| |
Hoe onze jongens en meisjes te wapenen tegen slechte lektuur?
Daarmee - we zijn het ons zeer goed bewust - is dan nog, volstrekt niet
alles gewonnen. ‘Voor het Roomse kind het Roomse boek’, zal steeds een ideaal
blijven, ook dan nog, als wij ons verheugen mogen over een rijkdom van degelike
katolieke jeugdlektuur, zó, dat we tot geen enkele neutrale uitgave meer onze
toevlucht hoeven te nemen. Vooral ten opzichte der rijpende jeugd blijft er een
probleem op te lossen dat wel | |
| |
ten eeuwigen dage een probleem zal
blijven, n.l. dit: Hoe beschermen wij, opvoeders, onze grotere jongens en
meisjes tegen de verderfelike invloed van Schund- en prikkellektuur?
Dit vraagstuk wordt helaas met den dag aktueler, daar de vloed van
lettervuil voortdurend wast. Door de Haagse politierechter werd onlangs de
uitgever van een pornografies weekblad veroordeeld tot een aanzienlike
geldboete ‘wegens het verspreiden van voor de eerbaarheid aanstotelike
geschriften’. In het buitenland is het met deze pornografiese blaadjes
verschrikkelik. Volgens de ‘Dresdener Anzeiger’ van Februarie 1921 wordt 62%
van al het aangemaakte papier gebruikt voor Schund. ‘Moderne Lektüre’ geeft in
haar uitgaaf ‘Intimes’ iedere maand 500.000 Schundtijdschriftennummers. Men
mene toch niet, dat dit vliegend bederf tot het buitenland beperkt blijft. Dat
het ook onze Nederlandse jongens en meisjes in handen wordt gespeeld, getuigen
duidelik genoeg de berichtjes die nu en dan ook in de neutrale dagbladpers
opduiken.
De hier bedoelde Schund is in zijn opzet in de volle zin van het woord
duivels. Zijn wezenskenmerk bestaat in het opzettelik gewilde streven, de
mensen slecht te maken, de maatschappij, ‘die tans nog zo ontzettend zedelik
is’, te ontzedeliken. Daarom is van de eerste tot de laatste bladzijde bijna
ieder woord en bijna iedere tekening van deze vuilnisblaadjes er op berekend de
dierlike hartstochten in de lezer op te roepen. Ontucht wordt als een gewone,
doodonschuldige zaak voorgesteld en in allerlei variaties en situaties
opgediend. Echtbreuk en wederzijdse ontrouw zijn de bouwstoffen voor verhalen,
die door allerlei vileine grappen en zinswendingen ‘smakelik’ worden gemaakt.
De annonces passen geheel in 't kader, zijn aanvraag om en aanbod tot sexuele
ongerechtigheid. De liederlike afbeeldingen kunnen slechts dienen om uit het
onbewuste der zondige natuur de felste hartstochtvlammen op te doen laaien.
Dit zijn feiten die niet vaak zo gezegd en neergeschreven | |
| |
worden, maar die toch speciaal de opvoeders der rijpere jeugd in onze grotere
steden, moeten bekend zijn.
‘Is het nog niet genoeg’, zo vraagt een schrijver in het ‘Christelijk
Schoolblad’, dat een brede reeks van officiële romanschrijvers, als
Heyermans, Barbusse, Julia Franc, Victor
Marguerite, Arthur Schnitzler en hoe ze meer mogen heten, benevens een bende
zevende- en achtste-rangschrijvers en schrijfsters door naturalistiese verhalen
ons volk langzaam alle oordeel over moreel en immoreel vergiftigen, dat men nu
bovendien ook nog stelselmatig, week aan week, duizenden vooral jonge mensen
door schunnige geschriftjes en krantjes bewerkt, om per se aan geslachtelike
dingen te denken!’
Moet dit gevaar ook wat onze Roomse oudere jongens en meisjes betreft
onder de ogen worden gezien? Doen wij niet aan struisvogelpolitiek en zeggen
wij volmondig: ja.
't Is nog niet zoo heel lang geleden, dat een leraar aan een katolieke
kweekschool voor onderwijzers ons schreef: ‘Onze kwekelingen, niet allemaal,
maar meerderen, doen heus niet onder, onder de vakantie natuurlijk, voor
leerlingen van H.B.S. of Gymnasium. Ze lezen rijp en groen, gezond en rot. Tot
Zola toe! Soms al in de eerste kursus! En pas zijn ze hier weg - weer niet
allemaal, dat begrijpt U - of ze lezen het vuilste, het smerigste 't
liefst.’
Is het niet ontstellend zo iets te moeten horen? En als deze jongens,
die toch op een biezondere onderwijsinrichting een zorgzame katolieke opvoeding
genieten, zich zo te buiten gaan, wat moeten wij dan verwachten van H.B.S.-sers
en Gymnasiasten en jonge studenten die dat voorrecht niet hebben en doorgaans
over een veel grotere mate van vrijheid beschikken!
In Duitsland bestaat een Vereniging tot bescherming der jeugd tegen
Schundliteratuur, die enige jaren geleden te Frankfurt het volgende middel
toepaste:
Men maakte een lijst op van alle slechte boeken en bladen en zond die
toe aan alle boekhandelaars, met het verzoek, geen dezer geschriften aan
personen beneden een bepaalde leeftijd te verkopen, waaraan de bedreiging was
toegevoegd, dat de | |
| |
kinderen bij hen die aan het verzoek niet
wensten te voldoen, voortaan niet meer mochten kopen. Het schooltoezicht zou
een oogje in 't zeil houden.
Wij laten in het midden of het aanbeveling verdient, dat het
schooltoezicht zich in zulke zaken mengt; in ieder geval kan toch door kontakt
van ouders en onderwijzers en leraren goed werk gedaan worden.
Met instemming citeren we hier nogmaals bovenaangeduide schrijver in het
Christelijk Schoolblad:
‘Eerste vereiste is, dat men overtuigd is van de ernst der zaak. Zolang
men meent: dat alles is zo erg niet; niet overdrijven a.u.b.; en nu goed, als
mijn jongen of mijn dochter nou zo'n krantje eens leest, dan is dat nog geen
man overboord - zolang is alles vergeefs.
De Schund is genoemd: sluipend vergif. Ik zou willen zeggen: een
pestilentie, die in 't duister waart’.
Verder roept de schrijver de Regering in 't geweer om deze pestilentie
te helpen bezweren. Hij vraagt: ‘Is de verwachting niet slechts voor kristelike
mensen, maar voor allen die op de naam fatsoenlik nog enigszins prijs stellen,
en vooral voor alle ouders en onderwijzers, die er voor bedanken, dat hun
jongens en meisjes door dergelijke smerigheid worden bezwadderd, is de
verwachting te stout, dat een kristelike Regering haar eigen onderdanen
daartegen beschermt? Terecht is gevraagd: Is dan het lichaam van een hond in de
ogen van onze wetgevers kostbaarder dan de ziel van de kinderen des volks?’
We zijn het met de schrijver eens: als het maar enigszins mogelik is,
moet de Regering maatregelen nemen om het kwaad te keren. Laten wij echter in
afwachting zelf niet stilzitten. Heel veel ouders weten van de hier
gesignaleerde feiten niets, en toch ook hun jongens en meisjes staan aan het
gevaar bloot, aangetast en door de stroom van vuil te worden meegesleurd. Naast
eigen waakzaamheid ga dus onze waarschuwing uit naar de vaders en moeders onzer
leerlingen. Voorlichting in plaatselike bladen is een uitstekend middel;
| |
| |
ouderavonden uitsluitend of voornamelik besteed aan het vraagstuk
der jeugdlektuur, bereiken wellicht nog meer. Prachtig kan de bestrijding van
slechte en de verspreiding van goede lektuur georganiseerd worden door
plaatselike propaganda-komitees. Het is doodjammer, dat er
nog zo weinig vernomen werd van iniatiefnemers, allereerst in onze grote
steden. Er is zo ontzaglik veel te redden, zo bedroevend veel recht te zetten
wat scheef staat, ook bij onze eigen geloofsgenoten.
Staan wij voor oudere leerlingen, jongens of meisjes in de
puberteitsjaren, bedenken we dan wel, dat het nodig, broodnodig is hen te
waarschuwen en voor te lichten, niet het minst omdat de ouders in dezen veelal
zo droevig te kort schieten. Als volwassen katolieken dikwels zulke rare en
totaal valse begrippen hebben omtrent het geoorloofde en niet geoorloofde in
zake lektuur, als een massa ‘Roomsen’, vooraanstaande soms, maar niet te
bewegen zijn, hun ‘neutraal’ dagblad prijs te geven, komt dit dan ten dele niet
hiervandaan dat ze in hun jonge jaren, toen hun denk- en gedragingsplooi nog
niet gelegd was, over de ernst dezer dingen van hun onderwijzers en opvoeders
niets principiëels vernomen hebben?
Als de beschutting tegen het verkeerde en ongewenste enkel van buiten af
komt, 't zij van opvoeders, Regering of wie dan ook, zal ze ten allen tijde
onvoldoende blijven. Ieder mens moet zijn eigen hoeder zijn, en ieder kind moet
dus geleerd worden zich tegen zich zelf te wapenen. Dat is in het onderhavig
geval niet mogelik, als het niet eens weet, dat hem van de kant van boek en
blad gevaar dreigt. En wie anders dan de opvoeder heeft hem dat duidelik te
maken? Dat dit in 't verleden veel te weinig geschiedde, en ook tans nog
gschiedt, kwam vaak doordat de opvoeders zelf die gevaren niet kenden, niet
wisten hoe er met allerlei Schund gekolporteerd wordt, hoe papieren duivels als
de gesignaleerde ook argelozen belagen, hoe voral onze grotere jongens en
meisjes in sommige milieu's haast dageliks in aanraking komen met lektuur en
plaatwerk, er op berekend hun zielen te bezoedelen. 't Is dus | |
| |
niet
voldoende, dat wij onze leerlingen zolang we zeggingsschap over hen hebben, de
boeken aanwijzen die zij lezen kunnen, en zoveel mogelik kontroleren de lektuur
die hun buiten ons medeweten in handen komt, wij moeten ook hun geweten
scherpen en hun goed bewust maken: er zijn boeken en bladen waar ik op zonde
heb af te blijven, en even goed als ik bedorven makkers en gevaarlike
gelegenheden moet vluchten, moet ik me ook van de omgang met slechte schrijvers
onthouden. Trachten we hun tot gewoonte te maken, geen enkel boek te lezen
zonder eerst hun ouders, hun biechtvader of een ander vertrouwd persoon te
raadplegen.
De voorbeelden, dat lichtzinnigen die meenden voor zich zelf wijs genoeg
te zijn, zich door het lezen van één boek voor tijd en eeuwigheid ongelukkig
maakten, zijn herhaaldelik in de krant te vinden, en wie geen voorbeelden kent,
raadplege maar het overtuigende boekje van Pater Arens: ‘Das Buch’ (Herder
Freiburg), dat wij bij dezen aan alle opvoeders warm aanbevelen.
Onze leerlingen moeten verder voor nu en voor later goed weten, dat zij
bij die en die boekhandelaar in de stad nooit moeten komen, en dat die en die
leenbiblioteek niets bevat wat voor hen geschikt is.
Als wij hen zo op dreigende gevaren wijzen, en tegen zich zelf wapenen,
zullen zij wel niet immuun zijn tegen het schundvergif, maar ze zijn tenminste
gewaarschuwd, terwijl ze anders verdrinken vóór zij water gezien hebben.
Perverse lektuur is helaas niet de eenige sloot waarin ze lopen kunnen, de
verleiding lonkt en lacht en trekt overal! Er is echter géén gemenigheid die
niet door lektuur wordt ingeblazen, aangewakkerd en gepropageerd, direkt of
indirekt. Wat de jonge mens zich nog schaamt, voor zich zelf en voor anderen,
mee te maken in werkelikheid, dat maakt hij eerst mee in
de geest, in de eenzaamheid, met zich zelf. En dat vooral
in de rijpingsjaren, wanneer de geslachtelike nieuwsgierigheid sterker is dan
ooit, en de sexuele drift opstaat met haast onweerstaanbare stuwkracht. Daarom
moet juist ook in zake lektuur het | |
| |
individuële geweten gescherpt
worden, want het geweten is voor velen de enige rem om het hals over kop
afbuitelen van de helling te verhinderen.
Vorming van het geweten, van het karakter, van de wil - daarin
kulmineert het hele schundprobleem. Hoe ouder het kind wordt, hoe duideliker
dit uitkomt. Bij het jonge kind, dat nog geheel op de opvoeders is aangewezen,
kan de invloed van schadelike lektuur nog voorkomen worden door waakzaamheid
alleen. Bij ouderen is dit niet mogelik: ondanks de angstvalligste waakzaamheid
zijn die niet meer te houden, als ze niet zelf meewerken. Bovenvermelde
kweekschoolleraar had volkomen gelijk toen hij ons als zijn mening te kennen
gaf: ‘Zelfs met een hele biblioteek ook van de degelikste boeken is de
lektuurkwestie niet op te lossen; dit wordt naar mijne mening al te veel over
het hoofd gezien. 't Is op de eerste plaats een kwestie van wilsvorming.’
Op nog een ander punt moeten wij in dit verband wijzen. Er bestaat iets
wat we zouden kunnen noemen: een vóórkurzus voor het lezen van prikkellektuur.
We bedoelen nu niet het bezoeken van bioskopen, noch het bestuderen van de
schreeuwende reklameplaten aan cinema-teaters, waarvoor ook onze schooljeugd
dageliks, en niet tot haar voordeel, blijft staan gapen. We bedoelen al weer
niets anders dan de Dik Trom's, Pietje Bell's en andere Jan Vlegel's, die niet
slechts door sentengrage schrijvers en uitgevers, maar soms zelfs door ernstige
pedagogen, door Roomse onderwijzers, door katolieke recensenten, door
geesteliken en leken, aan onze Nederlandse jeugd indirekt als modellen worden
voorgesteld en aangeprezen.
Hoe weinig pedagogies inzicht kunnen overigens verstandige mensen toch
aan den dag leggen! Als een aanzienlik buitenlander, terug van zijn reis naar
Holland, weer eens in een of ander Frans, Engels of Duits blad zijn
verontwaardiging lucht over de baldadigheid der lieve Hollandertjes, die zijn
auto met koolstronken bestookten, zodra hij binnen onze grenspalen kwam, en hem
trakteerden op diverse andere der- | |
| |
gelijke liefelikheden, dan nemen
onze kranten dat over en schamen zich. Maar als daags daarna een
Van Abkoude of
Kievit dezelfde kwajongensdaden, zij het wat
verzacht en geidealiseerd, in een smakelike hutspot aan ons spes patriae
voorzet, dan juichen en applaudisseren die zelfde bladen, en onderwijzers lezen
het nieuwe boek in de klas voor onder het enthousiasme van hun leerlingen, die
zich vast voornemen, straks óók zulke heldendaden te gaan uitvoeren.
Wij zijn er van overtuigd: een biblioteek die in hoofdzaak uit zulke
boeken bestaat, is een vóórschool van prikkel- en schundlektuur. Voorlopig
vindt de sensatiezucht van de jongen bevrediging bij de genoemde schrijvers.
Maar het kind van onze 20ste eeuw, vooral in de grote stad, is vroeg rijp.
Weldra wordt de belangstellingsfeer een andere: gewone kwajongensstreken zijn
voor de 14, 15 jarige reeds niet pikant genoeg meer; die laat hij over aan
‘kinderen’ en gaat zelf uit op het sexuele. En de gelegenheden om aan die
nieuwe hartstocht, ook in lektuur, voedsel te verschaffen, zijn talrijk genoeg,
veel talrijker dan ouders, opvoeders en verantwoordelike personen vaak weten.
Geloof nu maar niet, dat zo'n vijftienjarige zijn voornaamste ‘leesvoer’ nog
haalt in de Roomse jeugdbiblioteek, hij weet wel andere adressen! Als de echte
Schund zoveel slachtoffers maakt onder het jonge geslacht, dan is het zonder
twijfel allereerst onder degenen, die door de prikkellektuur uit hun
kinderjaren als het ware stelselmatig daartoe zijn gepredisponeerd.
De konklusies uit het gezegde te trekken, hoeven wij niet nader te
formuleren: ze liggen vlak voor de hand. Herhalen wij slechts: de
jeugdlektuurkwestie heeft een dubbel aspekt, een positief en een negatief. Er
moet enerzijds gestreefd worden naar goede zoveel mogelik specifiek-katolieke
lektuur, maar anderzijds hebben wij, vooral wat de oudere jeugd betreft,
voortdurend in het oog te houden, dat er ook beslist slechte lektuur bestaat,
die op de jonge mens met zijn pas ontwaakte sexuele hartstochten een haast
onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent, waartegen hij met alle mogelike
| |
| |
middelen, natuurlike en bovennatuurlike, moet worden gewapend.
Wie moeten meehelpen om het ideaal te
verwezenliken.
Bij het samenstellen van de Rafael-Kataloog is op de eerste plaats
gedacht aan onderwijzers en onderwijzeressen van katolieke
scholen, die er z.g. klasbiblioteekjes op nahouden.
Het nut van dergelijke biblioteekjes aan te tonen zal wel niet meer
nodig zijn; we nemen aan dat ze op iedere Roomse school die de tijd had zich
behoorlik te installeren, aanwezig zijn.
Gewoonlik is het nu zo, dat de leerlingen, als ze dat zo eens willen,
van de aanwezige boeken een nummertje mee naar huis mogen nemen. De kinderen
doen dat voor hun verzet om thuis hun lege uurtjes te vullen, en uit de aard
der zaak vinden de ouders dat doorgaans best, want als katten muizen mauwen ze
niet, en als de kinderen verdiept zijn in een boek, maken ze geen herrie. Geen
betere lektuur om dit resultaat te bereiken dan verhalen. Verhalen vormen dan
ook doorgaans de hoofdschotel van de schoolbiblioteek.
Daar is weinnig op tegen. Ook goede verhalen leren lezen, de taal
verstaan, werken verstandelik ontwikkelend, kunnen het gemoed aangrijpen,
gunstige stemmingen wekken, en bijdragen tot de godsdienstig-zedelike vorming
van het kind. Alles hangt er maar van af, welke verhalen men beschikbaar stelt,
en in dezen wenst nu juist Rafael een voorlichter te zijn.
Gewoonlik bemoeien de onderwijzers zich slechts in zoverre met de
biblioteek, dat zij hulp verlenen, altans kontrole houden, bij het uitgeven en
ontvangen der boeken. Dit nu kon wellicht anders en beter.
Dat de leerlingen de vrije keus wordt gelaten, en dat ze zelf een
werkzaam aandeel hebben in de administratie der biblioteek, is uitstekend. 't
Is een gezonde vorm van zelfregering, die orde en verantwoordelikheidsgevoel
kan aankweken. Toch zal de onderwijzer goed doen, door aan de lektuur van zijn
leerlingen leiding te geven. Hij kan b.v. in bepaalde omstandigheden aan een
bepaalde leerling een bepaald | |
| |
boek aanbevelen. Daartoe is
allereerst nodig, dat hij de boeken kent en niet alleen maar tietels en auteurs
er van weet te noemen. We menen daarom aan velen een grote dienst bewezen te
hebben door van alle in Rafael genoemde boeken, voor zover hun tietel niet voor
zich zelf spreekt, in het kort de inhoud aan te geven.
Met opzet hebben we ook een tamelik groot aantal nummers opgenomen, die
rekening houden met de verschillende onderwijsvakken: boekjes dus met
didaktiese inhoud. Het wordt daardoor de onderwijzer mogelik gemaakt, veel meer
dan tot nu toe doorgaans het geval was, en volkomen in de geest van het
Daltonsysteem, (waarvan wij het goede gaarne erkennen), bij zijn onderwijs
rekening te houden met de schoolbiblioteek. Waarom uit die biblioteek niet
gehaald wat er in zit? Dat kàn, als de onderwijzer geen gelegenheid laat
voorbijgaan om op bepaalde boeken de aandacht te vestigen. De biblioteek wordt
dan een integrerend deel van het klasseonderwijs. Weet een leerling eenmaal,
dat hij over een onderwerp waarvoor zijn belangstelling is gaande gemaakt, in
dat en dat boek iets meer vinden kan, dan zal hij er met genoegen naar
grijpen.
Van de biblioteek kan dan ook reeds in de school
een goed gebruik gemaakt worden. Als een vlugge leerling met zijn werk klaar
is, wat zou er dan tegen zijn, dat hij zich met een boek uit de klasbiblioteek
gaat bezighouden? In zo'n geval echter liefst geen verhalen, (die blijven beter
voor thuis bewaard), maar boeken die direkt of indirekt bij de behandelde
leerstof aansluiten.
Aan deze wijze van doen zijn grote voordelen verbonden 't Is een
uitstekende oefening in zelfstandig lezen, die grote praktiese waarde heeft, te
meer te waarderen, daar ons klassikaal schoolbedrijf er zo bitter weinig
gelegenheid voor geeft. Dit zelfstandig, voor zich zelf lezen immers is pas het
èchte lezen, zoals het in het latere leven werkelik te pas komt.
En het is zo gemakkelik op deze wijze rekening te houden met ieders
aanleg en geestelike behoeften of neigingen. Hoe | |
| |
natuurlik dat
niet ieder kind voor hetzelfde onderwerp even veel voelt! Een uitkomst is de
biblioteek, want die geeft voor elck wat wils.
Bovendien, men leert zo zijn leerlingen het grijpen naar boeken, en
kweekt daardoor een gewoonte, die hun, mits de wapening tegen slechte en
minderwaardige lektuur niet achterwege blijft, ten zegen zal strekken.
De schoolbiblioteek kan zelfs een middel zijn om onze leerlingen, ook
voor later, met onze goede schrijvers vertrouwd te maken. Maar men verzuime dan
ook niet, op de namen der auteurs te wijzen. Vreemd dat zelfs vele onderwijzers
- en nog meer onderwijzeressen - de schrijvers niet kunnen noemen van boeken
die ze dageliks in hun klas gebruiken. Komen die namen er niet op aan? Zijn de
namen van boks- of voetbalkampioenen misschien van meer belang?
Neen, er is alles voor, dat het kind dat de school verlaat, weet, welke
auteurs te vertrouwen zijn en van wie het wat moois en goeds verwachten kan.
Dat zal het na de schooljaren bij het verschijnen van iets nieuws in staat
stellen, een goede keus te doen. Trouwens onze goede Roomse schrijvers hebben
ook récht op bekendheid.
Wij, onderwijzers, doen vaak wanhopige moeite om de kinderen, z.g. ‘voor
het leven’, van alles te leren wat nergens voor dient dan om het weer te
vergeten. Maar wat we ze vaak nièt leren, is - lezen: een goed gebruik maken
van lektuur, van een biblioteek. En toch, wat is meer prakties dan dat? Wie
eenmaal het boek toegang tot zijn leven gegeven heeft, kan het niet meer
missen.
Men zegt, dat het Nederlandse volk niet leest. Als dat zo is, komt het
stellig hiervandaan, dat wij onderwijzers, het de jeugd niet geleerd hebben.
Als de jeugd leest, zullen ook de volwassenen lezen. En dat zal een weldaad
zijn, want het geschreven woord is voor de meeste mensen het voornaamste middel
niet alleen om zich verstandelik verder te ontwikkelen, maar ook om hun geest
te voeden met wat edelers en hogers dan het dageliks leven vult.
| |
| |
Op de tweede plaats is Rafael bestemd voor leiders van jeugdbiblioteken verbonden aan patronaten en andere
jeugdverenigingen, en voor alle volksbiblioteken die tevens een jeugdafdeling
hebben. Hoewel men in de kataloog heel wat lektuur ook voor de rijpere jeugd
vinden zal, geven wij toe, dat hier vooral nog een tekort gaapt. Wat zouden
onze jonge literatoren zich verdienstelik maken, als zij, in plaats van enkel
maar kritiek te oefenen op het reeds bestaande, hun talenten wilden geven aan
het scheppen van mooie en gezonde boeken voor onze jongens en meisjes in de
ontwikkelingsjaren. Niemand beter dan zij, die pas die jaren achter zich
hebben, zijn daartoe in staat.
Waar het mogelik is, zorge men voor aansluiting van de patronaats- of
jeugdbiblioteek bij de schoolbiblioteek. Dat voorkomt nodeloze kosten en
teleurstellingen. Het best zou deze aaneensluiting in het algemeen te bereiken
zijn, als het personeel van de school tevens bij de jeugdbiblioteek leiding en
voorlichting gaf.
Het is bedroevend, hoe lichtzinnig er vaak met het op- en inrichten van
patronaatsbiblioteken en dergelijke wordt omgesprongen. Dezer dagen nog viel
ons een gedrukte oproep in handen van een patronaatskommissie, die bedoelde
aangelegenheid op de volgende manier meende wel even te kunnen oplossen.
L.S. - Het Jongenspatronaat N.N. dezer parochie wil komende winter komen
tot oprichting ener Biblioteek, over tuigd dat zij is, dat
daarvan voor de jongens een grote morele en opvoedende kracht kan uitgaan. Onze
finantiële toestand laat echter niet toe om tot aanschaffing van nieuwe boeken
over te gaan. Wij zijn daarom zo vrij een beroep te doen op U. Mogeliker wijze
hebt U thuis nog geschikte lektuur liggen, die voor U
misschien weinig of geen waarde meer heeft, doch ons goed te pas zou komen.
Daartoe zal in de loop der week zich iemand ten uwen huize vervoegen om
mogelikerwijze een en ander in ontvangst te kunnen nemen.’
Wij weten niet, wat voor prachtkollektie bedoelde patro- | |
| |
naats-kommisie met deze ietwat stumperige oproep heeft binnengekregen.
Ook meldt de geschiedenis niet, of de geoogste boekenschat misschien door de
jongens zelf is gekeurd, of dat werkelik bevoegden alles doorgelezen en op z'n
bruikbaarheid voor de rijpere jeugd hebben onderzocht. Waar echter op zo naieve
manier ieder parochiaan in staat wordt geacht, uit te maken wat voor de jeugd
geschikt is en wat niet, daar kan men zich op alles voorbereid houden, en is
het niet vermetel te veronderstellen, dat de gebedelde boeken zonder meer in de
kast gezet en de jongens in handen zijn gegeven. De lichtschikkendheid van
sommige mensen is waarlik verbluffend.
Vooral ook aan katolieke ouders hebben wij gedacht bij
het samenstellen van de Rafael-Kataloog. Hoe vaak zitten zij niet verlegen om
voorlichting als zij zich, bij verjaardagen, St. Nicolaas of andere
gelegenheden voor hun jongens of meisjes een boek willen aanschaffen. Doorgaans
weten zij niets noch omtrent tietels, noch omtrent schrijvers, noch omtrent de
inhoud van boeken, die hun door boekhandelaars worden voorgelegd. Rafael zal
hen van dit alles op de hoogte brengen. Niet het minst voor hen ook, om hen
tenminste enigszins vertrouwd te maken met de verschillende
jeugdlektuur-problemen, hebben wijdeze principiële uiteenzetting geschreven. De
kinderlektuur speelt heden ten dage bij de opvoeding, vooral in meer
ontwikkelde kringen, een te grote rol, dan dat nauwgezette ouders - God dank,
die zijn er nog - het zich niet ten plicht zouden rekenen, ook op dit punt
terdege toe te zien, en zoveel mogelik ook positief het jeugdboek in dienst te
stellen van een ongerept-Roomse opvoeding.
Ten slotte spreken wij de hoop uit, dat niet het minst katolieke
boekhandelaren onze kataloog zullen raadplegen. Door ‘Rafael’
is het hun doodgemakkelik gemaakt, terstond vast te stellen, welke boeken voor
onze Roomse jongens en meisjes door mannen die alles in volle ernst hebben
nagegaan, het meest geschikt worden geacht. Laten zij in het biezonder de
boeken van deze kataloog in voorraad houden, aanbevelen, exposeren en
propageren. Op die manier zullen ook zij heel | |
| |
wat kunnen bijdragen
ter bevordering van het ideaal: ‘Voor het Roomse kind het Roomse boek!’, en
daarmee een groot katoliek-pedagogies belang op verdienstelike wijze
dienen.
|
|