Vernieuwingen(1929)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XIX Ik denk aan hen en denk aan wat ik deed. Hoe vaak niet heb ik hun steenen geschonken voor brood; hoeveel zuivere liefdesvonken trapte ik uit, achteloos. Ik droeg uw kleed. o liefde, ik kende al uwe namen, maar uw wezen had ik nog niet verstaan; ik dacht dat ge kondt wone' in 't hart te samen met haat, met hem in één gespan kondt gaan. En mijn waan wierp ik in de schare, ontzinden zaaier gelijk, die doormengt het zaad van ed'le tarwe met giftig gewas: zoo zaaide ik uit vergif mèt brood, en was trotsch op mijn werk, jammerlijk verblinde, en werd veel zaad-van-liefde verstikt door haat. Vorige Volgende