Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
3 Verschijningsvormen van oorlogTussen de VS en de Sovjetunie, tussen NAVO en Warschauverdrag bestaat een situatie, die beide partijen ertoe dwingt om een oorlog tussen hen te vermijden. Als zo'n oorlog immers met volledige inzet van krachten gevoerd zou worden, zouden beide partijen ieder de eerste dagen, zo niet de eerste uren, méér dan 100 miljoen doden tellen. Tussen redelijke regeringen is het niet te verwachten, dat zij ooit zo'n oorlog in koelen bloede zullen ontketenen. Wat ons hopen doet, dat de regeringen van die staten steeds uit redelijke mensen zullen bestaan. Dat behoeft niet altijd het geval te zijn (méér dan 60% Amerikanen stemden op Nixon!). Maar er zijn nog enkele andere verontrustende kanten aan een wereldvrede, die gebaseerd wordt op de angst voor de militaire macht van de ander. We raken hier aan een al lang bestaand twistpunt: of vrede gewaarborgd kan worden door macht. Er bestaat een oude spreuk: ‘si vis pacem para bellum’, ‘als gij de vrede wilt, bereid U dan voor op de oorlog’. Het is een heel oude gedachte, telkens weer opnieuw met overtuiging aangehangen na elke oorlog. OnderzoekingenGa naar voetnoot1 wijzen uit, dat | |
[pagina 33]
| |
militaire paraatheid niet samengaat met vermindering van de oorlogsfrequentie. Er wordt soms gesteld, dat de oorlog juist tussen die staten voorkomt, die zich militair op de oorlog hebben voorbereid. Maar dat behoeft er niet toe te leiden om de militaire voorbereiding de oorzaak van de oorlog te noemen, daar een onbekende omstandigheid de eigenlijke reden van zowel de militaire voorbereiding als van de oorlog kan zijn - die onbekende omstandigheid b.v. ruimtegebrek, behoefte aan grondstoffen of markten, zou dan tot oorlog hebben geleid afgezien van al dan niet militaire voorbereiding. Wel zouden de gedane onderzoekingen er op kunnen wijzen, dat als zo'n oorlogsfactor aanwezig is de militaire voorbereiding de oorlog niet kan verhinderen. En als ze dat niet doet, brengt die voorbereiding mee dat de oorlog een heel wat meer verwoestend karakter krijgt. Een wereld, zoals de onze, die per jaar ongeveer 700 miljard gulden aan bewapening uitgeeft en de toppunten van zijn intellect laat werken op wetenschappelijke verfijning van zijn wapentechniek, zal als oorlogen toch uitbreken, oorlogen veroorzaken die heel wat verwoestender zijn dan oorlogen die gevoerd zouden worden tussen minder goed voorbereide staten. Het zij hier dierect gesteld: bewapening is een logische en redelijke consequentie van soevereiniteit. Immers machteloosheid van de ene staat zou voor de andere de verleiding meebrengen om bij belangenbotsing of meningsverschil het eigen belang of de eigen waarde met geweld door te zetten. Het optreden van de Sovjetunie tegenover Tsjechoslowakije is daarvan een duidelijk voorbeeld. Machteloosheid betekent in onze wereld een soort passieve uitlokking, die kan en moet vermeden worden. De essentie van het wapenprobleem is juist, dat bewapening micropolitiek gezien, logisch en redelijk is, maar dat door de technische ontwikkeling het uitgangspunt van ‘vrede door macht’ macropolitiek gezien, onherroepelijk leidt tot de oorlog en de wederzijdse vernietiging. Verontrusting over bewapening vindt dus niet alleen haar grond in wanbeleid t.a.v. wapens (zoals b.v. bewapening, die méér intern-politiek is gemotiveerd dan extern-politiek), maar ook en vooral in de innerlijke logica van het machtsdenken in een technisch hoogontwikkelde wereld. M.a.w. het oorlogsprobleem berust | |
[pagina 34]
| |
niet alleen daarop dat er domme of kwaadaardige mensen zijn die zich misdragen, maar dat de mensheid door haar techniek in een impasse is geraaktGa naar voetnoot2. Vrede door militaire macht is geen waarborg voor een duurzame vrede. Niet alleen omdat deze methode van vredes voorziening als zodanig onbetrouwbaar is, maar ook om de gevolgen, die deze methode in de wereld heeft. Dat het systeem als zodanig ondeugdelijk is, blijkt uit de instabiliteit van het machtsevenwicht. Als voor vrede vertrouwd wordt op dit machtsevenwicht, kan plotselinge verstoring van dit evenwicht een reden zijn van oorlog. Want men zal de neiging hebben om van de tijdelijke situatie gebruik te maken. Die neiging wordt versterkt door het feit dat het zoeken naar vrede door macht bijna dwingend meebrengt om andere vredesfactoren te verwaarlozen. Als men de aandacht concentreert op wapenmacht is er weinig ruimte voor het ontwikkelen van saamhorigheidsgevoelens met de potentiële tegenstander. Integendeel, de massaal werkende wapens bevorderen de gevoelens van vijandschap. Op deze tijd toegepast: als een van de partijen van de Koude Oorlog plotseling een feilloos werkend anti-raketstelsel zou uitvinden, waardoor hij de raketten van de tegenpartij niet meer zou behoeven te vrezen, zou de kans groot zijn dat ‘de gelegenheid de dief’ zou maken, dat een oorlog zou volgen met het motief voor de toekomst bedreigingen uit te sluiten en een einde te maken aan de economisch zo drukkende bewapeningsuitgavenGa naar voetnoot3. Een tweede reden voor de ondeugdelijkheid van het stelsel als zodanig is, dat het toepassen van de regel ‘Zo Gij vrede wilt bereid U dan voor op oorlog’, d.i. het vrede zoeken in macht, niet wordt afgestemd op de ‘intentions’ van de tegenstander maar op zijn ‘capabilities’, en | |
[pagina 35]
| |
gemeenlijk betekent het vrede zoeken in militaire overmacht. Men streeft ernaar iets sterker te zijn dan de potentiële vijand. Maar deze streeft gemeenlijk ook naar enige overmacht. Zo leidt ‘vrede door macht’ tot de wapenwedloop. Wapenwedlopen vergroten echter de oorlogskans. Zij scheppen eigen gevaren voor de vrede. Zij kunnen zelfstandige oorzaak van de oorlog worden. Het stelsel van ‘vrede door macht’ is ook ondeugdelijk, omdat het gevaarlijke gevolgen heeft in de wereld. Vrede door macht betekent: wapenwedloop tussen de supermachten, maar betekent ook bewapening en wapenwedloop tussen de kleinere staten. Vrede door macht betekent dus, als algemeen patroon, het steunen op wapens om daardoor de veiligheid en vrede te verzekeren. Dat brengt mee een ontwikkeling van nationale wapenindustrieën (want eerst dan is een land onafhankelijk) en dat brengt mede de internationale wapenhandel. Een nationale wapenindustrie kan gemeenlijk niet bestaan als alleen wordt geleverd aan de eigen regering. Door wapenlevering aan derden worden ook de algemene kosten gedrukt. Regeringen zijn er op uit om de wapenexport te bevorderen, niet alleen omdat wapenleveringen politieke invloed mee kunnen brengen, maar ook om slechts economische redenen: gunstige invloed op de betalingsbalans, verruiming van de werkgelegenheid Tussen de wereldoorlogen was de wapenhandel in handen van particulieren, zij werden in de literatuur en in de pers als ‘merchants of death’, ‘kooplieden des doods’, gebrandmerkt. Op het ogenblik is de wapenhandel overal onder controle van de staat. Regeringen bevorderen nu actief deze export, onder meer om de respectabele redenen van economische welvaart en volledige werkgelegenheid. Tientallen landen met wapenindustrieën trachten, in een onderlinge economische concurrentie, hun afzet te vergroten, onder andere in de ontwikkelingslandenGa naar voetnoot4. Die wapenlevering van de rijke we- | |
[pagina 36]
| |
reld aan de arme, zoals aan de Afrikaanse staten, zal wellicht in de toekomst gezien worden als de grote misdaad en de onbegrijpelijke dwaasheid van onze eeuw. Het behoeft geen betoog, dat daardoor het oorlogsgevaar wordt vergroot. Een andere consequentie van het zoeken van vrede en veiligheid in militaire macht, dus in evenwicht van macht, en dus in een wapenwedloop, is de geleidelijke verspreiding van kernwapensGa naar voetnoot5. In 1945 kregen de VS de atoombom, in 1949 de Sovjetunie. Toen volgden Engeland, Frankrijk en China. Het blijft daar niet bij, natuurlijk niet, want de techniek schrijdt voort, produktie wordt gemakkelijker, en steeds zullen zich bijzondere omstandigheden voordoen, die staten ertoe brengen zich óók van nucleaire wapens te voorzien. India voelt zich bedreigd door de groeiende nucleaire macht van China. Als India atoomwapens krijgt zal Pakistan zich bedreigd voelen door de atoommacht van India. Japan zou geen tweederangsmogendheid willen blijven in dit gezelschap, evenals wellicht Indonesië. Het lijkt mij dat men, op grond van de gebruikelijke gang van zaken met wapens, kan stellen: als men de wereldvrede blijft zoeken in militaire macht is op den duur de verspreiding van kernwapens niet tegen te houden. Daar zou geen non-proliferatie verdrag tegen helpen. Maar een wereld waar 10, 20 of 30 landen over kernwapens gaan beschikken is een zeer gevaarlijke wereld. Juist door de enorme uitwerking ervan zal de spanning tussen de landen zeer toenemen. Zullen het altijd redelijke regeringen zijn die dan de beslissingen nemen? En wat zal er gebeuren met de talrijke interne geweldplegingen, interne oorlogen, burgeroorlogen en staatsgrepen, (ongeveer 150 in de laatste tien jaar), als partijen in zo'n conflict over atoomwapens beschikken? Een klein groepje militaire bevelhebbers zouden tot absolute machthebbers worden! Dit is een nieuwe factor, die groot gevaar zou kunnen meebrengen voor de wereldvrede. Daar komt nog iets bij. Sinds de oprichting van de VN heeft men ernaar gestreefd aan de VN een taak te geven bij de vredeshandhaving: de gedachte was dat de VN gezamenlijk, in collectieve veiligheid, zouden optreden tegen de staat die | |
[pagina 37]
| |
zich niet hield aan het oorlogsverbod. Van meet af aan had men begrepen, dat zo'n gezamenlijk optreden ondoenlijk zou zijn tegen een grote mogendheid, want dan zou zo'n optreden een Derde Wereldoorlog betekenen. Vandaar het vetorecht in de Veiligheidsraad. Welnu, de verspreiding van kernwapens zou het aantal ‘grote mogendheden’ doen toenemen. Het is hier net zoals bij de verhoudingen die we in wildwestfilms zo vaak zien uitgebeeld: in die barre tijden van het ‘Wilde Westen’ had de grote, sterke man alles te zeggen - tot de atomatische revolver zijn intrede deed. Een klein ventje met zo'n wapen kon dan heel wat grote sterke mannen in bedwang houden. Het wapen werd de ‘equalizer’, de gelijkmaker. Zo is het ook tussen staten. Zelfs een kleine staat - Zuid-Afrika, Egypte - zou door dreiging met gebruik van zijn nucleaire wapens kunnen verhinderen dat tegen hem gezamenlijk zou worden opgetreden. Hij zou wel vernietigd kunnen worden, maar slechts ten koste van een te hoge prijs. Bij verspreiding van kernwapens, onherroepelijk gevolg op den duur van het zoeken van de vrede door macht, zou de gedachte van collectieve veiligheid veel van haar betekenis gaan verliezen - al zouden de groten het eens zijn (wat ze het tot nog toe niet waren). Staten vrezen de atoomoorlog. Prioriteit in de buitenlandse politiek, zowel van de Verenigde Staten als van de Sovjetunie, is het voorkomen van zo'n oorlog. Vandaar, dat sommigen, zoals de generaal Beaufre, menen dat zo'n nucleaire oorlog is uitgesloten. Is dat zo zeker? Wij zagen reeds, dat het een hachelijke zaak is om de handhaving van de vrede te bouwen op een systeem van wederzijdse afschrikking. Alreeds om de werking die er van afschrikkende wapensystemen uitgaat, en niet uitgaat. Maar er zijn nog méér redenen, waarom het vertrouwen op wapens geen solide basis is voor wereldvrede. Daartoe is het nodig wat nader in te gaan op de vraag wat eigenlijk oorlog isGa naar voetnoot6. Ik zou dat willen doen aan de hand van de grootste roman uit de wereldgeschiedenis: Tolstoi's: ‘Oor- | |
[pagina 38]
| |
log en Vrede’; het grote verhaal over Napoleons tocht naar Moskou, zijn overwinningen in het begin, en tenslotte zijn nederlaag. Tolstoi heeft heel eigen opvattingen over de oorlog. Hij spreekt smalend over diegenen, die deze oorlog zagen als het werk van Napoleon. Onzin, zegt hij, de ‘grote mannen’ zijn niet de oorzaken van de geschiedenis, maar geven slechts de naam aan een bepaalde periode. Zij zijn etiketten van de geschiedenis. Het zijn onbekende, blinde, maatschappelijke krachten, die de z.g. ‘grote mannen’ naar voren schuiven, en ze tenslotte ook weer doen verdwijnen. Het zijn deze blinde krachten, die de botsingen tussen volken teweegbrengen, die de oorlog die als ramp over de mensen komt teweegbrengen. Tolstoi hekelt in zijn roman de opvatting van de Duitse officieren, die in dienst van de Russische tsaar tegen Napoleon vochten. Zij dachten heel anders over de oorlog. De Duitse generaal Pfuhl zag de oorlog als iets dat men als instrument kon gebruiken, iets wat ten dienste stond van regeringen, iets dat men in de hand had, en waarmede men kon manipuleren, iets dat naar plan verlopen kon en moest, als men maar slimme plannen opstelde en zich eraan hield. De generaal Pfuhl is vrijwel vergeten. Maar zijn adjudant, de jonge officier Carl von Clausewitz, deelde de opinies van zijn chef, en schreef na thuiskomst een boek over de oorlog, dat bijna even beroemd werd als het boek van Tolstoi. Von Clausewitz' ‘Vom Kriege’, na zijn dood verschenen, heeft het militaire denken tot op de dag van vandaag beheerst. Hij zag de oorlog als een middel dat ten dienste stond van regeringen, waarvan ze al dan niet gebruik konden maken om hun doeleinden te bereiken. Hij gaf de beroemde definitie: oorlog is ‘de voortzetting van de politiek met toevoeging van andere middelen’. Het geschied-filosofisch oorlogsbegrip van Tolstoi wil ik hier verder buiten beschouwing laten, maar twee voor ons belangrijke oorlogsopvattingen naast elkaar stellen. Von Clausewitz' opvatting: de oorlog als gewilde oorlog, als middel, waarbij men een politiek voortzet die op vreedzame wijze haar doeleinden niet kon bereiken, de oorlog als ‘een wijze van rijden’ in het internationale verkeer. Daarnaast de, met Tolstoi verwante, oorlogsopvatting: de oorlog als ramp, als | |
[pagina 39]
| |
ongewilde oorlog, de oorlog als ‘verkeersongeval in een gevaarlijk internationaal verkeer’Ga naar voetnoot7. Het gaat hier om de tegenstelling tussen de gewilde en de niet-gewilde oorlog. Het is begrijpelijk, dat men vroeger vooral oog had voor de gewilde, bedoelde oorlog. De oorlog, inderdaad destijds gemeenlijk een beperkte oorlog, kon toen nog middel zijn van nationale politiek. Een totale oorlog tussen nucleaire staten kan dat niet meer. De Clausewitz-oorlog kan nog wel een rol spelen tegenover niet-nucleaire staten (zoals de militaire interventie in Tsjechoslowakije door de Sovjetunie, en het militair ingrijpen van de Verenigde Staten in de Dominicaanse Republiek), en tussen niet-nucleaire staten (zoals de oorlogen in het Midden-Oosten). Ook is denkbaar de beperkte oorlog tussen nucleaire machten als Clausewitz-oorlog, maar daarbij dreigt het gevaar van geleidelijke escalatie. De bedreiging van onze tijd ligt in de niet-gewilde nucleaire oorlog. De nucleaire machten zijn zich te zeer bewust van de gevaren om zo'n oorlog doelbewust te beginnen. Het gaat nu meer en meer om gevallen waarin een regering zich een bepaald politiek doel heeft gesteld en dat doel met bepaalde middelen nastreeft die oorlogsrisico's meebrengen. Men verwacht dan wel dat oorlog zal kunnen vermeden worden, of het geweld zéér beperkt zal kunnen worden gehouden, maar men aanvaardt het risico dat het anders zal lopen. Amerika wenste te voorkomen dat op Cuba Russische atoomraketten zouden komen en dreigde met geweld als de Sovjetunie haar plan zou doorzetten. Amerika wilde geen oorlog, maar rekende erop dat - juist omdat de Sovjetunie ook geen oorlog wilde - het doel, voorkomen van de raketbases op Cuba, zonder oorlog zou kunnen worden bereikt. Als de Russen zouden doorgegaan zijn, als er geschoten zou zijn, dan zou een kleine, en misschien ook een totale oorlog hebben kunnen volgen. Zou dit een gewilde oorlog zijn geweest? Men wilde de oorlog niet, aan beide kanten. Maar men nam risico's bij het ver- | |
[pagina 40]
| |
werkelijken van de eigen politieke doelstellingen. En zo had oorlog kunnen volgen, via de kleinere geweldpleging die in een proces van actie en reactie uitgroeide tot complete oorlog. Men kan zo'n proces verklaren op de basis van de theorie van von Clausewitz. Men kan er ook de werking in zien van de blinde krachten, die regeringen ertoe dwingen bepaalde beslissingen te nemen. Die regeringen denken weloverwogen beslissingen te nemen. ‘Man denkt zu schieben und man wird geschoben’. De buitenstaander, de toeschouwer, ziet in het proces van actie en reactie een klimaat ontstaan, dat door de emotie wordt beheerst, dat spelers ten tonele brengt die bereid zijn nog grotere risico's te nemen, dat om kort te gaan de blinde krachten de hoofdrol toekentGa naar voetnoot8. Men kan de genoemde oorlogsbegrippen of oorlogsmodellen wel onderscheiden, maar niet scheiden. Wel staat vast, dat de opvattingen van von Clausewitz sterker nadruk leggen op het element van redelijke besluitvorming, waarbij minder plaats wordt toegekend aan het irrationele en emotionele. De opvatting van von Clausewitz heeft het denken tot onze tijd beheerst. Zij leidde tot het vertrouwen, dat men de oorlog zou kunnen uitbannen door het verbod van de oorlog (in het Kellog-Briant Verdrag, 1928) ‘als middel van nationale politiek’. Zij leidde ook tot het vertrouwen op vrede door macht: nu de nucleaire wapens, van de tegenstander zulke verwoestingen aanrichten zal geen redelijke regering tot oorlog besluiten om zijn politiek met nucleaire wapens voort te zetten. Zij leidde ook tot een opvatting als van Norman Angell, die ervan uitging, dat oorlog zou uitgesloten zijn als iedereen overtuigd zou geraakt zijn dat ‘war does not pay’, dat oorlog voor ieder meer kwaad doet dan goedGa naar voetnoot9. | |
[pagina 41]
| |
Er is de laatste tijd méér begrip gekomen voor de opvatting van oorlog als ramp, oorlog als catastrofe. Men heeft méér oog gekregen voor de ontwikkeling van onvriendelijke statenverhoudingen van kwaad tot erger. Men heeft de samenhang ontdekt van staatsgedrag en de lijn getekend, die loopt van verbreking van een cultureel verdrag tot de totale nucleaire oorlog. Men noemt dat de ‘escalatieladder’, de ladder van geleidelijke verheviging der verhouding. Herman KahnGa naar voetnoot10 noemt 44 treden, die geleidelijk een gang naar de totale nucleaire oorlog kunnen vormen. Men vindt bij die treden ook gewilde besluiten, maar vaak ook reacties waartoe men, door de geleidelijk gegroeide omstandigheden, gedwongen wordt. Bepaalde momenten in deze ontwikkeling kan men in het bijzonder noemen als speciale oorzaken van een oorlog die niemand gewild heeft, die ieder gevreesd heeft, maar die niet te vermijden was: het ongeluk, de vergissing, de misrekening, het uit de hand lopen van een klein gevecht, de activiteit van derdenGa naar voetnoot11. Het ongeluk: het per ongeluk afgaan van een raket (zoals enige tijd geleden een verdwaalde raket over Cuba zeilde), het bij ongeluk neerkomen van kernwapens (zoals in Spanje en Groenland gebeurde, maar ze hadden ook neer kunnen komen, en kunnen ontploffen, op vijandelijk terrein, op een moment van grote spanning). De vergissing: het menen dat er vijandelijke vliegtuigen of raketten naderen (zoals alreeds eens gebeurde) terwijl het niet waar is, het zich vergissen in de aard van personen waaraan men nucleaire macht toevertrouwt (duikbootcommandanten met 16 polarisraketten aan boord, vliegtuigcommandanten, raketcommandanten)Ga naar voetnoot12. Men kan zich gemakkelijk vergissen in machines en in mensen. | |
[pagina 42]
| |
De misrekening, zoals de misrekening in het gedrag en de reactie van de tegenstander. Toen President Kennedy aankondigde dat Russische schepen die de raketten aanvoerden voor Cuba, met geweld zouden worden tegengehouden rekende hij erop, dat Rusland door de knieën zou gaan. Hij rekende daar terecht op, maar hij had zich kunnen vergissen. De verheviging van een klein gevecht. Juist omdat nucleaire oorlogen door ieder ondraaglijk worden geacht, en dus als gewilde oorlogen uitgesloten zijn, wordt het kleine gevecht, de kleine militaire operatie weer mogelijk als welbewuste voortzetting van de politiek. Maar kan men het in de hand houden? Er kan een kettingreactie ontstaan, waardoor het conflict verhevigt, de legers groter worden, en de wapens zwaarder, de terreinen worden uitgebreid, evenals het aantal van de erbij betrokken staten. Vietnam is hier een voorbeeld. In zo'n escalatie van gevechtshandelingen kan zo ongeveer elke vrijheid van beslissing ontbreken, feiten en omstandigheden gaan dan dwingen, te meer daar het thuisfront minder geneigd zal worden het gestelde politieke doel op te geven als er al honderden of duizenden doden voor gevallen zijn (de ‘feedback’ van externe politiek op de interne situatie). Men kan dus de oorlog als ongewilde ramp zien, als uitvloeisel van gevaarlijke politiek, als een verkeersongeval in gevaarlijk internationaal verkeer. Men zou zonder meer een bewapeningswedloop, zoals die in onze wereld op verschillende niveaus en tussen verschillende landen, plaats vindt reeds ‘zeer gevaarlijk internationaal verkeer’ kunnen noemen. De onderscheiding tussen de oorlog in de zin van von Clausewitz en de oorlog als ‘verkeersongeluk’ is belangrijk. De ongewilde oorlog wordt echter door velen ontkendGa naar voetnoot13. Het lijkt mij, dat een verstandige politiek er rekening mee moet houden. Het maakt het vraagstuk van de vredespolitiek, al reeds zo moeilijk als men alleen rekening houdt met de oorlog als een middel van politiek, nog gecompliceerder. Zelfs is het zeer wel denkbaar, dat bepaalde maatregelen gunstig werken ter voorkoming van de Clausewitz-oorlog, maar fatale gevolgen kunnen hebben voor de oorlog als catastrofe. | |
[pagina 43]
| |
Eén enkel voorbeeld. Enorme bewapening, overbewapening waarbij het nucleaire vernietigingspotentieel onvoorstelbaar groot is, zal het beginnen van een Clausewitz-oorlog bijzonder onaantrekkelijk maken. In berekeningen van de machtspolitiek speelt nu eenmaal de te verwachten eigen schade een rol. Die eigen schade is, in de gegeven situatie, buiten iedere proportie met enig voorstelbaar voordeel dat zou gewonnen kunnen worden door het gewelddadig uitvechten van een belangengeschil. M.a.w. de Clausewitz-oorlog is tussen zwaar bewapende nucleaire machten niet voorstelbaar, behoudens als ‘preemptive war’, als oorlog die men begint omdat men zekerheid heeft dat de ander zal beginnen. Maar een nucleaire overbewapening, gevolg van een wapenwedloop waarin wederzijds wantrouwen gevoed door de vindingen van de ‘arms-research race’ de bewapening heeft opgedreven, heeft heel wat nevenwerkingen, die het gevaar van de ongewilde oorlog vergroten. Zo'n situatie verhindert niet alleen de opbouw van andere vredesvoorzieningen, zij stimuleert ook het wantrouwen, de angst, de vijandschap en de haat. Zo groeit een klimaat, waarin het gebruik van die wapens mogelijk wordt, en waarin gemakkelijk een crisis kan ontstaan waartegen dit (door wapens) topzwaar systeem niet is opgewassen. De evaluatie van een vredesstrategie zal beide typen van oorlog in haar beschouwing moeten betrekken. Men ontkomt niet aan de indruk, dat degene die de ongewilde oorlog als fenomeen ontkennen juist de theoretici zijn, die ‘vrede door wapenmacht’, ‘vrede door afschrikking’ bepleiten. Als het waar is, dat de destructiecapaciteit van de tegenstander de lust doet vergaan een oorlog met hem te beginnen, dan wordt door overbewapening de kans op de Clausewitz-oorlog kleiner. Maar als die oorlog toch zou uitbreken, zouden de vernietigingen veel groter zijn dan zonder al die militaire voorbereiding. In de afschrikkingstheorie kiest men de verkleinde kans op een grotere oorlog boven de vergrote kans op een kleinere oorlog. In die berekeningen past niet de overweging, dat door de wapenwedloop de kansen toenemen op een ongewilde oorlog. Dat leidt er blijkbaar toe, dat men de mogelijkheid van een ongewilde oorlog ontkent. Naar gelang de statenoorlog tussen nucleaire staten of blok- | |
[pagina 44]
| |
ken méér gevreesd wordt komt de burgeroorlog als middel om verandering in de status quo te bereiken méér in aanmerkingGa naar voetnoot14. Er zijn veel soorten burgerloorlog. Internationaal is de burgeroorlog waarbij slechts personeelswisseling optreedt (het ene eliteregime wordt vervangen door een ander) van mindere betekenis. Belangrijker is de burgeroorlog waarbij wel de bestaande structuur wordt gehandhaafd, maar verandering wordt gebracht in het hoogste gezag, zoals in de dekolonisatierebellie. Voor de supermachten is van het grootste belang de structurele burgeroorlog, waarbij het sociaal regime de inzet van de strijd isGa naar voetnoot15. Immers zo'n burgeroorlog kan leiden tot wijziging van de bondgenootschappelijke relaties. Waar vroeger een imperium afhing van koloniale verovering, wordt het nu bepaald door de mate waarin een mogendheid de uitslag van belangrijke burgeroorlogen kan beïnvloedenGa naar voetnoot16. Vandaar de bemoeiing van de supermachten met burgeroorlogen elders: in de Truman-doctrine beloofden de VS hulp aan elke staat die bedreigd werd door ‘armed minorities or outside pressure’; in de programma's van het Partijcongres van de Sovjetunie wordt regelmatig steun in het uitzicht gesteld aan groepen die zich opmaken het kapitalistische juk af te schudden. Vandaar ook de activiteit van de supermachten om burgeroorlogen te doen ontstaan. In het algemeen kan men drie wijzen van bemoeiing onderscheiden: hulp aan de rebellen, hulp aan de regering of bemiddeling. ‘Subversion, foreign aid and medianen’ zoals ModelskiGa naar voetnoot17 stelt. De bemiddeling komt in aanmerking als de eerder genoemde bemoeiing uitzichtsloos is, of het conflict gevaarlijke escalatieneigingen gaat vertonen. Er zijn dus politieke faktoren, die de burgeroorlog in belang doen toenemen. Er zijn ook juridische factoren die daarbij | |
[pagina 45]
| |
een rol spelen. In het VN-Handvest is erkend, dat ‘volken’ rechten kunnen hebben. Die rechten, zoals het recht van zelfbeschikking genoemd in art. 1 van de beide Mensenrechtenconventies van 1966, mogen volgens de Algemene Vergadering in bepaalde gevallen gewelddadig worden opgeëist. De AV erkende het recht van de ‘freedomfighter’ tegen apartheid of koloniale onderdrukking. Door deze legitimatie en legalisering van de opstandigheid bevorderde de VN de rebellie en de burgeroorlog, ten bate van een herstel van de gerechtigheid en vermindering van oorlogskans. Een burgeroorlog heeft een geheel andere allure als de statenoorlog waarbij twee gewapende machten tegenover elkaar staan. Als het gaat om een structurele revolutie (en die zijn het belangrijkst), is er geen symmetrie. Een machteloze groep staat tegenover een georganiseerd machtsapparaat van de regering, die beschikt over politie en leger. Vandaar dat de burgeroorlog in verschillende fasen verloopt. Eerst komt de periode waarin de opstandigheid aan de volken wordt kondgedaan door terreurdaden, die tevens dienen moeten om de machteloosheid van de aangevallen regering te demonstreren, en om bange en aarzelende burgers te nopen voor de opstandigen te kiezen. Dan volgt de fase van de guerilla-activiteit, slechts effectief indien de guerilla kan onderduiken in de burgerbevolking (waarin hij zich moet bevinden ‘als een vis in het water’). De laatste fasen gaan meer lijken op de regelmatige oorlogvoering, zeker als de rebellen over een stuk grondgebied gaan beschikken en een georganiseerd leger. De guerillatactiek geeft een enorme macht aan de opstandige die zich gedragen weet door de bevolking. De aangevallen regering staat voor de keuze om nederlagen te incasseren of genocide te plegen op de bevolking die heult met de rebel (zoals in Vietnam min of meer plaats had, met de ‘strategic hamlets’ en de ‘free shooting zones’). Tegen een volk valt nauwelijks te vechten, als er nog enige huiver over is om het geheel uit te roeien. De guerrilla in de burgeroorlog beoogt verandering van de toestand, zij is offensief. De laatste tijd wordt de guerrillaoorlog ook bestemd voor defensie. Met name voor de verdediging van een klein land tegen de overweldiging door een supermacht uit het eigen blok. Naar aanleiding van de over- | |
[pagina 46]
| |
weldiging van Tsjechoslowakije in 1968 door de Sovjetunie, werd in Joegoslavië de Wet op de Nationale Defensie aangenomen. Volgens deze wet is iedere Joegoslaaf partizaan als het land zou worden binnengevallen, en is het hem verboden om enige wapenstilstand of capitulatie te erkennen. Hij moet doorvechten in kleine plaatselijke groepen. Het is de volledige democratisering van de oorlogvoering - en in vredestijd wordt de bevolking voor deze ‘totale verdediging’ opgeleid. Het is de guerrilla als ‘deterrence’, die de supermacht de keuze laat tussen afzien van invasie of een oorlogvoering die op genocide lijken gaat. Dat Joegoslavisch patroon van afschrikking heeft met de nucleaire oorlog gemeen, dat als het niet werkt, als het toch mis gaat, het heel erg mis gaat. Het verschilt van de nucleaire afschrikking in het alleen defensief bruikbaar zijn van deze wapenmacht. Bij nucleaire ‘deterrence’ kan de ander bevreesd raken, dat het afschrikkingswapen als aanvalswapen gebruikt zal worden. Daarvan kan geen sprake zijn bij het Joegoslavisch Volksleger. Dat is het aantrekkelijke van deze nieuwe vorm van ‘si vis pacem para bellum’. Hij is slechts in bepaalde landen verwerkelijkbaar, en slechts in desperate omstandigheden. Intussen heeft in 1972 Roemenië het voorbeeld van Joegoslavië gevolgdGa naar voetnoot18. Een laatste vorm van oorlogvoering dient nog genoemd: de ongeregelde oorlogvoering waartoe een volk kan komen, dat machteloos is, en radeloos, en dat iets van derde landen wil gedaan krijgen. Het gaat hier om de activiteit die bestaat uit het vernielen van vliegtuigen, het doodschieten van willekeurlingen, het kapen van ambassadeurs, het opblazen van pijpleidingen - destructie, sabotage, waarmede men aandacht in de wereld wil krijgen voor het desperate lot, en waarmede men zoveel schade wil aanrichten, dat aan de eisen wordt toegegeven. Duidelijk voorbeeld van deze wijze van oorlogvoeren leveren de Palestijnse bevrijdingsorganisaties. Men mag deze moderne vorm van geweldpleging niet bagatelliseren. Het zou de normale verschijningsvorm kunnen | |
[pagina 47]
| |
worden van iedere desperate machteloze groep, die vitale levensbehoeften onthouden wordt. Apartheid, economische ellende en uitzichtloosheid zouden er toe kunnen leiden, en hebben er reeds toe geleid. Als ooit aan gewelddadigheid wordt gedacht tussen Noord en Zuid, tussen de rijke en de arme wereld, dan zal allereerst van dit soort ongeregelde geweldpleging sprake zijn. |
|