Vernieuwingen(1929)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] XI De broederlijke menschen onzer droomen, wij waren ze en waren ze weer niet: in ons was nog een ander kerngebied dan dat, door 't klare denken ingenomen. Onze blikken waren nooit afgedaald naar die grotten, waar d'oerstammen verzwege' en hunkrend wachten, tot de dag komt gestegen welks roep ze uit hun duistre holen haalt. Wij kende' alléén van ons, wat open lag: 't lichte veld waar de jonge wezens stonden die zich bedronken aan den klaren dag; - tot d'aarde openscheurde en met één slag alles wegzonk en uit d'ondere gronden stormde' omhoog die met den daemonenlach. Vorige Volgende