
Het is van groot belang dat ook op de andere eilanden het werk van de liga's en filmvorming in het algemeen weer van de grond komt. Als nieuwe filmliga's geen levenskans hebben, zouden de culturele centra zelf in ieder geval de 16 mm films van de CCA filmotheek kunnen vertonen.
Wij leven op onze kleine eilanden en daardoor in een gedwongen isolement. Onze jeugd krijgt haar informatie over de wereld voor een groot deel via televisie en bioscoop. Laten we er dan voor zorgen dat met name deze jeugd niet alleen hoeft te bestaan van het culturele dieet, dat via het standaardmenu van de amusementsmedia op commerciële basis aan hen wordt voorgezet. Zij hebben recht op een ruimere blik op het leven dan via televisie en bioscoop wordt geboden.
| |
Film en eilanden
Film is een uniek produkt voor de culturele ontwikkeling van eilanden. Opera, concerten en andere grote cultuurmanifestaties gaan meestal aan onze eilanden voorbij. We zijn te klein en behelpen ons noodgedwongen met surrogaat: grammofoonplaat, radio en televisie. Maar een film kan geheel compleet in de door de maker gewenste uitvoering in een kleine doos van plaats naar plaats worden gestuurd. Een film zien we hier precies zoals het publiek in Amsterdam en New York die film ziet. De film verlost ons uit het isolement.
Het zou daarom jammer zijn als we voor ons filmmenu uitsluitend op de commercie aangewezen zouden zijn. Met alle respect voor wat er op onze eilanden door sommige bioscopen van tijd tot tijd wordt gebracht, dient geconstateerd te worden dat met name op Curaçao de situatie momenteel veel te wensen overlaat. De bioscopen zijn oud en verkeren in slechte staat van onderhoud. Hieruit spreekt een duidelijk gebrek aan interesse van de kant van de exploitanten. De theaters zijn zo groot dat ze alleen geschikt zijn voor veel publiek trekkende films en het gebodene is daardoor erg eenzijdig en cultureel van laag gehalte. Er zou op Curaçao best plaats zijn voor een kleine bioscoop die zich specialiseert in de betere film. De bioscoopsituatie op Aruba is gunstiger. De theaters zijn gemoderniseerd en goed onderhouden, de programmering is niet ideaal maar toch meer afwisselend
| |
| |
dan op Curaçao. Voor alle eilanden geldt dat de informatie over wat de bioscopen brengen, bedroevend is. De advertenties zijn nietszeggend of staan bol van overdreven aanprijzingen, en verder moet iemand maar raden wat er geboden wordt. Alleen de Amigoe geeft vrij regelmatig een kort overzicht met informatie over de in de die week komende films, maar dat betreft weer alleen Aruba. Voor de andere eilanden geldt dat alleen degene die de filmlectuur goed blijft volgen, in staat is om uit te maken wat de moeite van een bioscoopbezoek waard is.
| |
Film op televisie
Lange tijd werd het onder intellectuelen als een soort schande gezien om regelmatig televisie te kijken. Vroeger was dat met de bioscoop ook zo. Toen de bioscoop nog vaak meer op een kermisattractie dan op een filmkunstvertoning leek, zo ongeveer in het eerste kwart van deze eeuw, gingen kunstenaars en intellectuelen min of meer stiekum een film zien. Nu beschouwt men iemand die geen films ziet en ook geen televisie kijkt toch wel een beetje als een zonderling. Men is selectief en kijkt vaak heel weinig, maar men negeert het medium niet langer. Ons televisiedieet op de Antillen is erg eenzijdig. Veel oppervlakkige Amerikaanse series en melodramatische smartlap-series (‘novelas’). Toch komen er in programma's als Teleteatro ook wel ‘echte’ film op het scherm. Meestal oudere, maar ook films van recente datum gemaakt door de grote filmstudio's in de USA. Door het ontbreken van voorinformatie is het onmogelijk om vooraf wat over de programma's te weten te komen, waardoor de geïnteresseerde kijker vaak goede films mist.
De televisie is meer ingesteld op informatie en ontspanning dan op cultuurverbreiding. Toch is het een geweldig medium om cultuur uit te dragen. Al was het alleen omdat in bijna elk huis een toestel staat. Het zou daarom zeer nuttig zijn de televisie meer in te schakelen voor vertoning van films, die voor de bioscoop net niet commercieel genoeg of te oud zijn. Dit zou kunnen als de 16 mm films die aanwezig zijn in de filmotheken van de Culturele Centra ook op de televisie vertoond worden. De televisie zou daardoor een huisbioscoop van niveau kunnen worden. Door zoveel mogelijk goede films via de televisie te vertonen, wordt de kijker kritischer en zal op den duur ook in de bioscoop niet alles slikken wat hem voorgezet wordt. Uiteindelijk krijgt het publiek wat het vraagt. De bioscoopexploitant haakt in op de smaak van de brede massa. Als die massa meer gevoel krijgt voor wat goed en waardevol is in een film, dan zullen de bioscopen daar op inhaken en meer films van niveau brengen. Meer dan nu het geval is, zal men
| |
| |
dan in plaats van naar gemakkelijk en onbenullig vertier, gaan uitzien naar films die de geest echt verrijken. Dit proces kan op gang gebracht worden door als onderdeel van de sociaal-culturele ontwikkeling van ons volk de goede film ook op het televisiescherm te brengen.
| |
De film sociaal-cultureel
Het culturele belang van de film wordt in onze tijd wel algemeen als gegeven geaccepteerd. De film is nu voor het volk, wat in vroeger eeuw toneel en opera waren. Door de toepassing van de meest verfijnde verworvenheden van de techniek, heeft in onze tijd de filmkunstenaar een geweldig scala aan expressiemogelijkheden tot zijn beschikking en is film ook de meest eigen kunstvorm van deze eeuw geworden. De film kent ook geen afbakening naar maatschappelijke klasse en dringt gemakkelijk door tot alle lagen van de samenleving. Via de film ziet de moderne mens een zo gevarieerd beeld van problemen en situaties op zich afkomen en inwerken, dat hij min of meer een spiegel van zijn totale menszijn voorgehouden krijgt. Daarbij komt de vooral voor ons eilandbewoners zo belangrijke eigenschap van film, namelijk het feit dat film geen grenzen kent. Geen enkele traditionele kunstvorm doorbreekt zo gemakkelijk zowel de taalgrenzen als de territoriale afbakeningen als de film, en geen kunstmanifestatie leent er zich zo uniek toe, om naar kleine eilanden te worden overgebracht, zonder dat er ook maar iets aan behoeft te worden veranderd of aangepast.
Het is daarom te meer te betreuren dat er voor het culturele leven op onze eilanden niet meer uitgehaald wordt dan de laatste jaren gedaan is. Ook na de komst van de televisie, is de film hier weliswaar de massale uitgaansvorm gebleven die het daarvoor was, maar het niveau van het vertoonde is ver beneden een redelijk peil en zeer eenzijdig gericht op gemakkelijk amusement. Hierin kan best verbetering komen. Het is ook niet erg dat de bioscopen in ruime mate inspelen op de vraag naar sensatie en lichte ontspanning, maar het is wel een lacune dat overheid en culturele centra zo weinig doen om daarnaast de vertoning van films met meer culturele waarde te stimuleren. Dit kan binnen het bioscoopsysteem en daarbuiten. Door betere coördinatie en uitbreiding van het werk van filmotheken, cinetrucks, eilandelijke filmdiensten, filmliga's en culturele centra, maar ook door het opzetten van een systeem waarbij het publiek beter geinformeerd wordt over goede films die via de bioscopen onze eilanden toch af en toe wel bereiken. Er komen meer goede films binnen dan er vertoond worden; de bioscoopexploitant ziet echter vaak van vertoning af, omdat hij na het zien van de film er gewoon geen gat in ziet om voor een bepaalde
| |
| |
film voldoende publiek te trekken. Als dat publiek er op Aruba niet is, wordt zo'n film vaak nog via de filmligavoorstelling gebracht, maar op Curaçao gebeurt dat momenteel niet. Willemstad en omgeving hebben voldoende inwoners om vertoning van klassefilms commercieel mogelijk te maken - de filmliga had er rond 500 leden - maar ze moeten gemobiliseerd worden. Ook de pers heeft in deze een taak.
Mogelijkheden om de film een meer positieve rol in ons cultureel leven te laten spelen zijn er dus wel, maar worden momenteel onvoldoende benut. Deze situatie kan pas veranderen als onze overheid en de culturele centra het medium film meer gaan zien als een springlevend eigentijds cultuurgoed, en zich meer dan tot nu toe gaan realiseren, dat we op dit moment alleen een stuk van dit goed, en zeker niet het beste op onze eilanden te zien krijgen.
H. Timmer
|
|