Van de schaduw naar het licht. Kan Nederland de slag om het herstel winnen?
(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
IIHet belangrijkste vraagstuk, dat wij moeten oplossen, wil ons volk zich geestelijk, sociaal en ekonomisch kunnen herstellen, is dat der ontwrichting van het gezin. Ook dit vraagstuk staat in nauw verband met de woningtoestanden. Zonder voldoende verbetering daarvan zullen alle pogingen tot bestrijding dezer ontwrichting te vergeefs zijn. In de tweede plaats moet gezorgd worden voor een, tot bestrijding dezer ontwrichting, behoorlijk minimumloon, waarvan een arbeidersgezin onbekrompen kan leven en het voedselpakket bekostigen, zoodat geen vader kan zeggen dat hij genoodzaakt was, zijn dochter de straat op te sturen. Pas wanneer deze beide voorwaarden vervuld zijn, kunnen maatregelen van geestelijken aard vrucht afwerpen. Zeker kwamen ook vroeger in alle maatschappelijke milieus ongelukkige huwelijken voor, waarvan de kinderen het slachtoffer werden. Er waren mannen, die dronken of met een andere vrouw leefden en er waren vrouwen, die hun kinderen en hun huishouding verwaarloosden en er met een anderen man van door gingen. Vaak kwam dit echter niet voor. Het meerendeel der arbeidersgezinnen leidde een eerbaar leven. Met den oorlog en de bezetting veranderde dat. Tienduizenden vrouwen bleven alleen achter, toen hun mannen naar Duitschland werden gedeporteerd om te werken. Vaak stuurden de mannen na eenige maanden of een jaar geen geld meer naar huis en antwoordden niet, als de vrouwen schreven. De flinksten | |
[pagina 28]
| |
van hen probeerden er zich door te slaan, namen werkhuizen aan, gingen uit wasschen en bleven hopen, dat het na de bevrijding wel weer in orde zou komen. Maar toen de oorlogsmisère al erger werd en de oorlog eindeloos duurde, kwamen er steeds meer vrouwen, die het eenzame leven vol zorgen niet langer konden uithouden; zij gingen hetzij een verhouding aan of hertrouwden. Toen de mannen na de bevrijding terugkwamen, vonden zij hun plaats door een ander ingenomen en hun kinderen van hen vervreemd. Niet zelden was het een zwarte handelaar, met wien hun vroegere vrouw samenleefde; dan waren de kinderen al vroeg in dit demoraliseerende bedrijf opgeleid, of wel, zij werden aan zich zelven overgelaten: dan gingen zij met vriendjes mee, die hun de knepen van het vak leerden. Zoo werden deze kinderen al vroeg verdorven en het is geen wonder, dat de kriminaliteit van de jeugd bij sprongen omhoog ging. Eerder mag het een wonder heeten, dat er nog zooveel goede gezinnen en zoovele jongens en meisjes zijn, die ons aanzien met oogen, tintelende van levensvreugd en geestdrift voor sociale idealen. Met velen echter, vooral in de groote steden, is het in zedelijk opzicht treurig gesteld. Het geld, dat jongens van dertien, veertien jaar in den zwarten handel verdienen, geven zij uit aan chocolade, sigaretten en alkohol. Het gebeurt niet zelden, dat zulke jongens ettelijke glazen jenever naar binnen slaan en aan hun kameraden een paar rondjes aanbieden. Zij krijgen behoefte aan prikkels op een leeftijd, waarop kinderen vroeger blij waren met een glaasje limonade en een sneedje koek. Om zich die prikkels in toenemende mate te verschaffen, gaat een deel van hen over tot het plegen van diefstallen, soms met inbraak, en het berooven van voorbijgangers. | |
[pagina 29]
| |
Wil men zulke kinderen redden, dan zal het noodig zijn hen, althans eenigen tijd, in een andere omgeving te plaatsen, zooals Jeugdzorg dat doet met de kinderen der N.S. B.-ers, waar ze dagelijks een goed voorbeeld voor oogen hebben en onder streng toezicht staan. In de V.S.v.A. bestaat een genootschap, dat zich ten doel stelt de misdadige jeugd zooveel mogelijk op het rechte pad terug te brengen. Het beschikt zoowel over een aantal ervaren leeken, als over psychiaters, die probeeren kontakt met de ouders te krijgen en deze te overtuigen, dat zij ter wille hunner kinderen, beter met elkaar moeten omgaan. Immers, vaak zijn voortdurende twisten tusschen de ouders de hoofdoorzaak van de misdadigheid der kinderen. Somtijds slaagden de sociale werkers er in, hierin verbetering te brengen; evenals de ouders te bewegen naar een buurt te verhuizen, waar de kinderen niet voortdurend over misdaden hooren spreken en misdaden zien plegen alsof dit de gewoonste zaak ter wereld is. Jarenlang wordt het toezicht voortgezet en voortdurend houden de bezoekers nauwkeurig aanteekening van het gedrag hunner beschermelingen. Na eenige jaren kon van een aantal jeugdige delinkwenten gekonstateerd worden, dat zij zich aan geen wetsovertredingen meer hadden schuldig gemaakt; anderen hadden nog slechts kleine vergrijpen gepleegd. Het spreekt vanzelf, dat men enkel goede uitkomsten kan verkrijgen, door aan elk geval veel zorg en aandacht te wijden. Het is niet noodig, hiervoor betaalde krachten te hebben: ook beschaafde, ervaren en zedelijk hoogstaande mannen en vrouwen, die een korte vooropleiding hebben genoten en over de noodige vrije tijd beschikken, zijn voor dit werk volkomen geschikt. Onder ‘beschaving’ versta ik hier een rustige, wellevende wijze van optreden, vrij van ruwheid en het cynisme, die door den oorlog bij | |
[pagina 30]
| |
velen schering en inslag geworden zijn. Het is volstrekt niet noodig, dat zij een universitaire opleiding hebben genoten. Er zijn voldoende mannen en vrouwen in alle klassen, over karakter-eigenschappen beschikkend, die hen geschikt maken, zich aan dit werk te wijden. Er kan niet genoeg gedaan worden om de jeugd te hulp te komen, haar te helpen de verlokking van veel geld verdienen zonder arbeid te weerstaan en te genezen van de onverschilligheid, het cynisme en de vertwijfelingGa naar eindnoot8), die een deel van haar hebben aangetast. Zij is het slachtoffer van de wereldramp, die imperialisme, fascisme en nationaal-socialisme over de menschheid hebben uitgestort en waarvoor elk onzer een deel medeverantwoordelijkheid draagt. De jeugd heeft recht op vreugde, onbezorgdheid en wat onschuldige romantiek, waaraan haar fantasie zich te goed kan doen. De vrijzinnig-christelijke jeugd en de A.J.C.- jeugd krijgen dit alles, zij hebben hun liederen, hun uitstapjes en feestjes, hun zomerkampen voor de ouderen, waarin het gemeenschapsgevoel wordt aangewakkerd. Maar slechts een klein gedeelte van ons volk behoort tot deze groepen. Een grooter deel is weliswaar in de Jeugd Centrale vereenigd. Er moet echter rusteloos gewerkt worden totdat deze de geheele Nederlandsche jeugd omvat. Ligt het misschien op den weg van het Humanistisch Verbond om aan dit werk deel te nemen door zijn diensten aan te bieden aan de Jeugd Centrale, het onderwijspersoneel en de autoriteiten? De hedendaagsche jeugd is realistisch ingesteld. Zij voelt niets voor vermaningen en preeken. Men komt het verst met haar door een toon van opgewekte zakelijkheid. Een enkele maal een ontroerend woord over iets wat men gehoord of gezien heeft, dat de verbeelding treft en zich | |
[pagina 31]
| |
vasthecht in het gemoed. Maar laat de leider die het spreekt, werkelijk tot het diepste van het zijne ontroerd zijn: de jeugd heeft scherpe ooren en de minste ‘aanstellerigheid’ zal haar spot en lachlust opwekken. Laat hij niet spreken van uit een tijdelijke, snel voorbij schietende aandoening, maar laat het besef der eeuwige levensgeheimmenissen en van het wezen der Liefde als de oergrond van het bestaan door zijn woorden trillen. Het voornaamste doel van den leider is: opwekken en aanvuren, op het eergevoel werken en het goede voorstellen als zijn eigen belooning meebrengend. Pogen iets van het enthousiasme te doen herleven, dat de jeugd onmiddellijk na de bevrijding bevloog. Ons volk is in het algemeen weinig geneigd tot zelfoverschatting, eerder tot overdreven zelfkritiek. Deze is een faktor van beteekenis in de moedeloosheid, die weer leidt tot arbeidsonlusten en het herstel belemmert. Daarom moet men telkens nadruk leggen op alles wat in Nederland reeds volbracht werd, telkens aantoonen, dat er geen de minste reden is tot wanhoop - mits de internationale verhoudingen wat meewerken - en wij reeds een eindweegs gevorderd zijn op den weg naar het herstel. Wat zegt men van deze beoordeeling van ons land door het buitenland:Ga naar eindnoot9) ‘Wanneer men met britsche zakenlieden spreekt, dan kan men soms op de meest onverwachte wijze den ondernemingsgeest der Nederlanders hooren roemen. Ik ontmoette toevallig een Engelschman, die een in de radio-industrie onmisbaar produkt verkoopt. Hij vertelde mij, dat hij goede zaken met Nederland had gedaan en nog pas een bezoek aan Eindhoven had gebracht. ‘Het is verwonderlijk,’ zeide hij, ‘bij Philips loopt het aantal arbeiders alweer naar de | |
[pagina 32]
| |
20.000...... Ik wil wedden, dat Nederland er eerder boven op is, dan een ander bevrijd land in Europa.’ Nu vergete men niet, dat de fabriek van Philips een der weinige ondernemingen is, die met volle kracht werken. Maar er zijn toch ook anderen die dit doen, zooals de schoenenfabrikanten van de Langstraat. En in hetzelfde artikel, waaruit ik hierboven een passage aanhaalde, wordt de verwachting uitgesproken, dat zoodra wij onze kolen niet meer noodig hebben voor huisbrand, ook de textielfabrieken gaandeweg weer op slag zullen komen. In Twente en Brabant zal de werkeloosheid dan spoedig verdwijnen. Wel is waar zal in de bouwvakken en de scheepvaart ruime werkgelegenheid voorloopig nog blijven ontbreken, maar geleidelijk zullen ook zij op gang komen. De handel met Engeland en Amerika breidt zich uit, wat weer een stimulans zal zijn voor de bedrijven, die daarmee verband houden. Ik behoef er hier niet over uit te wijden, dat de ondernemingsgeest der groote fabrikanten niet in de eerste plaats voortkomt uit geestdrift voor het herstel van Nederland, maar uit winstbejag, en misschien nog meer uit eerzucht. Zoo zijn zij een faktor door de kracht ‘die stets das Böse will und stets das Gute schafft’. Zelfzuchtige motieven drijven het rad van het ekonomische proces in hoofdzaak voort. Maar zonder de hulp van hoogere onzelfzuchtige motieven leidt dit proces altijd tot bederf en ontbinding. Voortvarendheid, vakbekwaamheid, nauwgezetheid in de geheele hierarchie van hen die aan het produktieproces deelnemen, zijn onmisbaar tot het herstel. Maar zonder besef van hoogere waarden zooals gemeenschapsgevoel, medeverantwoordelijkheid en bereidwilligheid den opbouw te dienen met achterstelling van eigen begeerten en | |
[pagina 33]
| |
belangen, kan ons volk niet herboren worden. Dit aan de jeugd in te prenten, in de eerste plaats door het voorbeeld, is de taak der ouderen. Misschien twintig jaar geleden zag ik een Russische film, die een onuitwisbare indruk op mij gemaakt heeft. Hij heette geloof ik ‘De terugkeer tot het leven’Ga naar eindnoot10) en bracht de heropvoeding tot een sociaal wezen in beeld van een der millioenen zwervende kinderen, die bij geheele scharen physiek en moreel ten gronde gingen. Door heel Rusland werden toen tehuizen voor die kinderen opgericht en deze jongen had het geluk opgenomen te worden in een tehuis, van welks leider een onweerstaanbare invloed ten goede uitging op iedereen, met wien hij in aanraking kwam. De film brengt de omkeer van den kleinen zwerver in beeld, die oorspronkelijk volslagen verwilderd, boosaardig en tot elken misdaad in staat, allengs door de magische invloed van den leider, volslagen verandert en eindigt met zijn leven te offeren voor de kleine gemeenschap, waarvan hij deel uitmaakt. Men kan deze jongen als een symbool van het slechtste deel der hedendaagsche jeugd zien, die eveneens tot het sociale leven teruggebracht moet worden. Het welslagen van dit werk zal er voor een groot deel van afhangen, of men leiders vindt, die het verstaan, de sociale gevoelens in haar op te wekken, en sociaal hulpbetoon voor haar tot een gewoonte te maken.Ga naar eindnoot11) De onderwijzers zullen hieraan belangrijk kunnen meehelpen, meer nog: zij zullen daarin de hoofdkracht moeten vormen. Immers zij komen dagelijks met de kinderen in aanraking en bijna elke les kan aanleiding geven tot een ongedwongen ter sprake brengen van de maatschappelijke verhoudingen en de voorwaarden tot het herstel. Men sta mij toe, hier, alleen als leek, iets te zeggen over | |
[pagina 34]
| |
de zoo noodige vernieuwing van het onderwijs. Gelukkig behoeft men daarop niet te wachten tot de nieuwe onderwijswet in het staatsblad staat. Men kan in het kader van de bestaande wet heel wat vernieuwing doorzetten, die de school dichter bij het leven zal brengen en beter aan haar doel, de jeugd voor het leven te vormen, doet beantwoorden. Men denke slechts aan de werkgemeenschap van Kees BoekeGa naar eindnoot12), die internationale vermaardheid geniet, en ook aan de Dalton methode, die op vele scholen reeds in zwang is, zoodat de leerlingen niet in klassen, maar groepsgewijze werken, en allen, die in een bepaald vak vrijwel op gelijke hoogte zijn, zulk een groep vormen. Welk een zegen zou het zijn, zoo de overgangsexamens afgeschaft werden en in plaats daarvan alle leerlingen, die in staat zijn het onderwijs te volgen, geleidelijk de school doorloopen. Wat een verdriet zou aan de kinderen bespaard worden, zoo zij niet meer in angst behoefden te zitten voor herexamens en het schrikbeeld van ‘zitten blijven’ uit hun jonge levens verdween. Zoo zij niet opgejaagd werden door steeds terugkeerend proefwerk, maar zich na de schooluren aan hun liefhebberijen konden wijden: muziek, teekenen, wandelen. Alle pogingen, om de jeugd terug te brengen tot het eerbiedigen van de zedelijke normen, zonder welke herstel onmogelijk is, zullen ijdel blijven, zoo de ontwrichting van het gezin niet gestuit wordt. Niets kan den invloed ten goede vervangen, die het voorbeeld van in liefde en eendracht samenlevende ouders op kinderen heeft, niets hun eerlijkheid en waarachtigheid zoo diep inprenten. Men kan den achteruitgang van heden aan allerlei betrekklijke kleinigheden nagaan. Zoo heeft, naast vele andere euvelen, de oorlog een groote toeneming van het z.g. ‘spijbelen’ nagelaten. De kin- | |
[pagina 35]
| |
deren, die de lessen niet geregeld volgen, raken natuurlijk ten achter, des te meer, daar het in den regel hun zwakste vakken zijn, waarvan ze weg blijven. Wanneer de kinderen vroeger spijbelden, schreef de onderwijzer of leeraar een briefje aan de ouders, of dezen wilden zorg dragen, dat zoo iets niet meer voorkwam. In den regel was dit voldoende. Heden trekken vele ouders zich van deze dingen niets meer aan. Het is verklaarbaar dat kinderen, die gedurende den oorlog de school òf niet òf op zijn best uiterst ongeregeld bezochten, moeite hebben om weer aan geregeld schoolbezoek te wennen. Maar zoo de ouders meewerken, zal dat op den duur toch wel lukken. Wij hebben allen gedurende onze schooljaren lessen moeten leeren, die wij weinig interessant en vervelend vonden en hebben daardoor zelftucht geleerd. Er zijn trouwens tal van vakken, die aantrekkelijk kunnen worden gemaakt, door ze zooveel mogelijk op het leven toe te passen. Met wis- en natuurkunde, plantkunde, dierkunde en scheikunde is dit b.v. het geval. Het middelbare onderwijs is voornamelijk toegespitst op het verwerven van een groote hoeveelheid parate kennis. Zoolang niet met het examenstelsel gebroken wordt, is dat onvermijdelijk. Het is echter van veel meer belang, dat de jongelui, behalve die kennis, inzicht verwerven in het wezen der wetenschap in het algemeen en van iedere wetenschap in het bijzonder. Daardoor alléén zullen zij in staat worden methodisch te leeren werken en begrip te krijgen van de vraagstukken der wetenschap in onzen tijd. Het is een der grootste verdiensten van Prof. Huizinga, in wiens werken een ongelooflijke hoeveelheid feitenkennis gedistilleerd is, dat die werken zoowel inzicht geven in het wezen, de mogelijkheden en begrenzingen der geschiedenis als in de voornaamste problemen | |
[pagina 36]
| |
van onzen tijd. En wanneer zij hier en daar jongeren tot tegenspraak prikkelen zoo kan dat niet anders dan stimuleerend werken op hun denken. Na deze exkursie wilde ik nog een paar opmerkingen maken over de volksschool, die, hoop ik, weldra door alle kinderen bezocht zal worden en een tienjarige kursus zal omvatten. Geen betere manier om den gemeenschapsgeest onder de kinderen te versterken dan de geregelde beoefening van den koorzang. Op lycea worden in de laatste jaren vaak school-orkestjes opgericht, die bij het begin en het einde van een kursus uitvoeringen geven. Behalve hun groote waarde als middel tot matiging van het individualisme en het aanleeren van rekening houden met anderen, ze niet te willen overstemmen en niet te vroeg in te vallen, is muziek van groote waarde voor de verdieping en verfijning van het gemoedsleven en van het vermogen tot inkeer, dat in den huidigen tijd, behalve bij kloosterlingen, verloren dreigt te gaan. Helaas wordt het wekken en versterken van het vermogen om schoonheidsaandoeningen te beleven, bij het onderwijs vooral in het Nederlandsch en ook in andere talen, te veel verwaarloosd. Sommige leeraren vinden het ontrafelen van hoofd- en bijzinnen belangrijker dan het rijp maken hunner leerlingen voor de schoonheden onzer klassieke poëzie. Het is waar, dat deze voor 15 en 16-jarigen niet altijd gemakkelijk te begrijpen is, maar met wat hulp van den leeraar of de leerares, zullen zij toch in staat worden de schoonheid der reien van Vondel en de liederen van Breero of Hooft in zich op te nemen. ‘De kleine Johannes’ wordt op de meeste middelbare scholen met veel animo gelezen en ik durf wedden dat sommige leerlingen ontzaggelijk van Van Looy's prachtige schetsen en verhalen zullen genieten, evenals van eenige van Van Schendel's meester- | |
[pagina 37]
| |
werken. Onze letterkunde van de laatste halve eeuw is zoo rijk, zoowel wat de poëzie als wat het proza aangaat, dat zij een bron van oneindig genot kan wezen en de vergelijking met de letterkunde van andere talen gerust kan doorstaan. Over onze middeleeuwsche letterkunde heb ik gezwegen, ofschoon ik van meening ben, dat geen kind de school zou mogen verlaten, zonder de mooiste geestelijke en wereldlijke liederen te hebben gelezen en zoo mogelijk van buiten geleerd. Liederen als ‘lck stond op hooge bergen’, ‘Er waren twee koningskinderen’, ‘Ik zag een sneewit vogelkijn’, ‘Egidius, waar bist du bleven’ en vele andere, zullen dengeen, die ze van buiten kent, levenslang een bron van vreugd zijn. Onlangs las ik een beschouwing van iemand, die het onderwijs geheel en al wilde doen steunen op wiskundige en mathematische grondslag. Dit nu lijkt mij volslagen verkeerd. Het geheele maatschappelijke leven werd de laatste halve eeuw reeds in zóó groote mate op de natuurwetenschap georienteerd, dat het de hoogste tijd voor het onderwijs is, om andere banen in te slaan, wil het opgroeiend geslacht niet vervallen tot een dor en mechanisch rationalisme. De hemel beware mij voor onderschatting van de wonderen, die de wetenschap ons heeft leeren kennen. Het is niet haar schuld, zoo de geweldige krachten, die zij opgeroepen heeft, door het imperialisme misbruikt worden. Zeker behoort het pogen, de diepste geheimen van natuur en geest uit te vorschen, tot de hoogste opgaven der menschheid. Maar zonder gevoel voor het ondoorgrondelijke geheim dat het leven omsluiert en in alle kunst tot openbaring komt, dreigt het bestaan te verdorren. In vroegere maatschappij-vormen, waarin de kunst een | |
[pagina 38]
| |
religieus en tegelijk populair karakter droeg, hadden allen deel aan haar, armen zoowel als rijken. In onzen tijd is zij in het algemeen het monopolie der gegoeden geworden. Het Calvinisme heeft er toe bijgedragen de oude volkskunst te doen verdorren en het moderne Katholicisme door de goedkoope voortbrengselen der machinale produktie in de kerken te plaatsen, de massa leelijke, zoetelijke en wansmakelijke dingen te leeren bewonderen.Ga naar eindnoot13) Om deze ontaarding te bestrijden en in het gemoed der kinderen de zaadkorrels der schoonheid te zaaien, is het gewenscht om zooveel mogelijk liefde voor muziek, poëzie en plastische kunst in de jeugd aan te kweeken. Een ander middel om het schoonheidsgevoel van kinderen op te wekken is, hen telkens opmerkzaam te maken op de oneindige schoonheden van bloemen, bladeren, planten, grassen en op de bevalligheid, de kracht en de levenslust sprekende uit de bewegingen der dieren. Dit laatste is tevens een voortreffelijke hulpmiddel hen te leeren alle dieren, waarmee zij in aanraking komen, met zachtheid te behandelen. Het bezit van een hond of een poes, waarvoor zij zelven moeten zorgen, houdt er hen van af, andere honden of poesen te sarren. De noodzakelijkheid voor den mensch, om vliegen, muggen, motten enz. te verdelgen, geeft geredelijke aanleiding, kinderen opmerkzaam te maken op de wreedheid, die aan alle leven inhaerent is en hun in te prenten overal en altijd waar dit mogelijk is, levende wezens te ontzien, ook geen bloemen of knoppen onnoodig of ruw af te rukken. Wanneer ik hier zoolang uitweid over het opwekken van het schoonheidsgevoel, zoo bedoel ik geenszins daarmee de aesthetische verfijning, welke hem die ze bezit van zijn medemenschen scheidt, maar integendeel een gevoel, dat den eenling met zijn medemenschen vereenigt. Het | |
[pagina 39]
| |
gezamenlijk zwijgend bewonderen van een majestueuzen zonsopgang of -ondergang, van een met zacht maanlicht overgoten zee of eindelooze rijen blinkende sneeuwtoppen en de duinen, kan dit gevoel evengoed opwekken als het bijwonen van een grieksche tragedie, een middeleeuwsch mysteriespel of een Shakespeariaansch drama. Het meegevoel der meeste menschen is, evenals hun voorstellingsvermogen, zeer beperkt. Daar, waar geen sadistische neigingen bestaan, is dit de voornaamste oorzaak van wreedheid jegens menschen en dieren. Hoe meer men het in de hoogte, de breedte en de diepte tot ontwikkeling kan brengen, des te beter voor de toekomst der menschheid. Kinderen, die hun ouders altijd in hitmanen zin - wat geen scherpe critiek op slechte daden uitsluit - hooren oordeelen, die van jongs af voelen, hoe onderdrukking, uitbuiting, wreedheid in hen een verontwaardiging opwekken, waarin ook een element van droefheid aanwezig is, die het zich getroosten van een offer, van het afstand doen van een uitgang of een traktatie terwille van een ander als vanzelfsprekend leeren beschouwen, hebben heusch geen preeken of vermaningen noodig om tot gemeenschapsmenschen op te groeien. De geestelijke atmosfeer waarin zij leven, bevat de zuurstof van liefde tot den naaste, eerbied voor de menschelijke waardigheid, dankbaarheid voor de gave des levens, en verantwoordelijkheid voor God. De tijden zijn voorbij, dat het voldoende was, indien iets daarvan in de menschen intuïtief leefde. Heden kan enkel de mensch, wiens bewuste wil het roer van zijn leven omklemt om dit door de stormachtige wereldzee naar het verre doel der nieuwe gemeenschap te sturen, standhouden. Menschen van dit soort zijn het, die, zoo zij ook over kennis en maatschappelijk inzicht beschikken, het zedelijk en geestelijk gezag behooren uit | |
[pagina 40]
| |
te oefenen, dat in een demokratie onmisbaar is. De ‘massa’, d.w.z. de groote meerderheid der menschen, heeft leiding noodig. Zij heeft dat in de verschillende vormen, waarin het leven zich in orzen tijd openbaart, in beroeps- en kultureele vereenigingen van allerlei aard, in kerk en staat zoowel als in een voetbalclub of een liefhebberijtooneel. Demokratie beteekent: zelf zijn leiding kiezen, haar zooveel mogelijk kontroleeren en haar vervangen kunnen, wanneer men een andere verlangt. In ons volk, dat zooveel geleden en zoovele offers gebracht heeft, is een kern ontstaan, die ernstig streeft naar levensvernieuwing. Die kern heeft het oude individualisme overwonnen, meer saamhoorigheidsbesef gekregen en is meer dan vroeger tot samenwerken bereid. Een bewijs hiervan is de oprichting der Jeugdgemeenschap, een tweede die der Partij van den Arbeid, een derde de fusieplannen tusschen N.V.V. en E.V.C. Al deze pogingen hebben tot doel, wezenlijke eenheid in de grondslagen te doen triumfeeren over verschillen in het bijkomstige. Laten allen, die van goeden wille zijn, toch niet denken, dat zij niets kunnen volbrengen, omdat zij met weinigen zijn. Het verzet heeft toch wel geleerd, hoeveel enkele menschen in de allermoeilijkste omstandigheden vermogen te doen, wanneer zij hun ziel en zaligheid voor een ideaal over hebben. Het herstel van Nederland, opgevat als een onderdeel van de ontwikkeling der menschheid, tot een broederlijke gemeenschap, bevat waarden, nog oneindig bezielender dan de enkele afweer van onrecht en overweldiging waren en die de inspanning der besten gedurende heel hun leven verdienen. De opwekking van verantwoordelijkheidsbesef en gemeenschapsgevoel en vertrouwen in de goddelijke leiding, | |
[pagina 41]
| |
vormen het beste geschenk wat wij onze kinderen in het leven kunnen meegeven. Met twee voorbeelden wil ik dit duidelijk maken. In de eerste plaats zijn daar de kinderen van de N.S.B.-ers, wier ouders gevangen zitten en die door Bijzondere Jeugdzorg in kampen en tehuizen werden ondergebracht of geplaatst in partikuliere gezinnen. Wat daar alles aan vast zat, kan ik hier niet uiteenzetten, trouwens het is bekend genoeg. Maar dat het reusachtige energie, voortvarendheid, overleg en zelfopoffering vereischte om de duizenden kinderen, waarvoor na de bevrijding plotseling gezorgd moest worden, behoorlijk onder te brengen, dit zullen, hoop ik, al mijn lezers begrijpen, evenals dat het Nederlandsche volk deze leiders en niet minder het personeel, dat aanvankelijk zonder betaling zijn zware taak verrichtte, met sympathie en achting in hun werk moet volgen. En ik hoop, dat mijn lezers het ook eens zullen zijn met de leiders van Jeugdzorg, althans in de provincie Utrecht, dat het verkeerd is, om de moeders van hun jonge kinderen te scheiden en dat dezen in de gelegenheid moeten worden gesteld, hun kroost zelf te verzorgen. Maar of ik ook hun instemming verwerven zal bij wat ik nu ga zeggen, daaraan twijfel ik. Ik ben namelijk overtuigd, dat ons geheele volk een schuld aan de N.S.B.-kinderen heeft goed te maken, die de slachtoffers zijn van de wereldtragedie en de domheid of misdadigheid hunner ouders. Zij hebben hetzelfde recht op een goede opvoeding en een blijde, zorgelooze jeugd als andere kinderen. En wanneer er geen familieleden zijn, die hen tot zich willen nemen, dan behooren er andere goede gezinnen te zijn, om de kinderen, voor welke Bijzondere Jeugdzorg dit wenschelijk acht, op te nemen en zooveel mogelijk als eigen kinderen te behandelen. Zij mogen geen stiefkinde- | |
[pagina 42]
| |
ren zijn, die buiten het volksverband opgroeien, maar moeten van jongs af aan het gevoel krijgen, daartoe te behooren om zoo spoedig mogelijk te willen meewerken aan het herstel. Ten slotte nog een paar woorden over een bijzondere taak voor onze jonge vrotrwen en moeders. Dat de sexueele losbandigheid gedurende en door den oorlog zeer toegenomen is, bracht ik reeds ter sprake. Het aantal ongehuwde moeders nam natuurlijk eveneens in hooge mate toe. Er zijn er altijd onder hen geweest, die uit onverschilligheid, stompzinnigheid of wanhoop hun kindje in den steek lieten, het probeerden te dooden of bereid waren het af te staan. En dezen zijn nu ook talrijker dan vroeger. Ook hier moeten zusterlijke gemeenschapsen gerechtigheidsgevoel ingrijpen, om de slachtoffers van de maatschappelijke wanverhoudingen te doen gevoelen, dat zij tot de volksgemeenschap behooren. Geenszins betwist ik de persoonlijke verantwoordelijkheid, maar opdat het jonge meisje, dat een misstap beging, deze leere beseffen, moet een zorgvuldige opvoeding den bodem hebben voorbereid. Wanneer men de ongehuwde moeder als een ‘minderwaardig’ schepsel beschouwt en behandelt, zal zij een gebroken vrouw blijven, die van kwaad tot erger vervalt. Voedt men haar echter op tot het besef van haar verantwoordelijkheid voor het menschelijk wezen, waaraan zij het leven gaf, dan is er kans dat zij nog uitgroeit tot een goede moeder, en een flinke, werkzame vrouw. Wie helpt de ongehuwde moeder aan een betrekking? Wie stelt haar in staat, haar kindje te voeden en te verzorgen tusschen de werktijden? Wie neemt moeder en kind op als leden van zijn (of haar) gezin, - tevens het | |
[pagina 43]
| |
beste middel, om haar tegen nieuwe verleidingen te beschermen? Wie iets hiervan doet, bewijst gemeenschapsgevoel te bezitten. En gemeenschapsgevoel is een der eerste voorwaarden tot het herstel.
Misschien zullen sommige lezers van meening zijn, dat ik mij in dit geschriftje te veel bezig gehouden heb met de jeugd en te weinig met de volwassenen tusschen 25 en 55 jaar, die toch het belangrijkste deel van een volk zijn, zoowel wat de produktie als wat het geestelijk leven betreft. Ik antwoord hierop: dit zijn zij ongetwijfeld, maar zij kunnen op tal van wijzen zelve voor hun overtuiging, hun belangen en idealen opkomen. De jeugd echter kan dat niet en zij vertegenwoordigt de toekomst. Maar al gaat mijn grootste belangstelling inderdaad uit naar de jeugd, (de uitersten raken elkaar) zoo heb ik deze brochure niet in de eerste plaats voor haar geschreven. Zij richt zich voornamelijk tot de ouderen, die de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling der dingen dragen, voor hen van wier inzicht en uithoudingsvermogen voor een groot deel afhangt, of het jonge geslacht zal opgroeien in de vale schaduw van onzekerheid en twijfel, dan wel in den morgengloed van een vernieuwd ideaal. Ik schreef voor de velen, die mijn boeken niet gelezen hebben en ze waarschijnlijk niet zullen lezen, om te pogen in hen iets te doen overgaan van het onwankelbaar vertrouwen in de uiteindelijke overwinning van de heilige krachten, die het geluk en de heerlijkheid van mijn eigen leven zijn geweest. Met een aanhaling van een dapper strijder voor de verlossing der menschheid, van dwang, sleurgang, vooroordeel en haat, die rijkelijk den last van teleurstelling | |
[pagina 44]
| |
en ontgoocheling heeft gedragen, maar vrij onverveerd bleef tot aan zijn dood wil ik eindigen. Zij luidtGa naar eindnoot14): ‘Blijven leven en in tijden van menschonwaardige reaktie rotsvast trouw zijn aan de nieuwe overtuiging, ook als de meesten de eens gehuldigde idee den rug toekeeren, eenzaam in de als goed erkende richting verder gaan; verlaten zijn als Domela Nieuwenhuis vlak voor den wereldoorlog van 1914/18 en toch den moed niet verliezen zich oud voelen worden en zonder veel verwachting nochtans blijven hopen, afzien van zichzelf en op de diepste krachten van het leven stil vertrouwend het wereldsche gebeuren rustig overgeven, ofschoon men stervend na veel jaren vreest, dat het voorloopig niet de rechte richting uit zal gaan, - ziedaar waarvan het kruis nauwelijks spreekt. Het is bijna het allermoeilijkste en in zijn onopzienbaarheid welhaast het schoonste.’ |
|