Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] VIII Christus, gij staat aan het begin der wegen en glimlacht zacht, en noodt ons in te gaan; alles zou zich ontwarren, zoo wij negen tot u, maar nog blijven wij aarzlend staan; Gij gaaft geen geboden, spraakt niet van plicht: gij waart de liefde, gij waart het erbarmen, boogt heen over verstootenen en armen, voerdet ze tot uw rijk van Vrede en Licht; zeidet: ‘ziet, er kan u niets gebeuren. Leven en dood, zij weiden aan Gods voet; onschuld en schuld, verblijdenis en treuren kennen Hem, spieglen van Zijn oog de gloed. Laat àf van de bezorgdheid: overvloedig schenkt God. Zie d' englen: zij zijn nooit bezorgd; hoevele zielen hebben grauw-mismoedig met het koord der bezorgdheid zich verworgd.’ Zóó spraakt ge en stondt met een glimlach recht. Ge wist, dra hang ik aan het hout der schande, doorkorven bei mijn voeten en mijn handen, een mensch die met zijn laatste doodsangst vecht, en hem verwint. Om uwe teere slapen bloeit d' aureool van Godverbondenheid. Tegen uw dood ketst af het vlijme wapen van twijfel en keert om, schaamrood, de nijd. Vorige Volgende