| |
| |
| |
Brieven.
Aan den advocaat fiscaal van den Hove van Holland, Nicolaas Van Kinschot.
Edele, Eerntveste, hooggeleerde, welwijze, zeer voorzienige Here,
Dezen morgen is binnen Muiden een deerlijk stuk toegekomen; t.w. dat enen IJsbrandt Jansen, wezende een smid zijns handwerks, weduwenaar met drie kinderkens, en heel gering van middelen, doch bij iedereen altoos geacht voor een naarstig arbeidsman ende uitnemende goed van aard ende vroom van gemoed, bevonden is zich te hebben verhangen; zonder dat blijke van enige redenen van desperatie oft kwaad voornemen, maar wel, dat hij enen tijd lang aan zeker aposteme in zijn rechter borst heeft gegaan, 't welk nog niet genezen is; en op gisteravond, ontrent negen uren, enige weemoedigheid van schreien bewezen hebben, op den kerkhove bij het graf van zijn huisvrouwe, die ontrent twee jaren overleden is geweest. Waarover bij sommige personen aangesproken zijnde, hij 't antwoorde gegeven had: zijn hoofd ware zo berooid, oft het de koorts wel mochte wezen? Nu is mij wel bekend, dat in omstandigheden als deze, van rechtsgeleerden 't beste gepresumeerd, ende over de zachtste zijde geheld wordt: zulks ik mede genegen wezende, wel groot bezwaar vinde, om enige infamerende aansprake op het lijk te doen. Doch evenwel heb goed gevonden Uwer Ed. advies hier op te verstaan; om achtervolgende 't zelve in der zake te doen, als naar behoren; zulks mijn bede is, U Ed. gelieve bij brenger dezes my over te schikken.
| |
| |
Ende hiermede,
Edele etc.
zal U Ed. met zijn E. huisvrouw en gezinne, naar mijne hartlijke groeten en dienstigste gebiedenissen, in schut en scherm des Alderhoogsten bevolen laten.
In haaste, van den Huize te Muiden,
den laasten Juli 1616.
Uwer Ed.
geheel dienstwillige,
P.C. HOOFT.
| |
| |
| |
Aan Joffre van Crombalgh.
(Na een gelukkige echt van ruim veertien jaar was Hooft's beminnelijke Gade, Christina van Erp, hem de 6e Juni 1624, door de dood ontrukt, nadat hij sedert de aanvang des vorigen jaars, in 16 maanden tijds, ook zijn twee nog in leven zijnde kinderen verloren had. Aan Tesselschade, sedert weinige maanden met Allart van Crombalgh gehuwd, richtte hij, bij de dood zijner gade, volgende roerende brief.)
Mejoffre,
De wijzen gebieden verliesbaar goed loshartig te lieven, ende 't verloren zonder bedroeven over te zetten. Tot houden van 't eerste gebod heb ik altoos zo wenig wils gehad, dat het mij billijk aan macht mangelt, om het tweede te volgen. Die nooit anders dan spelden en spijkers opzocht, om, 't geen hij beminde, nagelvast in zijn herte te maken, hoe kan 't hem daar afgescheurd worden, zonder ongeneeslijke reten te laten? Die gewoon was, zelfs de geringste gunsten en begaafdheden, van de gene die hij opperlijk bezind hield, uit te schilderen, en die beelden in zijnen binnenborst als een kappelle te metsen, hoe kan hij zonder mistroostigheid zich zien verlaten van zijnen oppersten toeverlaat naast God? Evenwel heb ik het geloof niet, dat droefheid deugd is, oft kante mij met stijfzinnigheid tegens allen troost. Te zeer zoude mij wroegen d'ongehoorzaamheid jegens degene, die, onder haar uiterste wille, mij de verkwikking mijns gemoeds zo ernstelijk bevolen heeft. Ik en zoek de rouw niet, maar zij weet mij te vinden. Duizend en duizend dingen daags halen mijn schade op, en meten ze ten breedsten uit. Dat de uiterlijke zinnen in 't gedacht dragen, moet er nood' lijk plaats grijpen. Terwijl men op leed peinst, is de troost vergeten. Want niemand kan meer dan een ding tevens denken. Dit is een groot mangel in den menselijken aard: alhoewel de snelheid der gedachten ten dele de schade boet, verdrijvende het ene gedacht het ander, dat het niet uitsluiten kon. Die fraaie meesters van de konst der heugenisse, ere zoud'ik hun
| |
| |
geven, konden zij ons de vergetelheid leren. Neen ook. Zo waard is mij het vieren van de gedachtenis der verlorene edelheid, dat ik eerder wenste meer te lijden, dan haarder niet gedachtig te zijn. Oft ik in verlies van overlieve kinderen, door rouwe veroverd ben, is UE. bekend. Want afbrek van have, alhoewel uit de kerf gaande, weet UE. dat mijn vrolijkheid niet uit haren tred deed gaan. Die Seneca, zo fier tegens de wederspoed, hoort hem eens kleen zingen, als hij op Corsica gebannen, den vrijeling Polybius smeekt. De Gascoense wijzeman, zo waanloos, zo oordeelvast (heb ik enig oordeel) dunkt dat er geen zon voor hem opgaat, sedert den ondergang van zijne Estienne de la Boëtie. UE. vergeve dan aan mijn gemoed de verslagenheid, dat op veel na niet, gelijk die helden, verzien is met kraft van vernuft, oft wapen van geleerdheid, en verbidde t' mijnen troost den goedertieren God, die
Mejoffre,
met alle genoegen opvulle UE. en haren waarden gemaal, aan de welke zich van heler harte gebiedt
Van den Huize te Muiden,
UE. verplichte dienstwillige
P.C. HOOFT.
Den 6en Juli 1624.
| |
| |
| |
Aan Mejoffre Heleonora Hellemans.
Mejoffre,
't Geen dat ik lange gevreesd heb ende UE. (helaas!) altijd in den wind geslagen, daar is het nu toe gekomen. Want het gaat zeker, dat ik mij in staat vinde van niet te konnen gaan tot UEd. woonplaats toe, zonder mijn leven te wagen, ende onzeker oft ik het behouden zal, zo ik schoon mijn rust houde; d'oorzaak daarvan is een kwale, gesproten uit de kwellingen, die 't UE. beliefd heeft mijne liefde toe te leggen t'haren loon moedwilliglijk; nochthans en heb ik mij in deze diepten van droefheid niet geworpen, maar kortswijl, gezelschap, ende allerlei onderhoud gezocht om mijne zinnen te verleiden ende hun door de vergetelheid, als enen slaapdrank, dit wee ongevoelijk te maken. Vindende alles tevergeefs ende mij met de dood op de lippen, verre van de oren, die haar nabij zijnde zo luttel gehoors gaven, zo komt mijn pen, nadat zo mijn uiterste wille ontworpen heeft, op dit papier mijn uiterste gebeden voor UE. uitstorten; opdat, indien UE. gemoed mij eeuwelijk moet gesloten zijn, ik mij tenminste gekweten hebbe tegens mijzelven, ende niet verzuimd van 't geen, dat dienen kan tot de behoudenisse mijns levens. Ik en zal UEd, dan niet meer vergen, in de waagschale te leggen de redenen, die UE. het trouwen aan oft afraden, maar bidde UE. gelieve een ende andermaal te overleggen, 't geen zich in onze laatste onderhandelinge heeft toegedragen. Te weten hoe waar is, dat die avond als ik UE. beloofde echter niet meer moeielijk te vallen, UEd. nam den tijd van vier en twintig uren om end'lijk te besluiten; de vier en twintig uren om zijnde, kwam UE. echter zonder besluit, maar viel uit met een bewegenisse die ik aan haar ongewoon was, ende zeide: ‘Gij doet mij zo veel, ik wenste dat ik genegenheid hadde om te trouwen’; ja UE. verklaarde genegenheid t' mijwaarts
te hebben ende bleef tevreden - doch zonder zich daardoor tot trouwen te verbinden - dat ik UE. etlijke dagen aan elkander zoude komen verzelschappen, om te zien, oft de genegenheid tot volvoering
| |
| |
van 't huwelijk zoude willen vallen. Waarop ik UE. zeide, dat wij dan waren over alle andere zwarigheden ende aanstoot, ende dewijl het allene stak op de voors. genegenheid, dat, indien dezelve kwam te vallen, UE. in zulk een geval verbonden was, zonder op andere uitvluchten hare weigeringe te mogen vesten. Ende dit stond UE. mij toe; UE. en zal dan niet konnen ontkennen, dat UE. verbonden is, indien ik haar bewijze, dat UE. genegenheid om te trouwen gevallen is, zozeer als het vereist wordt na alle reden, ende dat UE. mij 't laastemaal afgezeid heeft, niet over gebrek aan genegenheid t' mijwaarts maar over een zake geheel buiten mij zijnde. Om dit te bewijzen, ben ik gedrongen te zeggen, ende gelieve UE. het mij daaromme te vergeven, dat UE., op Maandag den negenden Augustus lestleden, geliefd heeft mij te begenadigen met den naam van liefste, en niet onbedachtelijk, gelijk UE. des anderen daags goed vond dat te duiden, maar met rijpen overleg. Want tot meermalen gevraagd zijnde, oft ik dan UE. liefste was, deed UE. mij de ere van te zeggen: ‘Gij zijt het’, verklarende, dat UE. genegenheid t' mijwaarts vermeerderd was. Ja 't geliefde UE. als enigszins verwonnen van goedgunstigheid, die schone ogen met liefelijker licht als ooit over mij t'ontsteken, UE. lieve lippen te gunnen aan de mijne, en UE. aangename kake op de mijne zo vrundelijk te vlijen met een zeggen: ‘Ach, mijnheer Hooft, ik wens UE., zo veel goeds!’ - dat meer is, UE. kwam zo verre dat ze mij toestond, ik mochte het woord liefste, door UE. gesproken, aanvaarden voor de eerste letter van 't woord ja. Ende vertoonde UE. zich alzo, oft de volkomenheid van hare bewilliging nieuwers als aan den Maandag gehouden had, omdat ze Mejoffre UE. moeder voor enen ongelukkigen
dag achte. End'lijk zeid' UE. mij, met een aardigminlijke wakkerheid: ‘Morgen zal ik U aan oft af zeggen’. Met een hart, dus opgestookt met minne, dus opgevuld met hope, keer ik 's anderendaags wederom, ende vind UE. gemoed meer verstokt, UE. gelaat meer vervreemd als ooit mijn leven. Ende voor alle reden van weigeringe moet ik aannemen, niet d'ongelijkheid van UE. ende mijne zinnen in 't stuk van den godsdienst ofte den staat; op welke punten
| |
| |
UE. mij alle den boezem geboord ende uitgevist had; maar dat mijne vrienden daarinne met UE. gevoelen verschilden; 't welk UE. over jaar en dag geweten ende nooit voorgewend had, wezende immers al te blauw een bescheid, om een goed huwlijk om te laten. Van gebrek van genegenheid niet een woord; 's Maandags stelt UE. het ja zeggen uit, om d'ongelukkigheid van dien dag, ende Dinsdags zeit UE. neen, omdat mijne vrienden niet kerks en zijn! Ik gedrage mij tot het oordeel van alzulke onpartijdige, als UE. zelve gelieve zal te kiezen, oft uit de voors. twee redenen van afzeggen, mitsgaders d'aanminnigheid mij den negenden betoond, niet genoeg en blijkt dat het UE. aan gene genoegzame genegenheid ontbrak. Ende dewijl het waar is, dat het UE. niet aan de genegenheid maar aan iets anders ontbroken heeft, zo gaat het ook zeker dat UE. verbonden is. Want UE., als geschied is, had mij beloofd zich aan gene andere zwarigheden, als zijnde lang genoeg overwogen, te keren. Wie heeft UE. dan, ellendige joffre! zo betoverd, dat UE. zich niet en ontziet haar woord te verachteren? Maar wat vraag ik, wie het is; 't is mij nu genoeg bekend. Gelooft, dat de persoon, al zwijgt UE., zelve niet en laat zich des te beroemen. Ach, me lieve Helionore, zal UE. verstand zich laten verkloeken door de boosheid van ene, die van enkele afgunst in dit stuk gedreven wordt, ende die nevens de dagelijkse ende welverdiende smaad van de haren, noch vreest, zo UE. beter doet, dat men haar verwijten zal het onderscheid tussen UE. wijsheid ende hare wulpsheid? Ach, opent doch de ogen van UE. vernuft, ende beziet oft raadzaam is, tot UE. enigen raad te gebruiken diegene, die zich zelve zo kwalijk heeft geweten te raden, doch er reeds berouw af draagt. Ach, opent ze doch, ende met enen UE. harte aan
deze mijne redenen, die gesuld zijn in mijn tranen ende ondertekend met mijn bloed. Tranen gestort uit deernis, die ik heb, zo met UE. ende de verdooldheid van UE. zinnen, als met mij zelven, bloed ten besten van UE. tot zijnen laatsten druppel toe. Zo UE. enig gevoelen heeft van liefde oft hartelijkheid, ik bid ende bezwere dezelve, door al wat haar lief is oft ter harte gaat; en lijdt niet, dat de kus, die ik op 't laatste van UE. ontving, zij geweest een kus om mij
| |
| |
ter dood te leveren, gelijk die van Judas zijnen meester; maar hebt liever UE. beloften ende gemoed te kwijten, met het behouden van zodanig enen dienaar, dan 't zelve te bezwaren met moorddadigheid tegens UE. toezegginge; ende zeindt mij bij deze bodinne het woord van genezinge oft wel eender opwekkinge van den dood. Want ik en zie niet dat er anders iet menselijk machtig is, om mijnen sterfdag te stuiten. Hierop zij de goddelijke rede UE. raadsvrouw, ende de goedertieren God gunne UE. 't gebruiken van den geest der bescheidenheid t'zijnder ere ende onzer zaligheid. Dat wens ik van heler heter harte, ende kussende wel ootmoedelijk UE. waarde hand, nijg mij met aller eerbiedenis, op hope van vertroostinge, t'haarwaarts, als
UE.
Onderdaanste Toegedaanste Dienaar
P.C. HOOFT.
In Amsterdam, den 27en Aug. 1627.
| |
| |
| |
Aan Joost Baak.
Monsieur et frère,
UE. had een pleit aan de wang, over 't achterblijven van hier, 't en ware de vrees dat het onweder UE. voorspraak zijn zoude. Ziet eens wat ik degelijker ben; die, een bezoek aan UE. ten achteren zijnde, in plaats van manen en rechtvorderen, voldoe 't geen UE. mij schuldig is; en koom eerst over. Dan 't is maar in papier, denkt gij, dat ik UE. bezoek. Maar geen klene gunst heb ik bij hen, dien ik maar om mijn schoon aanzicht welkoom ben. Daar is wenig in te spiegelen. De kout is de ziel van de bezoeken, gelijk de vreugd die van de banketten. Die nestelt zo wel in 't papier, als dez' in den wijn. Maar wat kan hij kouten, die niet nieuws en hoort? Dat's 't eerst en lest, daar de wereld na vraagt. Nu leven wij hier als die de wereld gestorven zijn oft tenminsten leren sterven, op zijn philosoofs. D'ene dag is den anderen zo gelijk, dat ons leven een schip schijnt zonder riemen, in dode stroom ende stilte. Beter stil nochtans, als te hard gewaaid. Hier preekt men geen passie, als die van onzen Here; men dicht er geen requesten; men raapt er geen stenen om de Heren na 't hoofd te werpen. De kussens zijn er zo zacht niet, dat ze iemands billen bekoren kunnen. Ja, die er op belust was, kreeg er wel goedkoop een na 't hoofd. Ook roert men er geen trom; men timmert er geen wachthuizen, en de wachtmeester behoeft zijn wijf niet in zijn ambt te laten treden, met wachten in 't bedde, terwijl hij zijn ronde doet. Daar voelt men datm'er is; maar somtijds wat te zeer. Onze stilstand van leven is te ongevoelijker door de koude, die alles in énen staat houdt. Kwam er een zoete zonneschijn, zij zoude de bladen uitbroeien, om ons te leren dat de tijd zijnen tred gaat. Nu schijnt hij zich te verslapen. Schijnt, zeg ik, al loopt hij te post in der daad. Doch maak ons dezen
schijn kwijt met wat nieuws uit UE. mond, ten minsten UE. penne. Zo zal ik bekennen dat UE. ons 't leven inneblaast. Ik had op mijn vertrek enen goudsmid belast, UE. een knop ter hand te stellen om mij
| |
| |
te leveren. Is 't geschied, ik wacht ze bij schrijven van den negenden dezer; maar liever bij den man zelf. Indien Van de Wael onze kalandize gelieft aan te houden, wij hadden gaarne wat van zijn tuinzaad, ende zo 't niet te ongelegen oft te onvoeglijk bijkomen zal, wilde wel UE. des vermaande, nevens groetenis, om er ons aan te helpen. Maar deze revelkal rolde wel tot middernacht toe, luidde de klok van achten niet, die mij roept: ‘sluit, eer de veerman te bedde gaat’. Dat gemak zouden wij zelve ook node verzuimen. Daarom, goeden nacht ende een goed jaar met alle de vrienden, die God in schut beware, nevens groeten en gebiedenis,
Monsieur et frère,
aan UE. ende Joffrouwe ma soeur, van UE.
weldienstwilligen broeder
P.C. HOOFT.
Van den Huize te Muiden,
den 8en April 1629.
Deze leuren had ik garen te rade gehouden om hare onwaardije wil, en aan niemand besteed als den Heer Reael, oft zo enigen vertrouwden vriend, die jok verstaat.
| |
| |
| |
Aan Aaltjen de Lange tot Delft.
(A. de Lange, Hooft's gewezen dienstmeid, had tegen zijn beteren raad een weinig gelukkig huwelijk aangegaan, in 't welk zij zich van haar vurig begeerden Heer en echtvriend al ras jammerlijk zag' mishandeld. Het leed daardoor bij haar ondergaan bleef, naar 't schijnt niet zonder invloed op hare stemming; terwijl zij zich in haren wrevel dan niet ontzien schijnt te hebben, de handelingen haars vriendelijken meesters te miskennen en zich onbillijk over hem te uiten. In onderstaanden brief maakt Hooft, die haar bij zijn verblijf in Delft opzettelijk niet bezocht had, haar op het onbehoorlijke van dat gedrag opmerkzaam.)
Eerbare Aaltjen de Lange,
Op eergisteren heeft mij Adriaan Cornelissen laten lezen uwen brief aan hem; op gisteren ontving ik den uwen aan mij; antwoordde daarop, dat ik UE. nooit geraden heb Peel te trouwen, maar ter contrarie hebt gij tegens mijnen raad ende zin schrijvens van hem aangenomen, ende hem verdagvaard en gesproken ten huize van mijnen zaligen vader, terwijl ik in de Beemster was. Ik heb UL. gezeid, dat mij niet aanstond, dat hij noch ambacht nocht neringe dede, maar ledig ging; UL. hebt daarop geantwoord, dat het zoude wonder zijn, dat gij op geen tienduizend guldens de kost zoudt konnen krijgen. Weliswaar, dat ik, ziende de grote genegenheid, die gij had tot dit huwlijk, gezeid heb, dat ik het niet vreemd zoude vinden, als gij u gerust oft verzekerd kondt houden, dat hij goedaardig was; meer heb daar nooit toe gezeid. Aangaande van Marytiën de Schoutin met hem, dat dat geen wettig huwelijk was, ende zijluiden elkander mochten ontslaan, heb ik ende mijn zwager Cloeck alzo verstaan, ende verstaan 't nog zo, temeer, omdat Maritjen mij zelf verklaard had, niet bij hem geslapen te hebben. Ik meen, dat het vijftig advocaten met ons verstaan
| |
| |
zullen; ende zijn nog onlangs bij den Hogen Raad in Den Hage voor bastaard verklaard de kinderen van een notabel edelman, die lange bij hare moeder geslapen ende end'lijk haar in zijn doodbed trouwbeloften gedaan had. UL. weet zeer wel, indien uwe memorie niet verloren is, hoe gaarne ik UL. ongehuwlijkt gehouden had, ten minsten tot Allerheiligen toe, maar 't en mocht mij niet gebeuren. Voorts bekenne ik gaarne, dat UL. mij, mijne zalige huisvrouwe en kinderen hartelijk ende getrouwelijk hebt gediend; maar gij behoort ook te bekennen, dat gij daarvoor genoten hebt eerlijke kost ende loon, die men UL. schuldig was, ende, boven 't geen men UL. schuldig was, menige vereringe, ook 't gene UL. mijne huisvrouwe, zo aan gelde als klederen, ende mijn zoontjen Cornelis besproken hadden; dat ik ook UL. geld op mijn perikel heb uitgezet ende UL. meer aan renten gegeven als ik van anderen ontving; dat ik omtrent tweehonderd guldens heb te kost geleid, om UL. een vrije bruiloft te doen hebben. Al't welk zo gij bij den anderen oprekent, mene zult bevinden, dat wij zo wel bij UL. gedaan hebben als uw eigene ouders. Ook zijt gij gestadelijk met grote vrund' lijkheid bejegend; uwe vrunden zijn t'mijnen huize altijds welkoom geweest ende wel getracteerd. Ik heb meer als één beschaamd aangezicht gehaald, om uwen broeder opter vaart te helpen. Indien Peel u gebonden of mishandeld heeft, dat is geschied buiten raad ende daad van mij. Heb ook, mijns wetens - ik of mijne jegenswoordige huisvrouw, die gij mede beschuldigt - nooit gedacht gehad, dat tot UL. nadeel strekte. Ende, niettegenstaande alle deze weldaden, lastert gij mij, achter mijnen rugge; tegens uwe vrienden met woorden; tegens Adriaan Cornz. met schrijven; ende in mijn aanzicht met uwen brief ende
t'elkenmale als ik met UL. spreek; ende loont alzo goed met kwaad. Hebt daarom niet vreemd te vinden, dat ik UL. ongaarne bezoek; want ik en kan UL. niet helpen ende moet onverdiend verwijt horen. Doch ik wil daaromme het kwaad, dat gij mij doet met geen kwaad lonen, maar volharden in mijne goede genegenheid t'uwaarts, ende God den Heer dagelijks voor u bidden; ben ook alsnog van meninge, UL. geld onder mij te houden ende te mijnen
| |
| |
perikel uit te zetten, UL. gevende vijf ten honderd tot renten, 't welk meer is dan ik van anderen bedingen kan. Indien UL. hart na Peel trekt, ik meen, hij wel bij UL. zal komen; maar zo gij nog enen afkeer in hem hebt, en weet ik niet wat hij bij UL. zal maken; doch heeft beloofd, zo ras de joffrouw thuis komt, die alle daags verwacht wordt, haar het vierendeel jaars te komen betalen, begeert gij hem dan te spreken, dat kan geschieden; begeert gij hem eerder, moogt het laten weten. Kan ik UL. enige andere vrundschap doen, ik en wil niet laten alles te bevorderen wat redelijk ende UL. dienstig is. Maar en spreekt van mij niet meer zo ondankbaarlijk, ende zijt den Almogende bevolen, die UL. van deze zware bezoekinge eenmaal genadelijk verlosse, ende vriendelijk gegroet van mijne huisvrouwe ende UL.
Goedgunstige
P.C.H.
Van den huize te Muiden,
17 Juli 1629.
| |
| |
| |
Aan Baak.
Monsieur et frère,
't Is end'lijk eens gelukt met meester Claes: dank heb UE. zorgvuldig heid. Ik zende dezen avond de ledige vaten aan Dirk Haek, mij verlatende op UE. vermogen over hem, nopende de schuld van Claes Cruijs z.g. ende ben in meninge, zo ras de hoop, van met gemoede aan 't mijne te raken, uit is, eens over te komen. Ziet hier een nieuw kieken van Tacitus uitgekipt, alhoewel de Rekeninge na Den Hage gezonden, en verscheide brieven, met wijdlopende redenen, dienende tot rechtvaardigmaking van 't overtreden der bepaalde kosten, mij menigmaal van de eieren hebben doen opvliegen. De geruchten van Maagdenburg, zijn voorwaar, om enen de haren te berge te doen staan. Maar zij spreken uit geen enen mond. Dat 's een kranke troost. Want de verse tijdingen hebben 't voor een manier. Zij wassen onderweeg, laten er van haar veren, en krijgen valse in de steê. Hoe menigmaal heeft men ons 't hart onder den riem gepoogd te steken, met leugenmaren uit Bohemen, terwijl dat alles aarzeling liep! Niettemin, 't en waar ik vreesde geloof te geven, aan 't geen mij mijne genegenheid zoekt diets te maken, ik zoude bekoring lijden, om de waarheid van 't stuk te wraken, met de kleine waarschijnlijkheid der omstandigheden, die men ons afmaalt. Want, waar toe zo een schone ende vernaamde stad aan brand, ende zich in zulk een haatlijkheid gesteken, zonder voordeel? ja met hinder; gemerkt men zich zelven, zo doende, versteken zoude van 't gerijf om 't volk van oorloge te herbergen? Ook schijnt het ongerijmd, den soldaat, met uitgelate woestheid, tot een algemene plondering te laten lopen, genoegzaam onder de ogen des Konings van Zweden; indien 't trouwen waar is dat hij daar zo nabij leidt, als de loopmaren der voorgaande weke melden. Wil men dat het om 't exempel geschiedt, ende ten einde
dat andere steden niet tot het uiterste toe zouden hardebollen, als deze; de vijand had ander' raad daartoe, zonder d'inwoonders meer te
| |
| |
verschonen; te weten hen al tzamen om te brengen, oft te verjagen, om de plaats met ander volk te vullen, dat hem 't enemaal verplicht ware. Daar kond' het hem niet aan gebreken. Ende zoude daar mede een bouwstad gesticht zijn om, zonder kosten, de geburen in dwang te houden. Zij zoude ons meer waard zijn heel verwoest, heel aan kolen, als aldus. Maar wat is 't? wij oordelen als de blinde van de verwen, en de mensen van Gods geheimenissen; daar zo groot een verschil van gezindheden uit rijst. Dat getuigt de bitterheid der schimpschriften; ende zonderling 't laaste mij van UE. gezonden, 't welk, na mijn verstand, geen getij altoos kavelt. Gisteren brachten d'Italiaanse maren mede, hoe een treflijk Heer tot Venetiën vastgehouden was bij den Raad van Tienen, die, gelijk UE. weet, aldaar het ambt van den Hooggezaghebber te Rome waarnemen, ende alle geweld hebben om te verzien in zaken, die spoed vereisen, oft bij talrijk ambtgenootschap te flauwelijk gehandeld worden. Alle zijn misdaad is slechts een faamrovend gedicht, ende dat in een stad, die van hare burgeren, immers den Edeldoom, zo veel verdragen kan. Maar die luiden weten wat het in heeft, ende 't kwaad in de wiege te smoren. Men deunt daar met geen kwakken, die een hele gemeente aan 't hollen konnen helpen. Dit 's met ons verre te zoeken, zal UE. zeggen; ende ik, God beter 't, die UE. ende alle de zijnen in ere ende voorspoed beware, ende in UE. goede gunste,
Monsieur, mon frère, al tijds
UE.
Gansdienstwilligen Broeder
P.C. HOOFT.
1 Juni 1631.
| |
| |
| |
Aan Tesselschade.
Mejoffre,
De roê maakt goê kinderen, gelijk UE. ziet, mits ik mij ga beteren met schrijven, na 't laaste kijven, dat ik van haar gehoord heb. Want deze is alleenlijk om dat te bewijzen, ende niet om UE. van onze koomste te waarschouwen. Wij hadden er wel onzen mond op gemaakt, tegens deze ingaande week. Maar wat dagen hebben wij alle daags? Sint Jant moet zijn tijd vergist hebben. Uit wat hoek dat de wind ook waait, geen warmte komt er over. Ik erbarme mij over onze arme pruimen, die niet een zonneschijn gebeuren mag. Wanneer zal 't eens zijn, dat wij die rijpe geeltjes met haren waas, onder de blauwe van Damasco zullen zien uitsteken, als starren aan haren hemel? Ik watertand' er nu meer na, dan als ik ze in 't oog heb, en slacht Homerus in dit stuk, die 't levendigste gezicht had, doe hij blind was, ende, door 't verlangen na de verwen en maaksels der dingen, d'innerlijke verbeelding der zelve schijnt gesterkt te hebben. Ik hoorde wel eer, dat je kunsjens kond. Is 't waar, zo spreekt een hoog toverwoord, ende, doende meer als Circe, steekt het weder in een ander bakhuis. Oft zo UE. ogen zonnen zijn, gelijk de vrijers plachten te zweren, zeint'er ons een over tot geleide derwaarts aan. Of plant' er een in de Beverwijk, om Joffre Tols uit te lokken, die ook tegens geen koude en mag, al is ze beter gedost met vlees en vet, dan wij zijn,
Mejoffre,
UE.
verplichte dienstw.
P.C. HOOFT en H. HELLEMANS
Ter vlucht, uit mijn Torentjen,
27 Juni 1632.
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
16a. CONST. HUYGENS
16b. DR SAMUEL COSTER
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
17. LAURENS REAEL
| |
| |
| |
Aan Tesselschade.
Mejoffre,
Wel mag UE. hare mildheid rouwen, die mijn lieve Leonor ende Susanne, elk met een glas van vaderlijken name ende geest beschonken heeft. Want wij slachten alle de rijke luiden, die, hoe zij meer hebben, hoe zij meer hebben willen. Ook waar ik node dood gedeeld, ende had daarom gaarne, op den grootsten roemer, gemaald het vorige ende deerlijk verongelukte:
A demain les affaires.
Op de twee klener daar nevens gaande, die tot last van twee schroeven, Bacchus en Ariadne, zullen dienen, wenste wel dat UEd. geliefde te stellen:
Speculum mentis.
Fomentum amoris.
Op de twee andere klene tot de zelfste schroeven, dunkt mij dat, om de verandering, ende voor de leken, niet kwalijk komen zoude deze uitlegging van 't bovenstaande:
Spiegel van de binnenborst.
Dooinat op de minnevorst.
De glazen terug krijgende, zal ik UE. bedanken, naar behoren. Ondertussen doen 't mijn Huisvrouw ende Suseken ten hoogsten; ende zenden hier nevens de bom gestoffeerd met lekkernijen. Maar ik duchte dat ze UE. zo wel niet zullen smaken, als mij de veersen gevuld met overaardige invallen, zonderling dat:
| |
| |
Wanneer gij blinkt, zo taant de zonne van mijn hart.
Ik heb 't Sonnet aan den Ridder Reael besteld, daar wij onlangs ten eten waren bij Joffre Dimmers met haren spikspelder nieuwen man, dien zij, uit loutere klinklare liefde, heeft aangeslagen. D'andere dichten heb ik geschreumd te kladden, maar uitgeschreven, wat versteld, ende betutteld na mijnen zin: opdat UE. hare keur hebbe, om die in hun wezen te laten, oft te veranderen. Het Koningslied staat tussen hangen en wurgen, ende kan kwalijk aan zijn eind raken. Want mijn geest is zo verzopen en verzonken in 't rijmeloos schrijven mijner Historiën, dat hem de wieken te nat zijn, en in te diep een kuil steken, om vlucht of vaart na de poëetse lucht te maken. UE. vergt het hem nochtans. Maar dit zeidt hij daartoe:
'k Weet van dichten, noch van deunen.
Niet dan ketelachtig dreunen
Was de keel ooit glad en hel,
Z'is nu bijster van haar stel;
Slaat niet, dan een schor
't Hart, al heeft het Phoebus tegen,
Wil, tot uw verzoek genegen,
Hier ziet UE. den strijd tussen kracht en zucht. Deze heeft 'er nochtans uitgepijnigd 't geen hier nevens komt, op 't verjaren van UE. bruiloftsdag. 't Gaat bedrukt genoeg, al en brengt men 't in geen druk. Maar zo gij 't in uw hart drukt, het zal zijn druk verwonnen hebben. Dan vreze, dat zijn lot zo goed niet zijn zal; 't en zij UE. de gunst voor de kunst aan-
| |
| |
neme. Die hoop, gegrond op hare heusheid, is nog niet t'enemaal vervallen. Dies mij daar mede troostende, late UE. ende alle die haar lief zijn, den Almogenden bevolen, nevens hartlijke groete ende eerbiedenis,
Mejoffre, van UE.
hoogverplichten dienstvaardigen
P.C. HOOFT.
Uit Amsterdam,
2 Nov. 1632.
Wisten wij UE. bruiloftfeestdag, ende zo wij daar tegens de roemers weder hier mochten hebben, wij zouden schikken op den zelven tijd alhier een banket te houden, om dezelfste staatsie te vieren.
| |
| |
| |
Aen de Ed. Mo. HH. van de Reke. der Graaflijkheid.
Aan de Edele
Edele etc.,
Om te gehoorzamen aan d'apostille, verleend op de bijgaande Requeste van Trijntjen Gelmers, heb ik U Ed. Mogendheden met alle eerbiedenis voor te dragen, dat de suppliante, oud zijnde ontrent 23 jaren, mits enig gerucht van diefte bij haar begaan, in hechtenis gesteld is van mijnen Substituut den Schout van Naarde, ende bekend heeft, niet alleen verscheide kannen wijns uit de kelder van den Stadhuize, alwaar zij diende bij den concierge Claes Janszoon Grootert, getapt te hebben, ende gebracht ten huize van zekren uitdrager genaamd Barent Gerritszoon Kistemaker; maar ook gestolen, ten huize van enen Henrik Dirkszoon, Brouwer, een zilvere sleutelreeks, ende dezelve eensdeels geleverd aan den voorzeiden Barend, eensdeels verruild ende verkoft aan enen Reinier Guiking ende enen Pieter de Goudsmit. Waar over; ende alzo zij verklaarde, door instigatie van Barent Gerritszoon ende zijn huisvrouw tot dit misdrijf verleid te wezen, de voorzeide Schout ook den zelven Barent ende zijn huisvrouw, Grietjen Lamberts, in verzekering genomen heeft; doch deze twee gevangenen, ende zelfs Trijntjen Gelmers ontslaakt, onder borgtocht voor 't gewijsde en van hen, t'allen tijde, ter vermaninge van den Schout, weder in zijne handen te leveren, volgens vonnis van Schepenen. Ende gemerkt de voorzeide Barent ende zijn huisvrouw al 't gene, wat hun van Trijntjen Gelmers te laste geleid werd, ontkend hebben, dat ook den Schoute 't scherp examen ontzeid is (al 't welke bij de nevensgevoegde Acten aan U Ed. Mogendheden blijken kan); zo heb ik geoordeeld niet fondaments genoeg te hebben aan de enige getuigenis ener dievegge, om tegens den voornoemden Barent ende zijne huisvrouw eis ten principale te doen nemen, maar de zake daar bij gelaten. Doch tegens Trijntjen
Gelmers, als confessam et convictam, heb ik den Schoute geordonneerd voorts te procederen, in conformiteit
| |
| |
van der Ed. Groot Mo. HH. Staten Plakkaat, geëmaneerd op 't stuk van dieverije, Niettemin, alzo Dirk Visnich, man van zeer goeden aanzien tot Naarde, ende oudburgemeester aldaar, gedreven (mijns achtens) van enkele meedogenis ende genegenheid om haar te hoeden voor publieke note van infamie; waar door zij, als despererende van emmermeer weder ter ere te geraken, mochte komen te volharden in haar kwaad leven; mij aangezocht heeft, om de zaak bij compositie af te maken; zo heb ik denzelven aan U Ed. Mogendheden gewezen, ende midlerwijl de proceduren tegens haar gestaakt. Wijders, naardien U Ed. Mogendheden wel bevroeden kunnen, dat de suppliante, als zijnde een arme dienstmaagd, geen middel heeft, ende dat het hard vallen zoude, hare borgen met betaling van enige merklijke geldboete te bezwaren; zo schijnt er niet anders te resteren, indien U Ed. Mogendheden tot genade gezind zijn, dan haar 't voorzeide delict, uit enkle barmhartigheid, te vergeven; mits dat de kosten, te dezer zake gevallen, door hare voorzeide borgen voldaan worden. Ende niet ziende, waar mede U Ed. Mogendheden vorder in dezen te dienen, bid ik God den Almachtigen, dezelve in gelukzalige regeringe altijds te bewaren, ende in hare beste gunste,
Edele etc.
Uwer Edele Mogendheden
Onderdaansten dw.
P.C. HOOFT.
Uit Amsterdam,
den 29en Maart 1640.
| |
| |
| |
Aan Arnout H. Hooft.
Wellieve Zone,
UE. schrijven van den twintigsten dezer kwam mij eerst gister ter hand, en toen niet wel gelegen daarop te antwoorden. Mij bevreemt zo lang een verblijf van brieven tussen hier en Leide. Hoe gij het aan te gaan hebt met den tekenmeester, dat stel ik t'uwer bescheidenheid; ende vertrouw, dat gij bezorgen zult uw geld op het streklijkste te besteden; te weten: indien het leren dier konste UE. even gereed zal zijn in gezelschap met anderen, alsop u zelven, ende nochtans min kosten, dat gij dan in gezelschap leren zult; indien gij alleen beter daarin meent te vorderen, dat gij in, zulken gevalle, dien weg zult ingaan, zo 't UE. niet dunkt al te veel in de kosten te verschelen. Indien het boek van de dictata 20 gulden waardig is in schrift, ik leg het welhaast in druk te komen; dies moogt dat geld besparen, ende zien oft gij het van iemand te lene krijgen kunt, om UE. daarmede ter nood te behelpen.
Gij dient uwe andere oefeningen, van zingen, schermen, dansen, zoveel t'onderhouden, dat gij daarinne niet achterwaarts gaat; desgelijks de spiegelingen op de wereld- en hemelkloot; de kosten troost ik mij, mits dat UE. zich des arbeids trooste, zodat ze niet verloren worden. Maar de Rechten moeten vooreerst UE. hoofdstudie wezen, om redenen UE. bekend. Moeilijk valt mij meer te schrijven, en UE. moeder verwacht nog antwoord op haren laasten. Ik gevoel mij wat beter, Gode lof, die UE. hartlijk gegroet van ons alle, altijds in zijn heilige hoede houde, naar bede van
UE.
Toegenegensten Vader
P.C. HOOFT.
T' Amsterdam, den 23sten in Wijnmaand 1646.
| |
| |
18. TITELBLAD VAN DE EERSTE UITGAVE VAN DE NED. HISTORIËN
| |
| |
19. HANDSCHRIFT VAN EEN GEDEELTE VAN DE NED. HISTORIEN
| |
| |
20. PRENT VAN JAN LUYCKEN UIT DE UITGAVE VAN DE NED. HISTORIËN VAN 1703
| |
| |
21. TITELBLAD VAN DE EMBLEMATA AMATORIA
| |
| |
| |
Aan denzelfde.
Wellieve zoon,
Uw schrijven van eergister kwam mij eerst heden ter hand. De broeder van uwe hospita bracht het. Waar hij zich voorts hier ter stede onthouden zal, is ons onbekend: ende wen wij 't al wisten, zo ware 't ons konst te ramen, hoe veel tijds hij besteed heeft met u, aan 't lezen van Galatheus, ik denk in 't Fransois. Bovendien kunnen wij de waarde van zijnen tijd niet schatten. Dies moet gij vernemen wat hij van anderen voor diergelijk onderwijs heeft genoten: ende daar uit afmeten, wat hem, redelijkerwijze, van u toekomt. Doch maakt het ter ere.
Gij zult, mijns bedunkens, wel doen, lerende tekenen met Monsieur Leeuwen tesamen, om de minste kosten. Een gemeen uur te vinden, zal, meen ik, niet zwaar vallen; ende ik acht dat gij, lerende gelijklijk, eerder meer dan min zult vorderen. Want, in gezelschap valt meer bedenkens op de dingen, meer vragens na rede en wederrede. De naarijver of aemulatie prikkelt ook tot vlijt.
De boeken, die de Heer Professor oordeelt u nut oft nodig te wezen, moogt gij wel kopen.
Dat gij de lessen van den Heer Goolius gaat horen gevalt mij wel; ende zo U, om dezelve te beter in te nemen, enige boeken ontbreken, ziet ze te bekomen.
't Geld, dat gij aan 't dansen en schermen hebt te besteden, om volmaakter in die oefeningen te worden, sta ik u gaarne toe; mits dat gij alle zuinigheid behartigt, zo veel als de ere lijden kan.
Gij doolt dikwijls in 't spellen van uw Nederduits. Let op het mijne; en volgt het. 't Latijnse Nunc, is in onze tale Nu, niet Nuy, gelijk gij spelt. Ik, daarbij behoeft geen c; nochtans spelt gij Ick; Esse schrijft gij in Duits sijn; 't moet zijn door z wezen.
Als gij ondertekent in Nominativo, gelijk: ik blijf UE zoon, zo moet
| |
| |
het zijn: Onderdanigste zoon, niet Onderdanigsten. Want men declineert dus, als volgt: Nominativo: uw onderdanigste zoon; Genitivo, uws onderdanigsten zoons, Dativo, uwen onderdanigsten zone; Accusativo, uwen onderdanigsten zoon; Ablativo, van uwen onderdanigsten zone.
Dit vermaan ik, opdat gij ook benaarstigt uwe moederlijke taal wel te schrijven en te spreken: waartoe u dienstig zijn zal, bij wijlen wat in mijne Historiën te lezen.
Mijne vorige gezondheid heb ik nog niet weder bekomen, op veel na. Doch de koorts heeft mij verlaten. Maar ik loos veel graveels en kleine steentjes; heb geen lust tot eten, ende nuttig niet, dan zo veel als nodig is om 't lijf te behouden. Gij moogt denken, oft ik zwak ben. God verlene mij 't zaligste; U mede; dat bidt hem, nevens hartlijke groetenis van mij ende uwe moeder, die U op Maandag denkt te antwoorden, van gantsen gemoede,
Uw t'uwaarts zeer toegeneigde Vader,
P.C. HOOFT.
T'Amsterdam, den 27en in Wijnmaand 1646.
Deze is om morgen met d'eerste schuite te gaan. Als gij uwen naam in Duits schrijft, zo stelt niet Arnoldus, maar Arnout. |
|