| |
III. Zijn de voorspellingen van het marxisme in vervulling gegaan?
De prognose, die Marx in ‘das Kapital’ ten opzichte van de industneele ontwikkeling stelde, is in vervulling gegaan; zijn voorspellingen op dat gebied hebben zich schitterend bewaarheid. De groei der groot-industrie, de industrieële koncentratie, de vervanging van de konkurrentie door het monopolie, de uitbreiding van het kapitalisme over de geheele aarde, - het is alles uitgekomen. Maar de verwachtingen, die Marx uit deze ontwikkeling van het ekonomische leven afleidde, zijn het slechts gedeeltelijk. Het industrieele proletariaat is ontzaggelijk gegroeid, het werd bij duizenden en honderdduizenden in de industriestreken en de mijngebieden gekoncentreerd. Ook zijn de klassetegenstellingen onophoudelijk toegenomen. Maar het bewustzijn daarvan is bij die toeneming sterk ten achter geraakt. De eenheid van wil, de strijdlust, het élan, de onvoorwaardelijke vijandige inzetting tegenover het kapitalistisch stelsel en de burgerlijke maatschappij, waar zijn zij? Waar is de sterke proletarische ideologie, alle arbeiders saamsmedend tot één geestelijk blok, tegenover het blok der burgerlijke wereld? Waar is de bruisende stroom der proletaá¹™ische solidariteit, uitstroomend over alle landen, over alle verschillen van taal en gewoonten, alle nationale- en rassen-eigenaardigheden zegevierend? Ze zijn ver te zoeken!
‘Dat komt door het vervloekte reformisme’, roepen luide stemmen in koor. Goed, laat het komen door het reformisme, - maar hoe kon het reformisme, niet enkel als politieke richting, maar vooral als algemeene wil-tot-aanpassing aan het kapitalisme, in de arbeidersklasse ontstaan en tot zulk een sterke macht worden? Er waren dan toch faktoren in de maatschappij aan- | |
| |
wezig, die de werking der ekonomische krachten in zeer belangrijke mate wijzigden, zoo niet ophieven; factoren, die aan Marx onbekend waren, of welker kracht hij sterk had onderschat. Wanneer een schip volgens nauwkeurige berekeningen een bepaalden koers moet volgen, maar in werkelijkheid van dien koers in belangrijke mate af wijkt, dan bewijst dat, dat er krachten in het spel zijn, waarmede de gezagvoerder verzuimd heeft rekening te houden, die hij onderschatte of zelf niet kende. Die krachten zijn in dit geval de menschelijke aard en het uiterst rijke, uiterst ingewikkelde spel der menschelijke reakties. Marx heeft in hoofdzaak rekening gehouden met één bepaalde menschelijke aandrift, en wel met het natuurlijk streven naar zelfhandhaving en zelfbeveiliging. In werkelijkheid worden de menschen en wordt het menschelijk handelen slechts zelden door één enkel motief beheerscht. Het zelfwaardeeringsinstinkt is haast even oorspronkelijk, even primair als de aandrift van zelfbehoud en het gevoel, dat zich uit dit instinkt heeft ontwikkeld, het gevoel van menschelijke waardigheid, is zonder twijfel een faktor van even groot gewicht in het verzet der arbeidersklasse tegen uitbuiting en onderdrukking, als de drift van zelfbehoud en de uit haar voortkomende ekonomische motieven. Het sterke minderwaardigheidskomplex, dat in de uitgebuiten en onderdrukten als gevolg van verdrongen zelfwaardeerings- en meerwaardigheidsgevoelens ontstaat, is niet minder een bron van geestelijke kwellingen en psychische smart, dan honger, koude, oververmoeienis voor de massa's bronnen van lichamelijk leed zijn. Dit feit: de enorme rijkheid en gekompliceerdheid van het psychisch leven, maakt het in vele gevallen onmogelijk te voorspellen, hoe zelfs een enkel mensch, en nog wel een, dien wij gelooven door en door te kennen, op een bepaalde prikkel zal reageeren. Hoe kan het dan mogelijk zijn, om de reakties van tallooze menschen gedurende vele tientallen van jaren vooruit te zien? Zeker zijn ook het persoonlijke en het kollectieve leven der menschen aan wetten onderworpen; maar wij hebben te nauwernood geleerd, de eerste regels van deze wetten te ontcijferen. Wij staan in de geschiedenis telkens voor het onverwachte, wij worden voortdurend door de gebeurtenissen verrast, juist doordat wij nooit zeker zijn van de menschelijke reakties, zoomin van hun kracht als van de richting, waarin zij zullen plaats vinden. Deze reakties vinden plaats in een milieu, dat zich in voortdurende verandering bevindt en zij zijn zelven óók veranderlijk. De socioloog heeft bij zijn prognose rekening te houden met een zóó groot aantal onbekenden, dat hij altijd gevaar loopt zich te vergissen. De door Marx gestelde ekonomisch-sociale prognose werd aanvankelijk bewaarheid; de kapitalistische ontwikkeling | |
| |
schiep overal een proletarische klasse, een klasse van rechtelooze en bezitlooze menschelijke wezens, van maatschappelijke pariahs. Die klasse was genoodzaakt, met alle middelen waarover zij beschikte te strijden tegen de fysieke ontaarding, om niet te zeggen de fysieke vernietiging, waarmee het kapitalisme haar leden bedreigde. Geen andere weg scheen voor haar open dan de weg van de revolutionaire worsteling tot het uiterste; geen andere uitkomst dan het socialisme. Maar de strijd en de overwinningen der arbeidersklasse leidden tot voortdurende veranderingen in de kapitalistische maatschappij. Ook bleek het kapitalisme oneindig minder star, oneindig rekbaarder en buigzamer dan men zelfs had gedacht; het bleek vereenigbaar met arbeidswetgeving en arbeidsrecht, met demokratische staatsinstellingen en zelfs met een zekere mate van demokratie in het bedrijfsleven. En ten slotte bleek het vereenigbaar met een arbeidersklasse, die bepaalde eischen stelde aan het leven en bepaalde kultuurelementen in zich opnam. Zelfs bleken de verhooging van den levensstandaard der arbeidersklasse en de verhooging van haar kultuurpeil op de ontwikkeling van het kapitalisme gunstig te werken. Al deze maatschappelijke veranderingen en de daarmee gepaard gaande veranderingen in de positie der arbeidersklasse bleven natuurlijk niet zonder uitwerking op de normen van haar denken en den inhoud van haar bewustzijn. In haar schoot begon een proces van aanpassing aan het kapitalisme, dat de tendenties van daadwerkelijke revolutioneering en onverzoenlijken klassenstrijd voor het socialisme doorkruiste. Wèl werden de terminologie en de leuzen van een vroeger tijdvak gehandhaafd; in werkelijkheid echter werd de nadruk steeds meer verlegd naar het verbeteren van de positie der arbeiders in het kapitalisme. Het socialisme raakte op den achtergrond; steeds meer dreigde het gevaar, dat de betere gesitueerde arbeidersgroepen - men moet daarbij volstrekt niet in de eerste plaats aan de best betaalden denken; eerder vormt grootere levenszekerheid het kriterium - inplaats van hun grooter weerstandsen strijdvermogen te gebruiken om hun zwakkere makkers te helpen, dat vermogen, op burgerlijk-kapitalistische wijze, gingen aanwenden voornamelijk tot eigen voordeel.
De wijze, waarop de arbeidersklasse op alle groote gebeurtenissen van den laatsten tijd heeft gereageerd, is geheel verschillend geweest van wat men volgens de marxistische theorie moest verwachten. Dit is waar ten opzichte van de russische revolutie, van den vrede en het streven der kapitalistenklasse naar herstel van haar ekonomische posities. Het is ook waar ten opzichte van de nieuwste kapitalistische ontwikkeling, de rationalisatie en de daarmee verband houdende verschijnselen. De onbetwistbare | |
| |
toeneming der klassetegenstellingen ten spijt, zien wij juist in deze laatste jaren een nieuw, uiterst bedenkelijk aanpassingsverschijnsel in Amerika, Engeland en Nederland opkomen, n.l. de vervanging van de oude methoden der vakbeweging: strijd, onderhandeling, het afsluiten van tijdelijke overeenkomsten, door de beweging voor den ‘industrieelen vrede’ daaronder te verstaan, een duurzaam bondgenootschap tusschen ondernemersvereeniging en vakvereeniging, op den grondslag van hun gemeenschappelijk belang bij den bloei der industrie en de ontwikkeling der produktie, een bondgenootschap, dat in wezen antisocialistisch is.
Het spreekt vanzelf, dat niet toevallig juist in eenige hoog-ontwikkelde kapitalistische staten de aktie voor industrieelen vrede een aanvang nam. De bourgeoisie dier staten kan aan de arbeidersklasse nog zekere koncessies doen, omdat de bronnen van haar rijkdom en macht niet enkel in het eigen land liggen, maar eveneens - misschien zelfs in de eerst plaats - in de koloniën. (Wat Amerika betreft, moet buitendien de bevolking van vrijwel alle Europeesche landen, behalve Rusland, cijns opbrengen voor de Dollar-plutokratie aan de overzijde van den Oceaan). De bescheiden welstand van sommige arbeidersgroepen in de imperialistische landen, evenals de mogelijkheid voor de bourgeoisie, om den druk van het onderhoud van millioenen werkeloozen uit te houden, zonder haar weelderigen levensstandaard noemenswaardig te verlagen, zij houden beide rechtstreeks verband met de uitmergeling van groote massa's inheemsche werkkrachten in de koloniën. En de vermelding van dit feit brengt ons tot een tekort in het marxisme, dat zich op steeds duidelijker en tevens steeds verontrustender wijze wreekt. Het marxisme heeft ingezien, dat de solidariteit van de werkende massa's der geheele aarde noodig zal zijn, om de bourgeoisie van haar heerschende posities in het politieke en het maatschappelijke leven te verjagen en de produktiemiddelen aan de gemeenschap te brengen. Maar het heeft die solidariteit willen grondvesten in een overeenstemming van belangen, die voor wat het heden betreft, zelfs niet algemeen bestaat tusschen de verschillende arbeidersgroepen van één land, nog minder tusschen die van verschillende landen en het allerminst tusschen de arbeiders der West-Europeesche staten en de onderdrukte massa's van China, Indië en Indonesië - om van de bevolking van het Afrikaansche werelddeel te zwijgen. En voor zoover wèl eenheid van belang tusschen de arbeidersmassa's van het Westen en het Oosten bestaat, vormen de rassevooroordeelen en de rassehoogmoed, die de Europeesch-Amerikaansche arbeidersklasse onbewust van de bourgeoisie heeft overgenomen, | |
| |
heden nog een sterke ideologische belemmering voor het tot bewustzijn komen van deze eenheid aan de ‘blanke’ proletariërs.
De solidariteit aller werkers op de geheele aarde is een heerlijke leuze, omdat zij den weg baant tot de eenheid aller menschen. Maar een leuze, die niet in de daad kan worden omgezet door een beroep op de persoonlijke- en evenmin op de groeps- of klassezelfzucht, op het verlichte en verstandige eigenbelang. De overwinning van het imperialisme door de verbonden krachten der werkende massa's van Oost en West is een idee, die te ver ligt buiten den dagelijkschen gedachtengang dier massa's, om gemakkelijk realiteit voor hen te krijgen, op hun gevoel te werken, in hen tot een motorische kracht te worden. De ‘arbeidende massa's der geheele aarde’ - dat begrip is evengoed ‘als de menschheid’, nog slechts een abstraktie, een schema dat niet gevuld is met vleesch en bloed. Opdat in de arbeiders der imperialistische staten een werkelijke drang kunne opkomen tot hulp en steun aan het vrijheidsstreven der geestelijk en stoffelijk mishandelde massa's in de koloniale gebieden, moeten de hoogere, sociale gevoelens in hen versterkt worden. Luider moet het meegevoel spreken, hooger moet de wil tot gerechtigheid zich verheffen; de wil te heelen wat gewond, omhoog te heffen wat vertrapt en vergruizeld werd moet in hen over het egoïsme zegevieren. Immers, die wil is een uiting, niet van het verlichte eigenbelang en de verstandige zelfzucht, maar van de liefde, die haar geluk vindt in het geluk van anderen. In deze liefde alléén zullen de massa's van Oost en West elkander vinden.
De overschatting door het Marxisme van de rol der materieele faktoren en de daarmee samengaande onderschatting van de beteekenis der specifiek menschelijke vermogens in het produktieproces, hebben tot gevolg gehad een verkeerde prognose van het Marxisme ten opzichte van de ontwikkeling van den landbouw. Marx geloofde, dat deze dezelfde ontwikkelingsgang zou doormaken als de industrie dit deed: de groote bedrijven zouden ál grooter worden en de kleinere opslokken. Ook in den landbouw zou een centralisatie-proces plaats vinden, tengevolge waarvan de kleine bezitters zouden worden onteigend. Reeds sedert meer dan een kwart eeuw zien wij, dat deze voorspelling door de feiten gelogenstraft wordt. Ook in den landbouw voltrekt zich een ontwikkelings-proces, zeker, maar er is geen sprake van algemeene toeneming der grootbedrijven en van het afnemen der kleine. De ontwikkeling neemt den vorm aan niet van grootere uitbreiding maar van grooter intensiviteit. Tegen de tendenties van de onteigening (door verzwaring van hypotheeklast enz.) der kleine producenten strijdt de koöperatie in verschillende vormen met | |
| |
vaak gunstige uitkomst. Door de koöperatie wordt het kleinbedrijf, vooral in den tuinbouw, in staat gesteld om van vele technische uitvindingen en verbeteringen gebruik te maken. Dit is ook het geval met de verschillende toepassingen der elektriciteit. In 't kort, het beeld van de ontwikkeling van den landbouw is anders, het is oneindig rijker en gevarieerder dan het gedachteschema, dat Marx ontwierp. En dat komt voornamelijk, doordat in den land- en tuinbouw allerlei menschelijke aandriften, gevoelens en neigingen in het spel komen, die in de industrie van veel geringer beteekenis zijn. De omgang met planten en dieren, het onmiddellijk kontakt met de aarde en haar groeikracht, - zij verschaffen den mensch, vaak onbewust, een àndere, veel diepere bevrediging, dan het bewerken van de doode materie. In den land- (en tuin) bouw verhoudt de mensch - ook dan, wanneer hij moderne technische hulpmiddelen aanwendt - zich anders tot zijn ‘materiaal’ dan in de industrie, - veel inniger en menschelijker, omdat dit ‘materiaal,’ even als hij zelf, leeft. Een socialistische ekonomie, die werkelijk wetenschappelijk, d.i. zoo universeel mogelijk, wil zijn, zal met dit verschil terdege rekening moeten houden.
Wij noemden hierboven terloops de elektrische kracht en haar verschillende toepassingen. Bekend is de uitspraak van Lenin, dat, zooals de stroom de beweegkracht voor het kapitalistisch tijdperk is geweest, de elektriciteit dit zal zijn voor het socialistisch tijdperk. In die uitspraak ligt zeker iets profetisch. Mochten echter de vormen, die het socialisme in de toekomst zal aannemen, ten deele andere zijn dan zoowel Marx als Lenin verwachtten, zoo zal het wezen der elektrische kracht daaraan niet vreemd zijn. Immers, die kracht maakt mogelijk het samengaan van technisch hoog-ontwikkeld bedrijf met decentralisatie van het bedrijf en van den arbeid, natuurlijk niet in alle, maar dan toch zeker in sommige bedrijfstakken. Wij kunnen deze gedachte hier niet verder uitwerken; het is echter duidelijk dat zij andere perspektieven opent van maatschappelijke ontwikkeling dan die, welke het marxisme als de eenig-mogelijk beschouwde, - perspektieven méér overeenstemmend met de aspiraties van het vrijheidslievend socialisme. Dit schijnt ons aan geen twijfel onderhevig.
Wellicht staan wij hier aan 't eerste begin van een nieuwen ontwikkelingsgang, die zich in tegenovergestelde richting als die van de laatste eeuw zal bewegen. De uit de Nederlandsche statistieken blijkende toeneming der kleine bedrijven in de laatste jaren, kan als een vingerwijzing in deze richting beschouwd worden.
Voor den dogmatischen Marxist, die de ‘zekerheid van het | |
| |
socialisme’ min of meer mechanisch afleidt uit den groei der zeer groote, en den ondergang der kleine bedrijven, en tusschen beide verschijnselen een verhouding aanneemt als van oorzaak en gevolg - zou de toeneming der kleinbedrijven, zoo zij voortgang had, een uiterst bedenkelijk verschijnsel zijn. Maar wij die, - al aanvaarden wij ten volle de gebondenheid van het socialisme aan ekonomisch-sociale faktoren, zooals den ontwikkelingsgraad der produktie enz., - toch als zijn grondslagen het gevoel van menschelijke waardigheid, den drang-naargerechtigheid en het meegevoel beschouwen, - wij kunnen ons enkel verheugen over de grootere elasticiteit van het ekonomische leven en den grooteren rijkdom zijner vormen, waartoe de toepassing der elektrische kracht blijkbaar de mogelijkheid schept.
|
|