| |
| |
| |
Hoofdstuk XI De oude en nieuwe architectuur
Veel is in het recente verleden gepubliceerd over de architectuur van de Nederlandse Antillen.
Deze publicaties, waarbij het boek ‘De monumenten van Curaçao in woord en beeld’ (1959) van M.D. Ozinga, tot de belangrijkste behoort, vormen een zo volledig, hoewel zeker niet uitputtend overzicht, dat het gevaar bestaat om in het kader van bovenstaande titel in herhaling te vervallen.
Om dit te vermijden verleggen wij onze optiek van de tot nu toe gebruikelijke kunsthistorische benadering naar een die meer beoogt gericht te zijn op een toekomst. Hiermee wordt niet bedoeld dat een kunsthistorische opzet de blik helemaal niet op een toekomst gericht zou hebben gehad. Immers deze voorgaande studies hebben zeker bijgedragen tot meer aandacht voor de grote waarde en kwaliteit van de historische architectuur op de Antillen en hebben enkelen wakker geschud meer zorgvuldigheid te betrachten bij het beantwoorden van de vraag of bestaande gebouwen of monumenten wel vervangen zouden moeten worden door nieuwbouw, danwel zouden moeten worden gerenoveerd of gerestaureerd, waardoor geschikt gemaakt voor toekomstige bestemmingen.
Sinds 5 april 1954 bestaat dan ook op Curaçao de Stichting Monumentenzorg. Ook wordt vaak gewezen op het economisch nut van een kwalitatief hoog architectonisch bestand. Een economisch nut dat in eerste instantie in verband wordt gebracht met de toeristenindustrie. Desondanks moet worden opgemerkt dat ten aanzien van het behoud van de historische architectuur op de Antillen helaas weinig reden voor optimisme kan bestaan. Het is schrikbarend hoe grote delen van Willemstad, zoals bijv. Scharloo, Pietermaai en bijna heel Otrabanda zienderogen vervallen. Zonder hier diep op de oorzaken in te gaan, deze zijn complex en kunnen niet worden afgedaan met: ‘er is geen geld’, mag ten aanzien van Otrabanda de aanleg van het viaduct dwars over de Breedestraat toch wel als desatreus gekenmerkt worden. In het algemeen is de oorzaak dan ook terug te voeren tot het feit dat van een goed ruimtelijk-planologisch beleid op de Nederlandse Antillen tot nu toe geen sprake was. En aangezien de monumentenzorg, mits in moderne zin opgevat, een normaal onderdeel behoort te zijn van de planologie kunnen wij ons over deze bedroevende ontwikkeling niet verbazen.
Overigens moet eerlijkheidshalve worden vermeld dat ook in bijvoor- | |
| |
beeld Nederland dit probleem bestaat. Een verschil is misschien, dat dit dáár recent is onderkend en men bezig is via renovatieplannen de oude en oudere binnensteden en haar bewoners weer een vrolijker beeld op te toekomst te gunnen.
Essentieel hierbij is dat het renoveren en restaureren primair worden opgevat als sociale activiteiten, waarbij kunsthistorische argumenten naast vele anderen een rol spelen.
Hoe het ook zij, de kunsthistorische argumenten worden primair gehanteerd met het oog op het behoud van een aanwezig bouwkundig-architectonisch bestand, voor zover een kunsthistorische betekenis die er aan kan worden toegekend hiertoe aanleiding geeft.
Veel minder aandacht geeft deze benadering per definitie aan hetgeen nog niet gebouwd is en nog gebouwd moet worden en aangezien deze laatste categorie de voorgaande in ieder geval in kwantitatieve zin vele malen zal overtreffen, is het zaak om ons nu, zoals in de aanhef werd aangekondigd, ook met de toekomst van het bouwen op de Antillen bezig te houden. Een toekomst waarin het bouwen ook in kwalitatieve zin niet onder zal mogen doen voor prestaties uit het verleden.
Het is altijd riskant om het begrip toekomst te gebruiken, zeker gekoppeld aan het bouwen, omdat dit al te gemakkelijk geassocieerd wordt met produkten uit de srience-fiction-sfeer, waardoor snel beelden van utopische hersenspinsel worden opgewekt. Deze hedendaagse, op het moment van ontstaan al verouderde dromen worden hier niet bedoeld. Bedoeld wordt wel om met behulp van de Antilliaanse bouwgeschiedenis er beter achter te komen waarom we bouwen zoals we bouwen en of dit wel de juiste weg is.
Lang niet alles zal in dit korte bestek aan de orde komen. Slechts een aantal elementen zullen worden belicht en dan vooral in relatie met het klimaat. We nemen het klimaat als belangrijke maatstaf omdat een gunstige klimatologische conditie bij uitstek bijdraagt tot gunstige levensvoorwaarden in meer algemene zin en naast kleding het gebouw met haar onderdelen de belangrijkste klimaat-regulatoren zijn die de mens voor zichzelf heeft ontwikkeld.
| |
1515 Startpunt van Antilliaanse cultuur
De geschiedenis van de Antillen is net zo oud als de wereld. Toch, als we spreken over de geschiedenis bedoelen we meestal de periode die begint op het moment waarop de mensengeschiedenis begint en waar we vandaag iets van weten. Daarvoor ligt de prehistorie en de archeologie. Uit vondsten en
| |
| |
opgravingen is hierover soms iets bekend. Zeker is dat op het moment dat de Antillen worden ‘ontdekt’ in 1499 er een primitieve Indiaanse cultuur bestaat. Eenvoudige vormen van visserij en landbouw worden er bedreven. Voorts kan worden aangenomen dat voor zover geen gebruik wordt gemaakt van natuurlijke schuilplaatsen zoals grotten, er vrijwel zeker huizen zijn die overeenkomst vertonen met de ‘kas di yerba’ (huis van bladeren).
Een bouwsel zoals de naam zegt, samengesteld uit (inheemse) natuur-produkten, stro, stakken en leem.
Vijftien jaar na de ontdekking wordt de gehele valide Indiaanse bevolking, nadat de Spanjaarden de drie eilanden tot Islas Inutiles verklaren met schepen naar Hispanola vervoerd. De rest wordt of omgebracht of is waarschijnlijk waardeloos als werkkracht. Deze omstandigheden maken het ons mogelijk om het jaar 1515 te beschouwen als startpunt van de huidige Antilliaanse cultuur. Hier moet bij vermeld worden dat door latere import uit Coro dit voor Aruba genuanceerder ligt. Daar is een Indiaanse invloed tot vandaag zichtbaar. De Antilliaanse cultuur die vanaf dat moment ontstaat, kenmerkt zich door een rijk geschakeerd patroon van steeds wisselende internationale invloeden. Invloeden die voortdurend moeten worden geassimileerd. Een proces dat in de wereld van vandaag niet meer tot stilstand zal komen.
Een opvallend element in de literatuur over de bouwkunst van de Antillen is de voortdurende strijd over de vraag welke culturen een dominerende invloed hebben gehad op welke karakteristieken van de Antilliaanse architectuur. Waarschijnlijk een onontwarbare knoop, omdat ook al vroeg in de koloniale tijd de culturele relaties al dermate complex en meervoudig liggen, dat verdere strijd om een zuiver antwoord hierop beter kan worden opgegeven.
De belangrijkste invloeden zijn bekend (zie schema), vast staat dat de Antilliaanse architectuur hierdoor een authentiek karakter heeft gekregen.
| |
De bouwgeschiedenis
De bouwgeschiedenis valt in twee hoofdperioden uiteen. Een deling die kenmerkend is voor bijna alle gebieden in de wereld die op enigerlei wijze invloed hebben ondervonden van Europa en de USA. Overal is daar de komst van de industrie breekpunt in de ontwikkeling. Het moment waarop dit gebeurt verschilt van land tot land. Voor de Antillen is dit 1917.
Nadat de Spanjaarden de Antillen in 1499 ontdekken en later tot Islas Inutiles verklaren, wordt Curaçao door de Nederlanders veroverd in 1634. Op dat moment is het gebied te kenschetsen als een enorme Spaanse rancho. Van gebouwen uit deze periode is weinig bekend. Al spoedig krijgen de
| |
| |
nieuwe veroveringen een strategische betekenis en neemt de W.I.C. een aanvang met de fortenbouw en andere militaire objecten. Uit deze ontwikkeling, waarvoor bouwmateriaal waaronder bakstenen, dakpannen, hout en ijzerwaren uit Nederland wordt ingevoerd, groeit het bouwprogramma uit tot onderkomens voor de uit Europa afkomstige bevolking. Globaal ontstaan twee woningtypen, die echter veel overeenkomst met elkaar vertonen; het stadshuis en het landhuis. Door de slavenhandel die vanaf 1648 op gang komt ontstaan op de plantages rondom de landhuizen en op de achtererfen van de stadshuizen slavenwoningen. Er ontstaat hiertussen wèl een groot verschil; worden de stadsslavenwoningen uit dezelfde bouwmaterialen opgetrokken waarmee ook de eigenaren hun huizen laten bouwen, nl.: steen, hout en pannen, de plantageslaven wonen in eigengemaakte hutten met daken van stro, takken, lemen muren en vloeren. Een materiaalgebruik dat uitstekend geschikt is voor het Antilliaanse klimaat. Dit warme klimaat met een hoog vochtigheidsgehalte wordt ook aangetroffen in West-Afrika. Het is dan ook niet toevallig dat de Bantuwoning in West-Afrika veel overeenkomst vertoont met de ‘kas di yerba’. Dat desondanks de ‘kas di yerba’ al voor de komst van de slaven op de Antillen bestaat is zeer waarschijnlijk, omdat ook langs de noordwest kust van Zuid-Amerika deze constructie door de Indiaanse bevolking wordt gebruikt en in de vroegste verslagen van de Spaanse ontdekkingsreizigers ook wordt beschreven.
Het is dus aan te nemen dat de ingevoerde slaven op de Antillen een bouwvorm aantreffen die hen in alle opzichten bekend voorkomt. In dit verband is het nodig om te vermelden dat dit anders is in Suriname, waar de Bosnegers een woonvorm hebben die van de ‘kas di yerba’ sterk afwijkt, dit terwijl de oorsprong van de Surinaamse en de Antilliaanse slaven dezelfde is.
Voor de Europeanen daarentegen moet het tropisch kinnaat de bouwers zeker voor problemen stellen bij het ontwikkelen van een aan het klimaat aangepaste bouwvorm. De bouw wordt veelal uitgevoerd onder leiding van Europese scheepstimmerlui en genie-officieren die dank zij de import van Nederlandse bouwmaterialen althans wat betreft de bouwmethodes grotendeels kunnen terugvallen op Europese tradities. Wel wordt voor het ruwe werk gebruik gemaakt van koraalsteen dat daarna wordt af gepleisterd. Bij gebrek aan zoetwater moet men voor het aanmaken van specie terugvallen op zoutwater, hetgeen op langere termijn het metselwerk niet ten goede komt. Kortom een zekere aanpassing is nodig. Wat betreft de bouwvormen biedt de Europese traditie minder houvast en ontwikkelt zich over de hele koloniale tropische wereld een nieuw type woning: de stenen galerijwoning met pannen daken. Is er op grote schaal riet beschikbaar, dan wordt
| |
| |
ook dit wel gebruikt en blijven dakpannen achterwege (Zuid-Afrika). Aangezien de noodzaak tot verwarming van de vertrekken niet bestaat, vervalt de behoefte aan interne gangen. De vertrekken worden direkt op elkaar aangesloten en ook via de gevels lopende overdekte galerijen onderling bereikbaar gemaakt. Deze galerijen vormen vooral een bescherming tegen de zon. Om de dwarsventilatie in de vertrekken te verbeteren krijgen de woningen in het algemeen een langwerpige plattegrond, met in het centrum één of meerdere zalen. Onder de hoge daken bevinden zich vaak nog extra slaapvertrekken die geventileerd worden via grote uitgebouwde dakvensters. Deze zolderverdieping waar overdag de temperatuur hoog oploopt vormt een effectieve warmtebuffer ten gunste van een aangenaam klimaat in de ondergelegen woonvertrekken (zalen). Deze gunstige voorwaarden worden alleen bereikt bij de grotere woonhuizen en gebouwen. Immers ontbreekt de galerij of de zolder dan krijgt de zonnewarmte via de buitenmuren en het dak vrij spel op het inferieur en wordt het binnenklimaat onaangenaam.
Dit is het geval bij de stadsslavenwoningen die slechts bestaan uit niet tegen de zon afgeschermde muren en een pannendak. Als deze constructie dan ook wordt vergeleken met de ‘kas di yerba’, dan blijkt deze laatste wat het klimaat betreft in alle opzichten te verkiezen.
Op de Technische Hogeschool te Delft is door een groep Antilliaanse bouwkunde studenten (B.S.A.) in 1974 met behulp van de computer een vergelijking gemaakt tussen twee constructievormen. Hieruit bleek dat de gemiddelde maximum temperatuur in een ‘kas di yerba’ slechts 1½o C. boven de gemiddelde maximum temperatuur van de buitenlucht ligt en dat bij eenzelfde bouwvorm maar dan met een pannen dak en stenen muren deze waarde toeneemt tot een verschil van 9o C. Hiermee wordt geïllustreerd hoe voor het eerst in de ontwikkeling van een Antilliaanse bouwcultuur een verkeerde toepassing van geïmporteerde materialen tot nadelige gevolgen heeft geleid. Een ontwikkeling die, zoals we later zullen zien, zich tot vandaag voortzet.
| |
De agrarische periode
Willemstad, aanvankelijk een verdedigde stad achter het fort Amsterdam, breidt zich na 1648 uit. Eerst in oostelijke richting langs het Waaigat, later wordt ook de westkant van de toegang tot het Schottegat in 1707 vrijgegeven en ontstaat Otrabauda. De bloeitijd van de slavenhandel heeft in grote mate bijgedragen tot de ontwikkeling van de stad. Veel stadsbewoners hebben later ook een buitenwoning op de plantages die verspreid liggen over het hele eiland. Eveneens ontstaan slavenkampen, centra voor doorverkoop. In het algemeen wordt de stedebouw tot ± 1715 bepaald door
| |
| |
militair-strategische overwegingen, daarna breken rustiger tijden aan en verspreidt de bevolking zich meer over het eiland en ontstaan er meerdere kleine woonkernen.
Onder deze, naar onze begrippen rustige omstandigheden, ontwikkelt zich gedurende deze periode van 400 jaar tot het begin van de 20ste eeuw een architectuur die daar waar het de gebouwen en grotere woningen betreft redelijk tegemoet komt aan de eisen die het klimaat stelt. Het zijn over het algemeen de gebouwen en woningen waar het uit Europa afkomstige volksdeel in gehuisvest is. Het zijn vooral deze gebouwen die in de kunsthistorische literatuur worden beschreven. De rest van de bevolking woont anders en voor zover hun huisvesting niet is afgeleid van de ‘kas di yerba’ constructie, leeft zij, ook in klimatologisch opzicht, onder slechtere omstandigheden.
| |
De industriële periode
In 1915 vestigt de Shell zich op de plantages Valentijn, Asiento en Negropont. Zoals overal elders in de wereld betekent dit een trek van de bevolking van het land naar de stad. Het gevolg voor Curaçao is dat niet alleen Willemstad snel uitbreidt maar vooral dat de landbouw, veeteelt en visserij zo goed als verdwijnen.
Later blijkt tot overmaat van ramp ook het grondwater verdwenen door overmatige bemaling t.b.v. de industrie waardoor het eiland verder uitdroogt en landbouw nog moeilijker wordt. Door deze versnelde ontwikkeling ontstaan rond de stad voor het eerst behalve krottenbuurten, de eerste geplande woningbouw en langs de toegangswegen naar de stad vormen van lintbebouwing.
Behalve dat de aanwezige Antilliaanse bevolking wordt wakkergeschud na een periode van relatieve rust, trekt de nieuwe industrie veel buitenlanders aan waarvoor ook gebouwd moet worden. Door de toenemende koopkracht leeft ook de stad op en neemt ook daar de bouwactiviteit toe.
Door de komst van de industrie zijn de gevolgen voor het bouwen veelomvattend. We beperken ons hier tot een aantal ontwikkelingen die bepalend gebleken zijn voor het bouwen tot nu toe. Centraal staat daarin zoals gezegd de vraag of op de Antillen zich vanuit hun historie een bouwvorm en constructiewijze heeft ontwikkeld die tegemoet komt aan de eisen die het klimaat stelt We moeten dan constateren dat de twee bouwprincipes die aan de klimaateisen voldoen nl. de ‘kas di yerba’ en het gebouw of grotere woonhuis met pannen dak en galerij na de industrialisatie niet meer worden toegepast.
Behoort de ‘kas di yerba’ tot de proletarische agrarische, het grote woon- | |
| |
huis behoort tot de aristocratische cultuur. Voor beide culturen ontvallen in het industriële tijdperk de voorwaarden voor verdere ontwikkeling.
Wat is hiervoor in de plaats gekomen?
Het typerende van de ‘kas di yerba’ is dat de bouwmaterialen bestaan uit (inheemse) landbouw- en natuurprodukten. Als de landbouw wegvalt verdwijnen ook deze bouwmaterialen en is de naar de stad getrokken arbeider voor het bouwen van zijn woning aangewezen op uit het buitenland ingevoerde goedkope produkten of op afvalprodukten uit de olieindustrie. Tot deze produkten behoren op de eerste plaats zinken golfplaten en benzineblikken. In spontane bouwprocessen die daarbij ontstaan worden deze materialen zowel voor wanden als daken toegepast, maar behoudt het huis haar oorspronkelijke vorm. Het is dit laatste dat voor het klimaat in de woning funeste gevolgen heeft. Immers heeft het oorspronkelijke materiaal, leem en stro, een zeer grote warmte-isolerende waarde, metaal is bij uitstek een materiaal dat warmte doorgeeft. Men kan niet ongestraft een bouwvorm handhaven en tegelijkertijd de bouwmaterialen wijzigen. Deze fout wordt vaak bij een abrupte verstoring van een cultuur gemaakt. En het kost veel tijd om deze te herstellen, tenzij rationele overwegingen op een bepaald moment de overhand krijgen. Bij het reeds eerder vermelde onderzoek dat op de Technische Hogeschool te Delft is verricht werd ook het zinken huis betrokken. Hieruit bleek dat in dit interieur de gemiddelde maximum temperatuur een waarde bereikt van niet minder dan 11o C. boven de gemiddelde maximum temperatuur van de buitenlucht. Dus een verschil van bijna 10o C. (hoger) met de temperatuur in de ‘kas di yerba’. In de tabel op blz. 223 is een overzicht te zien van de vier tot nu toe beschreven bouwvormen.
Deze cijfers tonen aan onder welke ongunstiger klimatologische condities de naar de stad getrokken arbeider in het vervolg woont (vergelijk hiervoor 2 met 4).
Een tweede ontwikkeling met ongunstige gevolgen doet zich voor. Door de aanwas van buitenlanders en ook een groei van de lokale middengroep is het noodzakelijk een middenklas woning te gaan bouwen. Aangezien men op de Antillen hiermee geen ervaring heeft, heeft men dit type afgeleid uit Europese en Noord-Amerikaanse voorbeelden. Het is veelal een woning met een bijna vierkante plattegrond, waarbij de ene helft van het huis in beslag wordt genomen door het woongedeelte, de andere helft door de slaapkamers.
Hierdoor laat in dit type de ventilatie veel te wensen over en door het ontbreken van een rondlopende galerij of ruime overstekende daken worden de buitenmuren de hele dag door de zon opgewarmd en loopt de tempera- | |
| |
|
Overzicht binnentemperaturen bij traditionele bouwconstructies op de Antillen |
Gemiddelde temperatuur per jaar in oC. |
|
|
overdag max. |
's nachts min. |
verschil per etmaal |
|
Buitenlucht in de schaduw |
30 |
26 |
4 |
1. |
zaal in galerijwoning (schatting) |
32 |
29 |
3 |
2. |
kas di yerba |
31,5 |
30 |
1,5 |
3. |
muren en pannen dak |
39 |
29 |
10 |
4. |
zinken huis |
41 |
26 |
15 |
5. |
ideaal zondeer kunstmatige hulpmiddelen |
29 |
26 |
3 |
tuur binnen op. De dakvonn hetzij uitgevoerd met pannen, hetzij golfplaten, is puntvormig, waardoor ook de zolderruimte niet voldoende ventileert. Als enige buitenruimte wordt aan de voorzijde een overdekt terrasje gebouwd. Dit type domineert nu het beeld bijna overal op de Antillen en wordt zowel door particulieren als door de overheid gebouwd. Hier is duidelijk dat sprake is van geïmporteerde vorm, zonder dat de klimatologische gevolgen voldoende zijn onderkend.
Het is vervelend te moeten vaststellen dat door deze ontwikkelingen op dit moment de Antillen niet beschikken over aan het klimaat aangepaste bouwvormen en men daarom noodgedwongen deze fouten corrigeert door gebruik te maken van een kostbaar en kunstmatig hulpmiddel: de airco.
Een globale schatting toont dat ongeveer 20 % van het totale stroomverbruik op de Antillen aan de airco wordt besteed.
Bij deze schatting zijn de openbare gebouwen, hotels en kantoren inbegrepen. Ten aanzien van deze categorieën zien we, dat hoewel met name in de stad bij nieuwbouw vaak getracht wordt een stylistische aansluiting te vinden bij de historische architectuur, men verzuimt ta.v. de klimaatbeheersing uit de historische voorbeelden lessen te trekken.
Een gunstige uitzondering hierop vormen echter de scholenbouw en de ziekenhuizen voor zover deze tenminste beschikken over brede galerijen en lokalen die behalve afgeschermd van de zon ook een goede dwarsventilatie hebben. Het is opmerkelijk dat dit type bouw voor kantoren zelden wordt toegepast op de Antillen, terwijl dit elders met name in Azië zeer
| |
| |
gebruikelijk is. Het voormalig landskantorengebouw op Aruba uit 1911 is een mooie uitzondering op de regel.
Er zijn helaas dan ook op de Antillen na 1917 weinig gebouwen tot stand gekomen die werkelijk op het klimaat zijd afgestemd. Hoewel er zeker enkele particuliere woningen te vinden zijn die hieraan wel voldoen, geldt dit toch in algemene zin ook voor deze categorie. Twee voorbeelden die in dit verband de moeite van het noemen waard zijn omdat daar aanknopingspunten te vinden zijn voor een mogelijke ontwikkeling waarbij geen beroep hoeft te worden gedaan op de airco, zijn het reeds in 1892 in (Indonesische) paviljoensstijl gebouwde voormalig militair hospitaal Plantersrust en het in 1951 gebouwde mgr. Verriet Instituut, beide op Curaçao.
Zeer veel onderwerpen die behandeld kunnen worden onder de titel ‘De oude en nieuwe architectuur’ zijn onbesproken gebleven. Ook heeft Curaçao de meeste aandacht gekregen. Niet omdat zich op de andere eilanden geen interessante ontwikkelingen hebben voorgedaan, maar omdat de genoemde problematiek zich goed kon laten beschrijven met behulp van het Curaçaose voorbeeld en omdat in principe de situatie op de andere eilanden niet anders ligt. Zo doet zich ook in de houtbouw van de Bovenwinden hetzelfde klimatologische probleem voor en geldt ook voor Aruba t.a.v. de nieuw tot stand gekomen hotels en volkswoningbouw niet anders.
Nu het klimaat uitgangspunt is geweest voor het afwegen van de kwaliteit van de architectuur blijkt dat op dit punt de Antilliaanse bouwkunst zo opmerkelijk tekort schiet. Met dit artikel wordt een bijdrage beoogd ter verbetering van deze situatie.
| |
Een lesje in bouwen
Het is dan ook om die reden dat tenslotte aan de hand van twee hoofdrichtlijnen een kort overzicht wordt gegeven van een aantal eenvoudige bouwkundige maatregelen waarmee verbetering in deze situatie zou kunnen worden gebracht.
Dit te meer daar de Antillen in dat deel van de wereld liggen waar zonder kunstmatige energieverslindende hulpmiddelen op natuurlijke wijze in gebouwen een aangenaam klimaat tot de mogelijkheden behoort, hetgeen zou moeten worden uitgebuit.
| |
Richtlijn I
Zorg dat de buitenlucht die in het gebouw komt, niet in het gebouw verder wordt opgewarmd.
| |
[pagina t.o. 224]
[p. t.o. 224] | |
Gebouwen van Fort Zoutman, waarin het Arubaans Museum zal worden ingericht.
Foto's: M. de Graaff.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 10)
| |
[pagina t.o. 225]
[p. t.o. 225] | |
Boven: Verval in Otrabanda, Curaçao - Onder Aan het Antilliaanse klimaat aangepaste architectuur. Mgr. Verriet Instituut, Curaçao, 1951. Architect G. Rietveld (1888-1964).
Foto's: C. Weeber.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 11)
| |
| |
Dit betekent dat het gebouw zelf niet mag opwarmen, en dus de materialen die de binnenruimte omsluiten een temperatuur behouden die niet hoger is, liever lager dan de temperatuur van de buitenlucht. De belangrijkste warmtebron is de zon. Als dus het gebouw en dat wil in ieder geval zeggen de buitenmuren niet rechtstreeks door de zon beschermd worden, dan is het gevaar voor opwarmen klein. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld het dak van alle kanten, maar vooral op de oost- en westkant, ver te laten oversteken. Een probleem blijft dan nog het dak. Bij de ‘kas di yerba’ wordt dit opgelost door een dik en goed warmte-isolerend dak te maken van stro en doordat de muren dik maar niet te zwaar zijn wordt de warmte buiten gehouden. Een nadeel is hier dat desondanks tegen de avond de muren door de zou zijn opgewarmd, omdat het dak nauwelijks uitsteekt buiten de muren, waardoor 's nachts het in de ‘kas di yerba’ eigenlijk te warm blijft (zie tabel). Is een dik isolerend dak niet te maken omdat hiervoor de juiste materialen ontbreken, dan moet er een ventilerend dak gemaakt worden. Dit betekent een soort dubbel dak. De ruimte tussen die twee daken moet zo goed mogelijk worden geventileerd. Dat wil zeggen dat de wind daar goed doorheen moet kunnen waaien. Kleine openingen zoals vaak op de Antillen gebruikt, voldoen niet. De ruimte tussen die twee daken (het onderste dak kan het plafond van de kamer zijn) moet ruim bemeten worden. Voer de plafonds uit van warmte-isolerende materialen. Om tevens de zonnewarmte te weerkaatsen moeten zowel het dak als de muren in een lichte kleur geschilderd worden. Liefst wit. Om er voor te zorgen dat de muren de temperatuur van de buitenlucht snel volgen en daardoor 's nachts snel kunnen afkoelen, is het toepassen van lichte materialen hiervoor het beste. Glazen ruiten in de ramen mogen nooit door de zon beschenen worden; dit is funest.
| |
Richtlijn II
Zorg altijd voor voldoende natuurlijke ventilatie in het gebouw.
Op de Antillen komt de wind meestal uit oostelijke richting. Om hiervan te profiteren is een langwerpig gebouw het meest geschikt. Leg de lengte-as van het gebouw tussen de noordwest tot noordoost en de zuidoost tot zuidwest richting. De openingen in de muren aan de windkant mogen klein zijn, de openingen aan de andere kant kunnen niet groot genoeg zijn. Het is zeer belangrijk dat vooral op lichaamshoogte wordt geventileerd. Zorg voor dwarsventiliatie van de vertrekken, dus laat geen deuren en muren in het gebouw de ventilatie van andere vertrekken belemmeren. Maak de kamers hoog, minstens 3 m en maak boven in de buitenmuren kleine openingen waardoor de opstijgende warme lucht het gebouw kan verlaten.
| |
| |
Zorg voor voldoende overdekte buitenruimten bij voorkeur rondom het gebouw. Leg bij woningen de slaapkamers bij voorkeur niet op het westen (warm tegen de avond) en de sanitaire ruimten en keuken aan de kant waar de wind het huis verlaat. Probeer de lucht die van buiten komt, voordat deze het gebouw bereikt, wat af te koelen. Gebruik hiervoor de tuin. Op dit moment gaat op de Antillen 90 % van het grondwater naar zee verloren. In plaats hiervan is het de moeite waard het regenwater in regenbakken op te vangen en voor het besproeien van de planten in de tuin te gebruiken. Planten koelen door de verdamping van het vocht op de bladeren de langsstromende lucht af.
Indien deze regels worden gevolgd dan is de airco overbodig. Is hier desondanks toch nog behoefte aan, dan blijft het zaak richtlijn I onverkort te handhaven, omdat dit veel electriciteit zal besparen, zeker als het gebouw ook nog goed warmte-isolerend wordt uitgevoerd en de raam- en deuropeningen goed sluitend zijn.
Op stedebouwkundig niveau is het in verband met de ventilatie van belang er op te letten dat de windstroom de woningen inderdaad bereikt. Voor gebieden in de wereld waar een vochtig klimaat heerst ontbreekt vaak een sterke wind en wordt daarom voorgeschreven dat daarom de afstand tussen de gebouwen of woningen minimaal zesmaal de hoogte van de bebouwing moet bedragen. Gezien echter het feit dat op de Antillen de gemiddelde windsnelheid ca. 24 km/uur bedraagt is bovengenoemde eis overbodig en kan zelfs met en door een compacte bebouwing een voldoende windstroom tussen de gebouwen tot stand komen. Door sterke luchtdrukverdelingen tussen de daken veroorzaakt door de krachtige wind op die hoogte, ontstaan nl. op straatniveau duidelijke tochtverschijnselen die bevordelijk zijn voor een goede ventilatie in de gebouwen. Dit verschijnsel kan iedereen zelf waarnemen tijdens wandelingen door de oude stadsdelen zoals Punda en Otrabanda.
Carel Weeber
| |
Literatuur
Encyclopedie van de Nederlandse Antillen (Amsterdam, 1969). |
Gedenkboek Nederland-Curaçao, 1634-1934. |
Lippsmeier: Buiding in the tropics (1969). |
Ozinga, M.D.: De Monumenten van Curaçao in woord en beeld (1959). |
Rapport Bouwkundige Studiegroep Antillen 1974 (TH-Delft). |
|
|