De oude wetten en zeden deugen niet meer.
Maar in die maatschappij staan van de oude wetten en de oude zeden nog een deel overend, als gedenkteekenen door een tiran opgericht, die nog bestaan blijven lang nadat het volk de tirannij afgeworpen en zich bevrijd heeft. Deze echter doen geen kwaad, maar de oude wetten doen dat wel: zij maken het de vrouw moeilijk de nieuwe positie in te nemen, waartoe de maatschappij haar dwingt. De toestand van afhankelijkheid, onmondigheid, waarin de wet haar hield, deerde haar weinig, zoolang haar feitelijke toestand inderdaad ook zoo was; nu, gedwongen de wereld binnen te treden, voelt ze zich aan alle kanten belemmerd en ontwapend door allerlei bepalingen, die den man maatschappelijk bevoordeelen, terwijl zij verplicht is met hem te concurreeren in den strijd om 't bestaan. Zoo zegt de maatschappij aan de eene kant tot de vrouw: ‘de tijd is voorbij dat gij bezigheid, voldoening, en levensonderhoud kondt vinden in het huisgezin alleen, velen uwer moeten de wereld in, moeten dezelfde arbeid verrichten als de man verricht’; en aan de andere kant: ‘wij zullen u dat binnendringen in vakken en beroepen verzwaren door u een mindere