Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||
1 Over de wetenschap van oorlog en vredeWetenschap kan voortkomen uit verwondering en nieuwsgierigheid. Maar ook uit verontrusting, uit angst en onzekerheid, uit verlangen naar verandering. Er is de diepliggende overtuiging dat kennis, méér inzicht, de wegen zal kunnen tonen om aan bestaande bedreigingen te ontkomen. De wetenschap van oorlog en vrede, de polemologie (polemos is het Griekse woord voor oorlog), de wetenschap die zich bezighoudt met de oorlog om bij te dragen tot de vrede, ook wel irenologie (irene is het Griekse woord voor vrede), vredeswetenschap, genoemd, is onmiskenbaar uit verontrusting voortgekomen. Het is begrijpelijk dat deze wetenschap in onze tijd - het atoomtijdperk - is gaan opbloeien. Er waren altijd oorlogen, zolang men kan terugkijken in de geschiedenis, kleine oorlogen en grote oorlogen. De Amerikaanse historicus Homer Lea berekende, dat in de laatste 3400 jaar er minder dan 234 jaren van vrede waren geweestGa naar voetnoot1. Het mag een wonder heten dat de mensheid nog bestaat na zoveel strijd. Dat dit zo is, is niet te danken aan de wijsheid der vaderen, maar aan hun onkunde, onkunde in de techniek der vernietiging. En deze onkunde bestaat niet meer. De mensheid die nu leeft, leeft in de herinnering van de twee wereldoorlogen. De laatste van die wereldoorlogen bracht enorme verwoestingen en bijzonder veel doden en gewonden. En op het einde vielen de twee atoombommen op Japanse steden. Sindsdien werd koortsachtig aan de bewapening ge- | |||||||
[pagina 2]
| |||||||
werkt. Het is voor ieder duidelijk, dat als een Derde Wereldoorlog zou uitbreken, als totale oorlog, die Derde Wereldoorlog nog veel erger zou zijn dan de Tweede. Alleen reeds door de wapenen die gereed liggen. In West-Europa alleen liggen ongeveer 7000 atoomwapens klaar. Op Europa zijn wapens gericht die te zamen in staat zijn van dit deel van de wereld één grote woestenij te maken. Dit zegt misschien niet zoveel. Een vergelijking kan het verduidelijken. In het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog geschiedden de bombardementen, zoals die van Berlijn en Dresden, met ‘blockbusters’ van ieder 10 tot 12 ton TNT. Een ‘blockbusters’ kan een blok huizen vernietigen. Voor ieder mens ter wereld, mannen en vrouwen en kinderen, zijn nu aan explosieve kracht minstens 2 tot 6 van die blockbusters aanwezig. Daarbij komt dat de atoomwapens, naast de hitte en de druk waardoor ze zo'n verwoestende werking hebben, ook straling teweegbrengen - directe straling in de omgeving, maar ook straling door radioactieve stof die later ergens neerkomt. Men verschilt van mening over de gevolgen daarvan op het nageslacht, maar zeker is het dat die uitwerking kwaadaardig is en de mensheid zou kunnen aantasten in haar biologische gaafheidGa naar voetnoot2. Dit alles maakt de nucleaire oorlog ondraaglijk. En de vraag is: kan daar wat aan gedaan worden? Ook vroeger reeds zijn mensen tegen de oorlog in het geweer gekomenGa naar voetnoot3. Er waren verenigingen tegen de oorlog, met optochten en demonstraties, en congressen, waar moties tegen de oorlog werden aangenomen. Dat bleek niet voldoende te zijn. Gezindheid tot vrede, vredesbeweging en vredesactie is belangrijk, maar zonder meer niet toereikend. Vandaar de overal opduikende vraag: zou de wetenschap, de betere kennis omtrent de krachten die tot oorlog of vrede leiden, tot de handhaving van de vrede kunnen bijdragen? Dat is voorlopig een vraag. Maar vergelijking met andere | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
plagen, die de mensheid vroeger troffen, geeft wel enige aanwijzing. Men kan hier denken aan de vroeger steeds terugkerende pest: een ramp die de mensheid regelmatig trof, en waartegen men een tijdlang geheel machteloos was. Men begreep niet waar de pest vandaan kwam, en beschouwde haar als een gesel Gods. Toen Londen in 1665 door de pest werd getroffen werd dit officieel, bij besluit van de gemeenteraad, gezien als een straf van God wegens de goddeloze geschriften van de Engelse filosoof Thomas Hobbes. Dat was drie eeuwen geleden. Sindsdien ging de wetenschap zich met de pest bemoeien. Men ontdekte de oorzaak van de pest, en de wijze waarop de pest zich kon verspreiden (vlooien en ratten). Men leerde ook hoe door bepaalde hygiënische maatregelen de pest kon worden voorkomen, en men slaagde erin de mensen ertoe te brengen die maatregelen in acht te nemen. Daarmede verdween de pest. Het lijkt mij, dat dit voorbeeld leerzaam is. Om de pestepidemieën uit te bannen waren drie dingen nodig:
Dit laatste is belangrijk: Het gaat niet alleen om het beter inzicht in oorzaken en voorkomings- en bestrijdingsmiddelen, maar ook om de bereidheid naar dat inzicht te leven. Op het oorlogsprobleem toegepast: We moeten méér weten van de oorzaken van de oorlog. We moeten méér weten van de voorwaarden van de vrede. Maar met dat weten komen we er dan nog niet. Als we inzicht gekregen zouden hebben in wat nodig is voor de vrede, moet er ook nog de bereidheid zijn naar dat inzicht te leven. Er zouden dus diep ingrijpende politieke beslissingen moeten worden genomen op grond van dat beter inzicht. Die beslissingen zouden heel wat ingrijpender zijn, dan de eenvoudige maatregelen die nodig waren om de pest te voor- | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
komen. De te nemen maatregelen zouden zó ingrijpend kunnen zijn (we weten dat nog niet precies) dat de mensen en de staten eenvoudigweg niet in staat zouden blijken om ze te verwerkelijken. De prijs van de vrede zou zó hoog kunnen zijn, dat de mensheid niet zou bereid zijn de offers te brengen - onder meer offers in nationale onafhankelijkheid - die de vrede eist. Bij de afweging van voor- en nadelen staan hier immers tegenover elkaar de directe, zekere, tastbare nadelen van de beperking van nationale onafhankelijkheid op het gebied van wapens, economie en recht, tegenover de ver weg liggende, onzekere, ontastbare voordelen van het voorkomen van oorlogen. Daarbij komt, dat een oorlog die dank zij grote offers werd voorkomen, niet tot de verbeelding spreekt. Men ziet niet vóór zich, wat men heeft kunnen vermijden - terwijl de gebrachte offers dagelijks worden gevoeld. M.a.w. ook als we zouden weten wat nodig is voor de vrede dan zou het nog zeer wel kunnen zijn, dat hetgeen nodig is niet mogelijk zou blijken. En dan rijst de vraag: of wat nodig is mogelijk zou kunnen worden gemaakt. Veel polemologen zijn van mening, dat de anarchistische structuur van de statenwereld - het feit dat de wereld verdeeld is in ongeveer 140 soevereine nationale staten - een van de belangrijkste factoren is voor het ontstaan van de statenoorlog. Oorlog is immers in dat stelsel, waarin geen boven de staten bestaande macht en geldend gezag aanwezig is, een sluitsteen, een ultima ratio. Dat leidt tot de eerste stelling van de vredeswetenschap: Voor duurzame vrede is enigerlei vorm van (federale, functionele) wereldeenheid nodig. Maar die eerste stelling dient direct gevolgd te worden door een tweede: Zo'n wereldeenheid is op het ogenblik volstrekt onmogelijk. Er zijn immers te grote verschillen in belangen en in opvattingen, er is te weinig solidariteit - zodat in die omstandigheden wereldeenheid slechts bereikt zou kunnen worden door gewelddadige onderwerping (pax americana, sovietica, sinica), en gehandhaafd zou kunnen worden door dictatuur en onderdrukking. Wat volstrekt nodig is voor wereldvrede is op het ogenblik volstrekt onmogelijk. Dat is het dilemma van de vredeswetenschap. Er is een onoverbrugbare kloof tussen wat de Ame- | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
rikaanse senator FulbrightGa naar voetnoot4 noemde ‘our needs’ en ‘our capacities’. Die spanning heeft steeds bestaan. Émeric de Vattel, een groot Zwitsers jurist uit de 18de eeuw, maakte onderscheid tussen het niet-geldend natuurrecht, het recht dat volgens de rede noodzakelijk zou zijn om de doeleinden van de mensheid te verwerkelijken (hij noemde het daarom ‘jus necessarium’), en het positieve, geldende recht dat door de staten gewild werd als resultaat van machtsposities, belangen en bestaande opvattingen (hij noemde het daarom ‘jus voluntarium’). Die spanning tussen het nodige en het mogelijke is voor onze tijd van zo groot belang, omdat het voortbestaan van een gave mensheid op het spel staat. De technische ontwikkeling van de wapens heeft het vermijden van de nucleaire oorlog gemaakt tot een kwestie van ‘survival’. Die technische ontwikkeling zal op den duur dwingen tot eenheid. De vraag is alleen of deze slechts zal bereikt worden na een Derde (en nucleaire) Wereldoorlog. Zou ‘de weg van bloed en tranen’ onvermijdelijk zijn? Of is het denkbaar, dat de mensheid bijtijds redelijke maatregelen zou nemen, om vreedzaam en vrijwillig te bereiken wat anders via geweld en vernietiging wordt opgedrongen? Op het ogenblik is die wereldeenheid niet te verwerkelijken. Een deel van de vredeswetenschap, het futurologische deel, zal intussen bezig blijven met het onderzoek naar mogelijke vormen van zo'n eenheid en mogelijke wegen erheen. Het gaat hier om het ontwerpen van relevante utopia, en het aftasten van wegen die kunnen leiden van wat nu is, naar wat in de toekomst behoort. Daarnaast is er het existentieële deel van de polemologie, dat zich bezighoudt met de vraag hoe de oorlog kan worden teruggedrongen in het polemogeen (oorlogverwekkend) statenbestel waarin wij nu leven. Oorzaken van oorlog en voorwaarden van vrede zijn zeer complex. Het gaat niet om een enkele dominante factor, maar om een samenspel van naast elkaar en achter elkaar werkende factoren. We kunnen die factoren bestuderen op allerlei niveaus, in allerlei bestaande maatschappelijke eenheden. In de komende hoofdstukken zal vooral aandacht ge- | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
vraagd worden voor factoren die werken in de mens, in de nationale staat waarin de mens leeft, en in de wereld, het stelsel van nationale soevereine staten dat we gemeenlijk als de statenanarchie aanduiden. Maar daartussen zijn nog allerlei andere min of meer zelfstandig werkende eenheden te onderscheiden: binnen de staat de volken (die volgens het VN-Handvest eigen rechten hebben), de subgroepen van allerlei aard, de vakverenigingen, ondernemersbonden, de militairen (al dan niet in vereniging met het bedrijfsleven en de wetenschap, het militair-industrieel-wetenschappelijk complex). Ook boven de staat - tussen ‘de staat’ en ‘de wereld’ - vallen eenheden te onderscheiden, die min of meer zelfstandige krachten uitoefenen. De regionale organisaties, de gouvernementele organisaties van functionele aard die werkzaam zijn op een beperkt gebied, de niet-gouvernementele organisaties, de multinationale ondernemingen en vele andereGa naar voetnoot5. In deze inleiding wordt als eenvoudig uitgangspunt gekozen de onderscheiding mens-staat-wereld, maar met de tussenliggende en overlappende eenheden wordt wel rekening gehouden. Zo komen we tot een voorlopige indeling van de vredeswetenschap:
| |||||||
[pagina 7]
| |||||||
| |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Wetenschap is geordende kennis, kennis der dingen en der mensen, in oorzakelijk verband. De wetenschapsbeoefening wordt bevorderd door het feit, dat men door de wetenschap wat bereiken wil. Kennis is macht, zo zei men en zo zegt men nog. Men bestudeert de natuur om die natuur te beheersen. Men bestudeert het menselijk lichaam om ziekten te kunnen bestrijden. De economie beoogt om beter gewapend de welstand te kunnen bevorderen. Zo bestudeert men de laatste honderd jaar de misdaad, de criminologie, om de misdaad beter te kunnen bestrijden. Zo bestudeert men nu de oorlog, de polemologie, om wegen te vinden de vrede te handhaven. Het is goed om hierover klaarheid te hebben. Het doel: de oorlog zoveel mogelijk te vermijden is een vóórwetenschappelijk doel, is een keuze (vóór vrede, tegen oorlog) die met de wetenschap weinig behoeft te maken te hebben. Die keuze voor vrede wordt gedaan op grond van de persoonlijke ervaring in de laatste oorlog, of op grond van wat we weten over de oorlogen in het verleden en het heden. ‘Dulce bellum inexpertis’, ‘slechts hun, die hem niet ervaren hebben, schijnt de oorlog schoon’, leerde Erasmus. Voor deze generatie, die de Tweede Wereldoorlog meemaakte en de strijd in Vietnam of in Biafra op de beeldbuis kan volgen, behoeft dit geen nadere toelichting. Die keuze kan berusten op allerlei soorten overwegingen: men kan tegen de oorlog zijn omdat de oorlog zo verwoestend werkt, of omdat de oorlog zo onmenselijk, zo mens-onwaardig is, of omdat oorlog zo'n ondoelmatig middel is om iets te bereiken. De motie- | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
ven verschillen naar de aard van de personen. Naast elkaar bestaat het ethisch pacifisme en wat Inis Claude noemt het ‘prudential pacifism’, waarbij het niet zozeer gaat om ‘good will’ als om ‘good sense’Ga naar voetnoot8. Maar als eenmaal de keuze gedaan is, dat de oorlog voorkomen zou moeten worden, dat de vrede moet worden gehandhaafd, dan rijst de vraag hoe men dat zou kunnen bereiken. Over de wenselijkheid om de vrede te handhaven bestaat vrijwel eenstemmigheid. Dat is niet altijd zo geweest. Er waren er velen vroeger, vooral Duitse maar ook Franse theoretici, die de oorlog verheerlijkten, die overtuigd waren dat de oorlog onvermijdelijk en noodzakelijk was, en van die nood een deugd maaktenGa naar voetnoot9. De technische ontwikkeling van de wapens heeft het onmogelijk gemaakt om positief te staan tegenover de oorlog. Men kan nog steeds overtuigd zijn van zijn onvermijdelijkheid. Maar men kan moeilijk in de oorlog een goede zaak zien. Iedereen is tegen de oorlog, zou men kunnen zeggen. Vandaar dat de leden van de Verenigde Naties zich ‘vredelievende staten’ noemen (art. 4 VN-Handvest). Maar men verschilt in opvatting over de vraag hoe de vrede kan worden gehandhaafd. De mens moet veranderd worden, zegt de een. De staat moet veranderen, zegt de ander. De statenwereld moet gewijzigd worden, zegt een derde. Sommigen zeggen: oorlog kan voorkomen worden door ons heel sterk te bewapenen. Anderen zeggen: door ons volledig te ontwapenen. Weer anderen zoeken het in een betere organisatie van de staten onderling, of in een betere verdeling van de rijkdom van onze wereld. Meer en meer groeit de overtuiging bij velen, dat het hier gaat om een zeer ingewikkeld probleem, met een geschiedenis | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
van duizenden jaren. Velen zijn, op grond van hun keuze dat de vrede moet bevorderd worden, tot de conclusie gekomen: vóór alles moeten we er méér van weten, om op basis van méér kennis en méér inzicht te kunnen bepalen of er begaanbare wegen naar de vrede zijn. Vandaar de vredeswetenschap, die als wetenschap slechts zoekt naar méér inzicht, betere kennis omtrent oorlog en vrede. De vredeswetenschap betreft de oorzaken van de oorlog en de voorwaarden van de vrede. Dat lijkt eenvoudiger dan het is. Want wat is oorlog? En wat is vrede? Polemologie betreft niet alleen de machtsstrijd tussen staten (de statenoorlog), maar ook de gewelddadige machtsstrijd tussen volksgroepen (de burgeroorlog). Er is een bepaalde Scandinavische school in de vredeswetenschap, die niet zozeer het oorlogsgeweld maar het ‘structureel geweld’ tot voorwerp van onderzoek maakt. Structureel geweld betreft de levensbeperking, die wordt teweeggebracht door maatschappelijke structuren (politieke dictatuur, apartheid, economische uitbuiting of verwaarlozing). Johan GaltungGa naar voetnoot10 maakt onderscheid tussen ‘personal violence’ (van oorlog en burgeroorlog) en ‘structural violence’ (door wetten of maatschappelijke instellingen). In beide gevallen wordt de levensmogelijkheid, de levensontplooiing beperkt. Galtungs stelling, dat structureel geweld gemeenlijk erger is dan oorlogsgeweld, werd reeds verkondigd door Mark Twain: ‘There were two Reigns of Terror, if we should but remember it and consider it. The one wrought murder in hot passion, the other in heartless cold blood; the one lasted mere months, the other had lasted a thousand years; the one inflicted death upon ten thousand persons, the other upon a hundred millions; but our shudders are all for the “horrors” of the minor terror, the momentary terror so to speak, whereas, what is the horror of swift death by the ax compared with lifelong death from hunger, cold, insult, cruelty and heartbreak?’Ga naar voetnoot11. | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Het woord ‘structureel geweld’ is nieuw, de gedachte zo oud als de erkenning van het bestaan van sociaal onrecht. Structureel geweld is een nieuw woord voor sociale ongerechtigheid. De vraag is, waarom vredeswetenschap als zodanig zich zou moeten inzetten voor de gerechtigheid. Als polemologie alleen maar zoekt naar de middelen om het oorlogsgeweld uit te sluiten, dan zou zij - zo stelde Galtung - kiezen voor de belangen van het ‘establishment’ van de ‘top dogs’. Gedacht werd in dit verband aan het project ‘Camelot’ waarbij de Amerikaanse regering een onderzoek door sociologen en antropologen organiseerde, naar de kansen op burgeroorlog en revolutie in Latijns-Amerika, en naar de middelen om die opstandigheid te voorkomen. Tegen zo'n onderzoek betreffende ‘riot-control’ rees terecht verzet. Maar bezwaar tegen mogelijk misbruik van een wetenschap is niet voldoende om het onderwerp van die wetenschap fundamenteel te wijzigen. De oorlog vormt een groot maatschappelijk probleem, en verdient als zodanig wetenschappelijke aandacht. Daarnaast bestaat alle reden om ook uitvoerig te bestuderen op welke wijze een einde kan komen aan het sociaal onrecht in de wereld. Dat terrein is tot nu toe aan de juristen toegevallen. Men kan stellen, dat de juridische studie gemeenlijk een stuk conservatieve, conserverende inslag heeft gehad. Maar daarin is juist de laatste jaren verandering gekomen, met een groeiende belangstelling voor de noodzaak van een ‘progressieve ontwikkeling van het volkenrecht’Ga naar voetnoot12. Het vasthouden van het uitgangspunt, dat polemologie met oorlog tussen staten en volken te maken heeft, betekent niet dat daarin het structureel geweld geen plaats zou hebben. | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Immers massaal sociaal onrecht is in onze tijd, van toenemende verheviging van de beleving van de universeel erkende mensenrechten, een bron van onrust en opstandigheid. Met die toenemende sensibiliteit voor ongelijkheid groeit de onduldbaarheid van ‘apartheid’ of koloniale uitbuiting. Reeds meermalen heeft de Algemene Vergadering van de VN vastgesteld, dat bepaalde vormen van structureel geweld, met name apartheid en koloniale onderdrukking, een bedreiging waren van de vrede. Immers de geknechte bevolkingen zouden in opstand komen, en militair geholpen worden door buurlanden. Ook de Veiligheidsraad aanvaardde, dat apartheid een ‘threat to the peace’ betekende (inzake Zuid-Rhodesië). Ondraaglijk onrecht is een van de oorzaken van geweldpleging en oorlog. Als zodanig speelt het struktureel geweld een belangrijke rol in het vredesonderzoek. Men kan het probleem ook anders stellen: gaat het bij de vredeswetenschap alleen om de afwezigheid van oorlog, negatieve vrede? Of om een vrede in de zin van een harmonisch, door de betrokkenen aanvaarde orde van gerechtigheid? Met de VN - opgericht als vredesorganisatie ‘om komende generaties voor de oorlogsgesel te beveiligen’ - kan men stellen, dat allereerst in het atoomtijdperk van belang is om de (atoom)oorlog te voorkomen. Maar dat wil niet zeggen, dat de handhaving van die negatieve vrede altijd prioriteit zou moeten hebben. Herhaaldelijk nodigde de Algemene Vergadering van de VN Engeland uit, geweld te gebruiken tegen Zuid-Rhodesië om een einde te maken aan het ‘racist regime’ daar. Herstel van gerechtigheid kan vóórgaan boven handhaven van de negatieve vrede. Daarnaast geldt, dat duurzame (negatieve) vrede niet bereikbaar is, zonder verwerkelijking van een minimum aan positieve vrede. Dat wil niet zeggen, dat in een wereld waar positieve vrede geldt geen oorlogen zouden voorkomen. We zullen later zien, dat de vredesverzorging méér eist dan alleen gerechtigheid nl. ook doelmatige structuren. Maar wel zeker is, dat negatieve vrede niet zal kunnen gehandhaafd blijven als in de wereld massaal en intens sociaal onrecht voorkomt. Vandaar dat de vredeswetenschapper te maken heeft met negatieve en positieve vrede, met vrede en gerechtigheid: twee relatieve waarden, | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
waarbij nu eens de een dan de ander voorrang verdient. De inhoud van het begrip ‘negatieve vrede’ is duidelijk: afwezigheid van oorlog. Gemeenlijk spreekt men van ‘vrede en veiligheid’. In die uitdrukking betekent veiligheid: afwezigheid van oorlogsgevaar. Veiligheid ziet dus naar de toekomst. In het begin van de VN-tijd dacht men daarbij vooral aan de mogelijkheid, dat staten met geweld wijziging zouden willen brengen in de status quo. Afspraken tot gezamenlijk verzet daartegen (collektieve veiligheid) moesten verzekeren, dat staten van zulk militair avonturisme zouden afzien. Veiligheid kan inderdaad gezocht worden in militaire macht. Maar vooral de laatste tijd heeft men oog gekregen voor de mogelijkheid, dat de vrede wordt verstoord omdat gewelddadig verzet ontstaat tegen ondraaglijk geacht onrecht. Er is geen veiligheid, als dergelijke geweldaddigheid te verwachten is. Vandaar de erkenning door de Veiligheidsraad, dat massaal sociaal onrecht, structureel geweld, een ‘bedreiging voor de vrede’ zijn kan. Dan zijn collektieve dwangmaatregelen mogelijk, om staten te nopen verandering te brengen in een onduldbaar geachte status quoGa naar voetnoot13. Intussen, de inhoud van het begrip ‘positieve vrede’ is niet zonder meer duidelijk, en naar gelang men in duidelijker termen erover spreekt zal er minder overeenstemming over bestaan. Als negatieve vrede gedefinieerd wordt als afwezigheid van oorlog, kan positieve vrede gedefinieerd worden als afwezigheid van structureel geweld. Maar wanneer kan men spreken van structureel geweld? Als één van de partijen de toestand als ondraaglijk onrecht ondergaat? Dat zou leiden tot een louter subjectieve bepaling van ‘structureel geweld’. Het nadeel daarvan is, dat niet langer van structureel geweld zou kunnen worden gesproken als de ‘underdog’ zó zou zijn geïndoctrineerd, dat hij zijn slavernij als onvermijdelijk en rechtvaardig zou aanvaarden. De ware heerschappij overheerst ook denken en houding! Galtung gaat bij zijn definitie uit van de menselijke ontplooiing, en definieert structureel geweld als de oorzaak van het verschil tussen potentialiteit en actualiteit (o.c. blz. 35). Het is echter slechts schijn, om te menen dat daarmede een objec- | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
tieve maatstaf wordt gegeven. Immers de vraag blijft open welke potenties voor verwerkelijking in aanmerking komen. Er is heel wat menselijke potentie, die niet behoort te worden verwerkelijkt (sadisme b.v.). Er zijn heel wat terreinen waarover verschil van mening bestaat (religieuze, ethische, esthetische potenties). Alleen dán zou van structureel geweld kunnen worden gesproken, waar potenties die behoren te worden verwerkelijkt geen kans tot ontplooiing zou worden gegeven. Die potenties zijn genoemd in de Conventies over de universeel erkende mensenrechten (1966). Daarin is geformuleerd waarop, naar de standaard van erkend wereldvolkenrecht, de mens recht heeft. Worden massaal aan mensen die rechten onthouden, dan kan sprake zijn van structureel geweldGa naar voetnoot14. In zo'n geval kan er sprake zijn van structureel geweld. Maar is er altijd in zo'n geval structureel geweld aanwijsbaar? Is alles wat oorzaak is van het verschil tussen rechtens te verwerkelijken potentialiteit en de bestaande actualiteit ook structureel geweld? Galtung is zich zeer wel bewust, dat de strategie van de top-dog er een kan zijn van ‘the carrot and the stick’ (o.c. blz. 39). Het ontnemen van de ontplooiingsmogelijkheid kan ook geschieden door beloningen, door het verschaffen van goederen, door de daarmede gepaard gaande indoctrinatie dat met de materiële welvaart (het comfort) de ontplooiing is verwerkelijkt. Hij wijst hier op de ‘consumentenmaatschappij’, de werking van de ‘welvaartstaat’ met zijn zegeningen van de wieg tot het graf, waarbij de burgers in de watten worden gelegd, en zich op den duur niet langer realiseren hoe zij in gouden kooien zijn terechtgekomen. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Men kan terecht tegen deze levenswijze protesteren. A. de Tocqueville voorspelde deze toestand reeds in het begin van de vorige eeuw. De gelijkheidsgedachte zou daar volgens hem toe leiden, geleidelijk zou de bevolking worden tot een gedweeë menigte. Tocqueville noemde dit de levenswijze waarop de oude begrippen van despotisme en tirannie niet meer toepasselijk waren, terwijl er toch sprake was van volstrekte onderwerping aan de wil van de regeringGa naar voetnoot15. Het is waar, dat in zo'n sociaal stelsel de menselijke potentialiteiten maar slechts gedeeltelijk tot ontplooiing kunnen komen. De vraag echter is of men de gebruikte middelen om de massa in toom te houden ‘structureel geweld’ kan noemen. De term ‘geweld’ sluit het verwerpelijke in, en herinnert aan de regel dat tegen geweld geweld toelaatbaar is. Natuurlijk, zo'n toestand van een in de watten gelegde en daardoor verstikte en monddood gemaakte massa is verwerpelijk. De moralist komt daartegen in opstand: het is mensonwaardig. Maar is dit de bekommernis van de polemoloog? Het lijkt mij, dat dit niet het geval is. Als de massa met brood en spelen zoet gehouden wil worden, behoeft de vredeswetenschapper dit niet een zorg te zijn. Hij kan de bezorgdheid overlaten aan de ethicus, eventueel de cultuurfilosoof of de psychiater. De vredeswetenschapper krijgt met structureel geweld te maken, omdat dit leidt tot opstand en revolutie, interventie en oorlog. Door die consequenties verdient de machtsuitoefening ook de kwalificatie ‘structureel geweld’. Maar dan moet de wijze van machtsuitoefening ook zó zijn, dat zij aanleiding geeft tot rebellie; dictatoriale machtsvormen, structuren en regels die gehandhaafd worden door politiedwang, economische exploitatie die geen levensmogelijkheid openlaat, verwaarlozing van sociale zorg die de normale plicht is van ieder goevernement. M.a.w. de term ‘structureel geweld’ dient | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
beperkter betekenis toegekend dan Galtung voorstelt. Het gaat slechts om de ontoelaatbaar geachte wijzen van heersen over anderen. Het gaat de vredeswetenschap in de eerste plaats om méér inzicht, om daardoor wegen te openen voor een buitenlandse politiek die het oorlogsverschijnsel terugdringt. Dit prioriteit geven aan oorlog (en burgeroorlog) heeft geleid tot het verwijt, dat de polemologie een instrument zou zijn van het ‘establishment’ om zijn positie te handhaven, dat vredeswetenschap uit zou zijn op het vinden van middelen tot ‘pacificatie’. Lars Dencik stelde daartegenover, dat het vredesonderzoek niet in dienst moet staan van de pacificatie maar van de revolutieGa naar voetnoot16. Het is de mogelijke conseqenuentie van de opvatting, dat het de vredeswetenschap vóór alles gaat om het terugdringen van ‘structureel geweld’, van sociaal onrecht. Een nog consequenter denken in deze marxistische lijn leidt Herman Schmid er toe te concluderen, dat werkelijk wetenschappelijk vredesonderzoek niet gedaan wordt om daar iets mede te bereiken (o.c. blz. 69), want men kan pas wat bereiken door actieve polarisering van het conflict en de daadwerkelijke strijd. De vredeswetenschap waartoe dit boekje een inleiding wil zijn, behoort niet tot de ‘revolutionary peace research’ die in de Scandinavische school wordt geprediktGa naar voetnoot17. Zij is traditionele polemologie. Haar uitgangspunt en ontstaansgrond is het feit dat onze wereld een bellicose wereld is, en het feit dat de technologische ontwikkeling van de wapens de oorlog ondraaglijk hebben gemaakt. Uitgangspunt van de wetenschap is dat onze wereld niet deugt en verandering behoeft, wil zij blijven voortbestaan. Vandaar dat deze ‘problem oriented’ wetenschap per definitie een kritische sociale wetenschap is. De naam ‘kritische polemologie’ is een pleonasme. Juist omdat de vredeswetenschap zich maatschappijkritisch opstelt, is er van meet af een zeker wantrouwen geweest, en bestaat dat | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
wantrouwen nog altijd bij menig lid van het Establishment. M.a.w. de polemologie was altijd nog controversieel. Te spreken van ‘controversiële polemologie’Ga naar voetnoot18 zou alleen zin hebben als men daarmede bedoelt, dat het aangeboden soort vredesonderzoek bij menig polemoloog op grote bezwaren gestuit is. Traditionele en revolutionaire vredeswetenschap verschillen ook in het auditorium waartoe zij zich richten. De revolutionaire wetenschap heeft alle vertrouwen verloren in de bestaande machthebbers, zij richt zich tot de ‘underdog’ om hem bewust te maken van zijn onduldbare positie, en de wil in hem te wekken tot verandering. Ontrechten en ‘have not's’ zijn te vinden in de rijke wereld (het proletariaat tegenover de elite), en in de wereld als geheel (de arme landen tegenover de rijke)Ga naar voetnoot19. De traditionele polemologie richt zich zowel tot elite als tot de massa, zowel tot de huidige besluitvormers als tot de bevolking die deze besluiten moet kunnen begrijpen, goedkeuren, of eisen. Erkend dient te worden, dat voorlopig nog weinig naar de vredeswetenschap geluisterd wordt. ‘Peace research has no audience’ klaagde Rapoport. Middelen zullen moeten gevonden worden om een gehoor te krijgen. Het kan niet ontkend worden, dat de radicale marxistische revolutionaire theorie die door veel jongeren als de ware vredeswetenschap wordt gehanteerd, menigeen kopschuw maakt. De revolutionare vredeswetenschap vervreemdt de polemologie van de elite, terwijl juist de traditionele vredeswetenschap haar vertrouwen wil winnen. Zoals op zovele andere gebieden maakt het radicale, revolutionaire optreden, dat | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
minder geluisterd wordt en vertrouwen gesteld wordt in het radicale evolutionaire denken. Radicale veranderingen zijn nodig. Maar in onze wereld leert het inzicht in de maatschappelijke verhoudingen, dat die veranderingen slechts bereikbaar worden als ook de elite van de noodzakelijkheid ervan overtuigd raakt. De vraag of een betere wereld kan worden bereikt, hangt af - zoals William Appleman Williams terecht stelt - van ‘the extent to which calm and confident and enlightened conservatives can see and bring themselves to act upon the validity of a radical analysis’Ga naar voetnoot20. |
|