Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] III Vandaag waren de winden uit hun holen ontsnapt: hun verscheurend geloei maakte den zomerdag vol luid misbaar. 't Hart, moe van door hun klankenwoud te dolen, voelde getrokken zich hierheen en daar, totdat zijn vrede ganschelijk verwoei. Tegen den avond viel er eene stilte en nog een en nog een: de winden zwegen. Natuur lag als een marktplein, overstroomd daags van veel volk, dat het met luid bewegen bezit. Maar's avonds ligt het, stil verdroomd in maneglans... In d'avond hervond ook het hart den wil te leven, voor zich, aan stille trans. Vorige Volgende