Vernieuwingen(1929)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] LXII Slaat dan uw warme broederlijke armen om hen die onrecht lijde' in d' armoestegen; steunt gij hen, richt hen op; hun steile wegen gaat met hen; koestert hen in uw erbarmen. En d'anderen... o richt hen, richt hen niet! Wat zijt gij zelf; hoe hebt gij u vergrepen; - ge weet immers niet, of ze ook begrepen wat ze doen, kent niet hun geheim verdriet. Bindt gij den blinddoek los van hun gelaat en leert hen zien, geduldig: ze zijn kind'ren in de kennis van wat goed is en kwaad. Zorgt gij, dat van uw eigen hart uitvloeie een stroom van liefde, - laat die niet vermindre' en menschlijkheid zal ook in hen weer ontbloeien. Vorige Volgende