| |
| |
| |
III.
De arbeidersklasse komt op en brengt mede een nieuw standpunt van den mensch tegenover de natuur en een nieuwe verhouding der menschen onderling. Zij brengt mede nieuwe behoeften, nieuwe gevoelens, een nieuwe prikkel tot daden en nieuwe hoop. Hoe zal de bloeiwijs wezen van dit maatschappelijk gewas, haar openbaring in literatuur?
Alles wat de arbeidersklasse wil, haar geheele zijn, berust op gemeenschapsgevoel. Uit de gemeenschappelijke voortbrenging, het samen werken van velen, wordt zij geboren, zonder die samenwerking zou zij niet bestaan. Het gemeenschapsgevoel harer leden steunt dus op daadwerkelijke verhoudingen. De nieuwe wereld die zij wil oprichten, berust hierop. Geen harer leden kan zich voorstellen een maatschappelijk goed dat hij voor zich alleen wil verwerven. Geen harer leden kan zich voorstellen een goed te verwerven dan in samenwerking met anderen. De tegenstrijdigheid tusschen zelf en
| |
| |
niet-zelf verdwijnt, want zelf wordt eenswillig met anderen. De geestelijke eenzaamheid wordt gebroken, want het leven en de strijd van ontelbare anderen wordt gevoeld als het eigen leven zelf. Dat gevoel is niet alleen in den geest: het bereikt de lichamen. De afgezonderdheid der lichamen verdwijnt met die der geesten en alle zinnen zuigen het nieuwe vermenigvuldigde leven in. De strijdende arbeider leeft in duizend anderen, want in duizend oogen ziet hij, in duizend stemmen hoort hij wat hem beweegt; daardoor voelt hij zulk een groote kracht in zichzelven.
Het is duidelijk dat deze gemeenschapszin krachtigend werkt op het gevoel en de verbeelding. Het hart wordt geopend voor de aandoeningen van anderen en de krachten der verbeelding dringen gemakkelijker in het buiten het zelf liggende door. Hoe dieper het gevoel en hoe rijker de verbeelding hoe schooner en krachtiger poëzie. Maar dit is niet alles. Het gemeenschapsgevoel is een gevoel van geluk; de mensch voelt zich bevrijd en licht, als heeft hij opnienw ontdekt het element waarin hij behoort te leven; hij gevoelt zich in overeenstemming met het blijvendste deel zijner natuur. Dit geluk geeft aan de strijdende arbeiders de onverwoestbare vroolijkheid en moed en de kracht die van hen uitgaat en die hun tegenstanders verbaast. De kracht van hun geluk moet dus
| |
| |
uitstralen in de verbeelding hunner gevoelens, in de kunst. De kracht van verzet, de kracht van bezieling en de kracht van toewijding die leven in een klasse, dit zijn alles krachten van schoonheid en hoe sterker zij bestaan in de werkelijkheid, hoe sterker het licht dat uit zal gaan van hun afbeelding in kunst.
Het is door het gemeenschapsgevoel, dat de arbeider komt tot bewustzijn van zijn toestand en zijn historische plicht. Hij voelt zich deel eener klasse eer hij zich voelt als persoonlijkheid. Zijn persoonlijkheid groeit juist, vormt zich door het gemeenschapsleven en den gemeenschappelijken strijd. Eenzame overdenking en een teruggetrokken leven zijn voor hem de middelen niet om tot bewustheid te komen, om zijn natuur te verrijken en te verdiepen; hij kàn het niet anders dan door deel te nemen aan het leven zijner klasse, hij voelt dus zijn verplichtingen aan de gemeenschap en dat zijn bijzondere begeerten, zijn denkwijze, zijn haat en zijn liefde, voortkomen uit historische, maatschappelijke oorzaken. Hier vandaan is het een korte weg te begrijpen dat ook andere begeerten, denkwijzen en gevoelens als de zijne zulke oorzaken hebben, en in het licht der historische noodzakelijkheid verschijnen alle dingen ontdaan van de wreede willekeurigheid die ze verbijsterend omhing.
| |
| |
Evenzoo als het gemeenschaps-gevoel brengt dit nieuwe besef in de harten waar het doordringt een zacht licht van bevrijding en rust. De noodzakelijkheid en het gewettigde der dingen effent de hartstochten van schrik, ontzetting en afkeer met het guldene begrijpen. Dit hooge, getemperde zocht de kunst altijd te bereiken, zij wilde boven de hartstochten staan, en dit ook zocht het naturalisme, allen en alles gelijkstellend als schepselen van de natuur. Maar zijn begrip was gebrekkig, want het sloot zijn oogen voor de bijzondere wetten der menschelijke samenleving, voor het goed en kwaad dat voor menschen geldt. Maar de nieuwe kennis der maatschappij heeft noodzakelijkheid verzoend met maatschappelijk goed en kwaad: het inzicht in de noodzakelijkheid tempert de hartstochten en geeft iets van de onwrikbare kalmte, die boven alle beweging het bewegende ziet; voor het eerst sedert het Gods-begrip verdonkerde, ligt de macht bloot en open, waartegen alle stormende begeerte, alle zucht tot behoud of tot omverwerping te pletter slaat, wanneer zij niet in overeenstemming is met haar. Maar wat aan het naturalisme ontbrak, de voorkeur en de hartstocht voor het ééne wat vele ontroert en wat vele willen grijpen, de begeerte naar wat het nù goede is voor de menschen, dat bestaat weer en werkt
| |
| |
niet zwakker al zijn de oorzaken geweten waaruit het voortkomt, zooals goud niet minder glanst en schittert, al kennen wij de rivierbedding waaruit het stamt. De proletarische literatuur zal dus vereenigd bezitten de hooge wijsheid van een nooit-te-voren bereikt inzicht in de maatschappelijke noodzakelijkheid met de warmte van een maatschappelijk ideaal.
Een nieuw helder besef van het goede, het wenschelijke voor de menschen, de verheerlijking er van, de uitstorting der gevoelens die dit besef opwekt, de schildering der daden waartoe het leidt, de lof en prijs der menschen die deze bedrijven, de beschrijving van den strijd tusschen hen en zij die dit goede niet erkennen: ziedaar dus de zoowel ideale als reëele grond der proletarische literatuur.
Wij zien dus: de opkomende arbeidersklasse brengt ideaal en maatschappelijke werkelijkheid weer samen. Het kapitalisme scheidde ze en stelde ze, gelijk in de werkelijkheid zoo in de literatuur zelfstandig tegen elkaar. Het proletariaat verbindt ze in levensbeschouwing en levenswijze en maakt weer mogelijk in de kunst de hoogere eenheid, die zij eenmaal bezat.
Maar de opkomende arbeidersklasse verbindt en verzoent tevens kunstenaar en maatschappij, die zooals wij zagen, eveneens uit elkander geworpen
| |
| |
waren. Zij brengt bespiegeling en daden, denken en leven tot eenheid in het bestaan der individuen, omdat de beginselen waarvan zij uitgaat en het handelen naar deze beginselen één is voor haar. Zij geeft den kunstenaar weer deel aan het leven zelf, zij verrijkt de kennis van den beschouwenden geest met de kennis van het lichaam; zij brengt hem waar de strijd het felst is, dat zijn lichaam er door getroffen worde en in zijn hart kloppe de kloppingen van het maatschappelijk beweeg.
Verbinding van werkelijkheid en ideaal, van noodzakelijkheid en vrijheid, van kontemplatie en daad, verbinding van het lang gescheidene tot hoogere eenheid: dit zal dus de gevoels-inhoud zijn der proletarische literatuur.
Op welke wijze en langs welken weg zal zij van dat gevoel vervuld worden? Misschien zal zij, gelijk zij uit het naturalistisch proza de liefde tot de werkelijkheid - en uit de lyrische poëzie de diepe kennis van het gemoed in zich zal opnemen, ook aansluiten bij hen in den vorm, maar ze van een nieuw gevoel vervullen? Of misschien zal zij, rondziende in het verleden naar levensvormen passend bij de hare, in de annalen eener opstrevende klasse, die als zij eenmaal stond aan den dageraad der vrijheid, iets vinden wat bij haar past en het omscheppen tot iets eigens?
| |
| |
Wie weet het; maar in welke vormen zij kome, zij zullen vol zijn van haar nieuwe leven, van nieuwe heroïsche schoonheid. Zij heeft de waan overwonnen, als hing de schoonheid slechts aan de buitenzijde van dingen en menschen, zij ziet de schoonheid weer als een innerlijke, als een eigenschap van menschelijke geest en gemoed en menschelijke handelingen. En die schoonheid is heroïsch, omdat zij zich voor ons die leven openbaart in strijd. De arbeiders-beweging heeft in wie treurden om den ondergang van een oud heroïsme, om het voorbij zijn van kruistochten of vrijheids-oorlogen het blijde besef geplant van een nieuwen strijd, even heroïsch als de vroegere, schoon anders, geestelijker van vorm. Niet de wapens en klingen, de helmen en lansen, de blinkende maar doode voorwerpen van erts en brons en metaal zijn de diepste grond der schoonheid, die de dichters prezen, maar de bewegingen van het menschelijk gemoed: de volharding, de opoffering, de onverschrokkenheid, de bezieling. Zij zijn voor de strijdenden van heden wat zij waren voor de strijdenden van weleer: de atmosfeer waarin zij ademen. Zoo heeft de arbeidersklasse reeds gedaan het grootere, dan de vernieuwing der kunst, hetgene wat daaraan vooraf moet gaan: de vernieuwing van het leven. Zij heeft het leven zelf weer heroïsch, dat is schoon en poëtisch
| |
| |
gemaakt in begeerte en in daad. Nu kan de schoonheid, die zich gansch en al weggekeerd had van het maatschappelijk leven, en daarom moest sterven van armoe, weer ontspringen uit dat leven zelf.
Maar dit is nog meer hoop en verwachting dan verwerkelijkt. Terwijl de geschiedenis reeds sedert lang in handen van het proletariaat is, d.w.z. al het beste wat op het gebied van geschiedenis wordt geschreven, op de marxistische methode steunt, en haar voortzet, is de literatuur nog geheel in handen der bourgeoisie. Want in het schoonste wat in de laatste kwart eeuw zoowel van poëzie als van proza werd geschreven, leeft niet eene nieuwe schoonheid, zooals wij haar uit de levens-verhouding van het strijdende proletariaat zagen opgroeien, maar de schoonheid van het oude, van de eenzaamheid en het zelfgevoel der individuen, van de maatschappelijke onbewustheid, van de impressionistische liefde voor de natuur! Zoo goed als niets wat wij proletarische kunst kunnen noemen kan in de schaduw der beste burgerlijke staan; er is weinig, wat den naam van kunst zelfs waard is, waarin de schoonheid niet vergeten werd om de strekking, en waaraan de verbeelding niet voorbijging zonder met haar greep de voorstelling te tillen tot boven de grenzen van
| |
| |
propagandistisch geschrijf. Dit moeten wij natuurlijk bekennen en wij moeten trachten het te verklaren.
Een eerste oorzaak hiervan ligt in den aard van den strijd der arbeidersklasse. In het heden steunt die strijd op de uitbuiting en den algemeenen druk waaronder het proletariaat lijdt - de faktor van vreugde en van geluk ontstaat grootendeels uit hoop. In de toekomst ligt voor het strijdend proletariaat het hoopvolle: daar wiegelen de bloemen waarmeê het zijn gedachten tooit en opfleurt; maar de kunst heeft een reëelen bodem noodig. Zij komt niet op uit verwachtingen, maar uit het leven, uit wat spiegelt in de oogen, boort in de ooren, uit wat de monden spreken, de handen omvatten, uit wat de lichamen raakt. En vandaar uit, van dat reëele en door het lichaam geproefde zwaait zij zich omhoog naar het ideale rijk van het door den geest te grijpene, zooals Dante's gedicht van den bodem der partij-twisten in zijn tijd, en van hun aardsch doorleefde werkelijkheid, zich verhief tot de verbeelding van de verblijven der boozen en deugdzamen, en de conceptie der hemelsche sferen. De gedrukte toestand van het proletariaat is voor een groot deel oorzaak van zijn kunst-loosheid.
Een tweede oorzaak is de traditie - een macht,
| |
| |
op ideologisch gebied geduchter dan op ieder ander, een macht die ‘drukt als een berg op de geesten der levenden’. (Marx) Zij houdt in stand de disharmonie tusschen maatschappelijk en geestelijk streven. Terwijl het proletariaat rebelleert in het maatschappelijke en eigen wegen gaat volgt het in zijn smaak nog de burgerlijke traditie, maar vergrofd en verslapt. Vandaar dat een deel van het proletariaat de kunst die schijnbaar het dichtst bij hem staat, het demokratisch proza-naturalisme, voor de zijne houdt en aanneemt, zooals het herhaaldelijk de eischen der kleine revolutionair-te-zijn-meenende burgerij voor de zijnen heeft aangezien. Het vergeet daarbij, dat een kunst zonder uitzicht, een die zich neergelegd heeft bij het bestaande, lichamelijke - waarneembare en de verlangens naar het komende, het alleen-in-den-geest voorhandene niet kent en nergens uitdrukt, dat zulk een kunst een onverzoenlijke tegenstrijdigheid bevat met het proletarische levens-gevoel.
Maar er is nog een andere oorzaak voor deze armoede, een die in het heerschende stelsel van voortbrenging direct wortelt. De kapitalistische waren-produktie onderwierp zich elk gebied van bevrediging van menschelijke behoeften, onafhankelijk van het feit of de waren dienden om behoeften van de lichamen te bevredigen, of van den geest.
| |
| |
Maar de kapitalistische waren-produktie is massa-produktie en moet dat zijn, en drukt in de massa-artikelen de hoedanigheid naar omlaag ter wille van de goedkoopte. Deze artikelen worden hoofdzakelijk verbruikt door het proletariaat en het zijn de eischen der techniek die beslissen welke behoeften daaraan onderworpen zullen worden. De verbazende goedkoope produktie van drukwerk door de omwenteling in de boekdrukkerij, was de technische ondergrond, noodig tot het ontstaan van een massa-produktie in de literatuur. De middelijke voorwaarde was de toename van het intellektueel proletariaat: schrijvers zonder aanleg waren er altijd geweest en navolgingen altijd geschreven maar het beroep van broodschrijver is een schepping der kapitalistische voortbrenging. Spekuleeren op den smaak tot het hevige; vermaken en boeien hoe dan ook maar gelezen worden; volgen in plaats van leiden werd het parool dier literatuur. Boven bereik niet van zijn beurs maar van zijn ontwikkeling, hing de echte literatuur voor den proletarier: de echte romantiek, het echte naturalisme; hij stortte zich op de valsche, de nagemaakte, de vierde en vijfde rangs produkten en zoo goed als het van zelf sprak dat hij zijn lichaam voedde met surrogaten, minder-waardige artikelen die zijn kracht deden afnemen, en het van zelf sprak dat hij zich
| |
| |
kleedde in surrogaten, die onpraktische en onvoldoende beschutting boden, even van zelfsprekend werd zijn geest gevoed met een spijs, die langzaamwerkend gif was. Schijn van voeding, in waarheid geen. Zoo ontstond een bepaalde literatuur voor de massa, oneindig schadelijker werkend dan het gemis aan alle literatuur. Menschen, zonder literarische ontwikkeling, natuurlijk braakliggende geesten, vol onverbruikten rijkdom als maagdelijken bodem, boeren en dorpers hebben de sobere pathetische volksliederen der middeneeuwen gedicht; hoe afgelegener een streek of een land, hoe meer van die oude volks-poëzie er nog over is. Voor het moderne proletariaat is zij onherstelbaar verloren. Waar de arbeiders, bewogen door den strijd, zochten naar de uitdrukking voor hun gevoel, waren de woorden die op hun lippen kwamen, nagalmen van holle rederijkers, samenflansel van onbegrepen en afgesleten beelden en uitdrukkingen, nabootsing van de ‘nationale’ poezie der bourgeoisie. De kans dat de machtige, opwaartsche beweging van het proletariaat in een spontane volks-poezie uitbarst, is vernietigd door de voorwaarden, waaronder het zich vormt. Stom, of ontleende klanken herhalend, strijdt het, want waar een echte volks-poëzie nog bestaan kan, daar ontbreken de voorwaarden tot de moderne arbeiders-beweging. En bij alle pun- | |
| |
ten waarin de arbeiders-klasse te gerecht kan gaan tegen het kapitalisme dat haar terughield in ontwikkeling en verkortte in geestelijk bestaan, behoort dit punt zeker niet vergeten te worden; het heeft hen gebracht om de vreugd die arme onwetende boeren en visscherslieden in alle tijden rijkelijk bezaten: een eigen uiting te kunnen geven aan de gevoelens waarmee het hart toch tot de boorden is gevuld.
Zoo zouden wij ons moeten troosten met te gedenken, dat het beter is schoonheid te doorleven zonder haar buiten ons te kunnen afbeelden dan andersom; maar er is één teeken dat aanwijst hoe het proletariaat misschien spoediger dan wordt verwacht de leiding ook in kunst in zijn handen zal nemen - langs andere dan de wegen die de burgerlijke kunst nagaat.
Het proletariaat baant zijn eigen weg; het volgt bij zijn opwaartsche tocht een vaste lijn van het dichtstbij liggende, dadelijke, bereikbare, tot het verre en ideologische. Het begint alles van onderen op; zoowel zijn levens-beschouwing als zijn handelingen. Het beschouwt als de spil van het menschelijk bestaan de zorg van den mensch om zijn stoffelijk leven, en het ontwikkelt van die gedachte uit een nieuwe levensbeschouwing en een nieuwe moraal van praktisch idealisme. Het streeft
| |
| |
er naar de wereld-heerschappij te veroveren, en begint zijn strijd met kleine uitvoerbare verschuivingen van de maatschappelijke macht der klassen. En zoo wellicht geraakt het niet tot de vernieuwing der literatuur door plotseling het hoogste te grijpen, in drama of heldendicht; maar door het meest naastbijliggende, dat wat het in zijn macht heeft, te hernieuwen. Ik bedoel een gebied, dat niet tot de schoone literatuur behoorend misschien den grond zal worden waaruit een proletarische literatuur groeit: ik bedoel de schriftelijke behandeling van alle onderwerpen die in nauw verband staan met het tegenwoordige maatschappelijk leven, al wat wij samenvatten onder den algemeenen naam van de pers.
Evenmin twijfelachtig als ten opzichte der historische wetenschap, is het ten opzichte der pers, der geheele literatuur die zich met de bespreking van het tegenwoordige maatschappelijk leven bezig houdt, dat het sociaal-demokratisch proletariaat haar verjongd en een nieuw karakter gegeven heeft, dat de proletarische op dit oogenblik hoog boven de burgerlijke staat. Niet natuurlijk in de funktie van klaroen-blazer over de aarde van ware of onware berichten: wij laten gaarne aan de burgerlijke pers de eer, van aan alles wat voor geld te krijg is rijker te zijn dan wij. Maar wij bedoelen
| |
| |
andere, meer innerlijke hoedanigheden, die de waarde bepalen van ieder geschrijf: konsekwentie van beginsel, samenstemming dus tusschen woorden en handelingen - en kracht van uitdrukking dier beginselen, samenstemming tusschen gevoel en woord.
Hoe staat het in dit opzicht met de burgerlijke pers?
Zij behandelt en beoordeelt de gebeurtenissen van den dag, uitgaande van de burgerlijke wereldbeschouwing, die geen konsekwentie meer kent. Zij heeft geen vasten maatstaf van beoordeeling, geen vasten koers, zij heeft geen zekerheid meer in zich. Zij voelt dat hare beginselen ondermijnd zijn; zij vreest het nieuwe en durft het oude niet meer prijzen. Zij verloochent haar eigen kind, het anarchisme; het bewustzijn, niet te kunnen handelen naar de beginselen die zij voorgeeft te belijden, maakt haar angstig, onzeker en flauw. De burgerlijke pers geeft terug het bestaan van eene klasse, die al wat zij met woorden najaagt, met daden terugneemt en verloochent. Daarom is zij gedoemd tot voortdurende onoprechtheid; zij verwart zich in hare beschouwingen als een vlieg in een web; zij neemt den schijn aan op te komen voor de belangen van allen en niet voor die ééner klasse en gelooft zelve niet meer aan wat zij
| |
| |
zegt. Zij wendt en keert zich, uit een soort van betamelijkheid de drijfveeren te verbergen waarvan zij weet dat een ieder ze ziet. In den grond is haar dit ook tamelijk onverschillig, en wiegelt zij heen en weder tusschen schijnheiligheid en cynisme, zonder gewetenswroeging en zonder zelfverwijt. Zij verheerlijkt vrijheid, rechtvaardigheid, in het abstrakte of bij anderen; zij tracht ze te dooden overal waar het belang der bourgeoisie er bij is gemoeid. Zij raakt in vurige verontwaardiging over elk tyranniek pogen in een ander land dan het hare; zij strijdt in Holland voor de ver-affe Finnen en maakt zich warm voor hunne burgerrechten - maar de onthouding van het eerste burgerrecht aan driekwart millioen Nederlanders maakt haar koud noch warm. Zij verheerlijkt de Dreyfusards en haalt de schouders op over de Hogerhuiszaak; zij weeklaagt over onrecht en ellende en helpt ze bestendigen; zij schreit krokodillentranen over het lijden der armen en werpt zich op de arbeiders die zich vereenigen tegen den patroon. Wanneer zij een staking niet doodzwijgt, dan belastert zij de stakenden. Zij bezingt den edelen tzar en zijn hooge bedoelingen en jubelt in één adem den held van Atjeh Karel van der Heijden toe. Zij draait met iederen wind, zij is de huichelaarster par excellence, zij ontwijdt al wat zij aanraakt en
| |
| |
bezoedelt al wat zij overneemt; zij maakt het tot een ramp voor iedere goede zaak ieder goed mensch, ieder goed kunstwerk, door haar geprezen te worden. Dat is de zedelijke waarde der burgerlijke pers.
Uit de tegenstrijdigheid tusschen daden en (voorgewende) beginselen in de werkelijkheid, volgt noodzakelijk tegenstrijdigheid tusschen gevoel en woorden. Haar gevoel is zwak, onvast en ongestadig; de uitdrukking, die deze zwakheid wil verbloemen, wordt valsch, opgeblazen en leeg. De burgerlijke pers poogt in haar stijl slechts dit eene: de grillen van het publiek te behagen. Haar taal is zonder veerkracht en pit, wijl zonder overtuiging; zij werpt een stijl weg gelijk zij een beginsel wegwerpt: als een afgedragen kleed. Zij is de negatie van al wat hoog, ongerept en waardig is. Zij verknoeit de woorden niet minder dan de gevoelens, zij is de groote mestvaalt die al wat er invalt groezelig maakt en onfrisch. Zij heeft zich in Holland, om een voorbeeld te noemen, meester gemaakt van de uiterlijke techniek der hollandsche proza-artiesten van 80; zij heeft hun schrijfwijze die zij eenmaal, haar niet begrijpend, bespotte, nagevolgd zonder ze iets beter te begrijpen. Zij heeft uitdrukkingen, die voor hen die ze 't eerst gebruikten onmiddellijke uitstralingen waren van
| |
| |
hun gevoel, gemaakt tot levenlooze poppen, belachelijk en vervelend door hun stompzinnig geknik en te pas- of te onpas bewegen hunner leden. Zij heeft gezwelgd in valsch pathos, in valsche gevoeligheid, in valsche eenvoud. Zij heeft door haar overdreven en onzeker oordeel de verwarring en onvastheid van smaak bij het publiek in de hand gewerkt. Zij heeft door het gemis aan eenigen standaard, de stem van persoonlijke voor- of tegen-ingenomenheid tot maatstaf geheven bij de beoordeeling zoowel van kunst als van maatschappelijk leven. Haar lof is even komisch als haar blaam want beiden staan buiten alle verhouding tot de werkelijke maat der betrokken personen of dingen.
Nederland met zijn zwakke en achterlijke ontwikkeling der sociaal-demokratie kan niet het land zijn, waar wij de proletarische pers het best kunnen beoordeelen, maar toch moeten wij ook hier de kiemen van het betere in haar kunnen vinden, want zooals de sociaal demokratie zelve het is, zijn ook haar deugden internationaal. De deugden der sociaal-demokratische pers zijn de deugden der arbeiders-beweging. De soc.-demokratische journalisten zijn geen betere stylisten noch voortreflijker menschen dan hunne burgerlijke kollega's, maar zij hebben beginselen waaraan zij
| |
| |
kunnen gelooven, omdat zij zien dat de strijdende arbeidersklasse naar deze beginselen leeft. Hun gevoel is in overeenstemming met de werkelijkheid, en daardoor zijn hunne woorden in overeenstemming met hun gevoel. Dat gevoel steunt op weten, op kennis van de maatschappij, het is dus klaar en helder. Dat weten vervult met het besef van een grootschen strijd in het tegenwoordige en van toekomstig geluk: hun gevoel is dus niet alleen helder en klaar, maar ook warm en diep. Daardoor zullen zij dikwijls in uitdrukkingswijze onder de maat van dat gevoel blijven en een zwakke onvoldoende expressie leveren van een sterk gevoel, maar zij kunnen nooit in expressie boven hun gevoelens uitschieten. Zij zijn dus door de feiten bewaard voor retorika en voor zedelijke onwaarheid. Zij hebben dus in zich de kracht van de waarheid der arbeidersbeweging, en van de grootheid der gevoelens waarop zij drijft. De burgerlijke pers kan antwoorden als Dante, toen de schim van een ander florentijnsch dichter in 't Purgatorum hem naderend, hem vroeg wat toch die nieuwe zachtheid gaf aan zijn lied: ‘Ik ben zoo een, die wat de liefde mij ingeeft, spreek, en naar het mij daar binnen gezegd wordt, verkondig.’
De kracht der proletarische pers is de kracht van de beginselen der strijdende arbeiders, want
| |
| |
de woorden zijn geen klanken die ons aanvliegen van buiten af en die wij schikken en rijgen tot volzinnen als kralen aan een snoer, maar zij zijn vensters die wij openen om de dingen die in ons zijn te toonen. En gelukkig dat het zoo is, want hoe zouden wij anders onderscheiden het ware van het valsche, zoo de woorden niet met onbedriegelijken stempel van hun afkomst geteekend werden in de verborgen werkplaatsen van den menschelijken geest?
De overtuiging in den geest en de waarheid in de werkelijkheid schijnen heen door de proletarische pers, zooals een sterk licht in een huis door de ruiten heenschijnt.
Zal nu de sociaal-demokratie misschien langs dezen weg zich opheffen tot een nieuwe kunst, en de bespreking van het dagelijksch gebeur omscheppen tot schoonheid? Onmogelijk is dit niet: zij bezit het beginsel: de sterke overtuiging van wat goed en zedelijk is; zij bezit het gevoel: de kracht en het gepassioneerde deelhebben aan de maatschappelijke beweging; zij bezit de kennis der maatschappij, dus ook der menschen, waaruit zij bestaat: zij heeft dit alles slechts te verheffen door de aanraking der verbeelding om het te maken tot kunst. Waarom zou zij dit niet kunnen? De artiesten uit het kamp der burgerlijke bescha- | |
| |
ving komen voort uit een andere geestelijke wereld: het is de vraag of hunne geesten de frischheid en lenigheid kunnen hebben, de kunst proletarisch te maken. Proletarisch kunnen zij zijn, ja, in sympathiën en gedachten, en toch in zoover zij kunstenaars zijn, onwillens terugvallen in het burgerlijk idealisme of het burgerlijk realisme, zonder de synthese dezer beiden te bereiken op de nieuwe basis van het proletarisch klassengevoel. Is het ondenkbaar dat deze basis eerder als spelend zal gevonden worden, door hen die vereenzelvigd met het proletarisch beginsel, de verbeelding en verheerlijking der maatschappelijke beweging in zich voelen geboren worden van binnen uit, en deze door liefde tot het leven, niet door liefde tot zijn weerschijn in kunst gedreven, de schoonheid zullen bereiken?
Maar ook al gaat de ontwikkeling niet zoo, dan is het toch de proletarische pers (altijd in de uitgebreide beteekenis van: alle geschriften die het aktueele bespreken) die de proletarische literatuur voorbereidt. Want een werkelijk gezonde, levens-krachtige literatuur kan niet tieren dan wanneer een zekere volkomenheid bestaat van het gesproken en geschreven woord: een kernachtigheid van taal, een zekere oorspronkelijkheid en plastiek van uitdrukking die men in alle groote literatuur- | |
| |
periodes vindt. Anders geaard kan die zekere volkomenheid zijn: naïef als in de midden-eeuwen, jeugdig opbruisend en overrijk als in de renaissance in Engeland, plechtig als in de zeventiende eeuw in Holland. Maar evenmin als menige plant rijk en lang bloeien kan op een schralen of drassigen grond, maar noodig heeft weligen bodem, evenzoo moet een bloei-tijdperk in wereld-literatuur opkomen uit evenmaat, waardigheid en rijkheid van het geschreven woord. Door weg te komen uit het moeras van slapheid in gevoel, overdrevenheid en onevenmatigheid in uitdrukking en er iets beters voor in de plaats te stellen, graaft de proletarische pers in harden arbeid uit de groeve de steenen, waarvan het nieuwe Huis der Schoonheid eenmaal zal worden gebouwd.
|
|