Slechts één man was er in Engeland, één enkele die te midden van de algemeene radeloosheid een uitweg zag. Die man was Thomas More. Zijn algemeene kennis op philosophisch, ekonomisch en politiek gebied, zijn doorzicht in de behoeften en de hulpmiddelen van den tijd, zijn geniale intuïtie en zijn brandende begeerte de armen en verdrukten te helpen, hadden hem het spoor doen vinden van een nieuw communisme, van het gemeenschappelijk bezit der produktiemiddelen en de planmatige organisatie der produktie op nationale schaal.
More werd in 1478 geboren; hij studeerde in Oxford en werd daar een geestdriftig aanhanger van de ‘nieuwe richting’ in de wetenschap: het humanisme (de studie der latijnsche en grieksche oudheid). Deze richting bestreed de misbruiken in de roomsche kerk, zij wilde vredige hervorming, geen scheuring. Nadat hij zijn studie voltooid had werd More advocaat en kreeg veel praktijk onder de Londensche kooplieden, de klasse die toen meer dan welke andere ook, den ekonomischen vooruitgang belichaamde. Hierdoor verkreeg hij theoretische en praktische kennis op maatschappelijk gebied. In 1504 werd hij tot lid van het Parlement gekozen; daar kwam hij al spoedig in konflikt met de willekeur van den koning (Hendrik VII) en was genoodzaakt zich uit het openbare leven terug te trekken. Toen in 1507 Hendrik VIII, een kweekeling der humanisten, den troon beklom, scheen het of een nieuwe koers ging beginnen; More die in groot aanzien stond bij den jongen vorst, werd koninklijk ambtenaar en een man van invloed aan het hof.
In 1515 maakte hij als gevolmachtigde der kooplieden deel uit van een gezantschap dat naar Vlaanderen ging om te trachten een handelstraktaat tot stand te brengen. Daar schreef hij de Utopia, het werk dat zijn naam onsterfelijk zou maken. Het bevat zoowel een doordringend-scherpe kritiek van de maatschappelijke misstanden zijner dagen als een uitvoerige beschrijving van den socialistischen heilstaat.
Van een hersenschim: vage hoop, of herinnering aan ver