Tusschen twee werelden(1923)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Eerste afdeeling De inwijding van den dood [pagina 7] [p. 7] I. De dood spreekt Mijn kinderen, - kinderen van den Dood, onwetenden eens, nu gewijden, die uit de verscheuring der tijden in het eeuwige een-zijn vlood, - bij mij zult ge leeren diepten verstaan van het leven die ge niet kondt verstaan zoolang in u klopte begeeren: het licht moet zijn uitgebluscht eer de oogen kunnen inkeeren tot de oneindige rust. Nu is al uw onvrede in mijn grooten vrede vergaan, de drift en de zorg en de waan zijn van uw wezen vergleden; zij waren de aardsche zede passend bij het aarde-bestaan. Maar waar golven oneindigheid breken verstilt ook fluisterend spreken: het groote zwijgen vangt aan. Nu worden de angstige vragen met zekerheid gestild en de wild omvlaagde dagen in goud-effen glans getild; - mijn kinderen, door mij gewijden, nu verstrakt uw bewogen gelaat waar de uren in lachten, in schreiden, tot strak-onbewogen staat. Vorige Volgende