Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 294]
| |
[pagina 295]
| |
BrievenBerlin Friedenau 27. X. '04
| |
[pagina 296]
| |
erst finde ich mich selbst wieder u. bringe die ‘polnische Wirtschaft’ meines Seelenlebens in etwas geordnete Zustände. Gelesen u. gearbeitet habe ich vorzüglich die ganzen 2 Monate. Ausser meinem Fach - Oekonomie - habe ich auch etwas Litteratur u. Philosophie genascht. Die Ankündigung der Amnestie hat mich gerade aus dem schönsten Ausflug in die Leibnizische Gebirgsgegend herausgerissen. Unter Anderem möchte ich gerne wissen, ob jener alte grosse Huyghens, mit dem Leibniz über Mathematik korrespondirte, ein Vorfahre unserer Cornelie Huyghens war. Das wäre interessant festzustellen und unmöglich ist es ja nicht. - Die Eindrücke von Amsterdam (ich meine den Kongress) gaben mir viel zu denken, u. das Schlussresultat war, dass es meines Erachtens höchst nützlich wäre, eine grössere innere Annäherung u. vor Allem das gegenseitige Kennenlernen zwischen den einzelnen Parteien herbeizuführen. Ich erblicke schon in der Kräftigung des internationalen Gefühls an sich ein Mittel, die Bornirtheit zu bekämpfen, auf der ein so gut Theil des Opportunismus beruht, und finde, dass unsere Presse, auch die Neue Zeit zB., nicht entfernt ihre Schuldigkeit nach dieser Richtung thut; ich sagte u. schrieb das auch Kautsky öfters; freilich kann er selbst nicht viel thun. Aber solche Persönlichkeiten, wie Sie, meine blonde Madonna, könnten viel wirken. Wenn Sie selbst nicht Zeit haben, Deutschland über Eure Bewegung von Zeit zu Zeit zu informiren, müssten Sie wenigstens die Sache veranlassen, organisiren u. - dirigiren. Denn nicht auf die blosse Mittheilung von trockenen Thatsachen kommt es ja an, wie dies zB. der ‘Vorwärts’ mit hervorragender Geistlosigkeit betreibt, sondern gerade auf die Mittheilung des lebendigen Geistes der Bewegung. Das, was Sie mir über die Demonstration der Marinejungen schrieben, hat mich herzlich gefreut u. erfrischt; Kautskys mussten so etwas erst durch mich - via Gefängniss Zwickau erfahren! In der Presse war kein Wort darüber! Ich meinerseits nehme mir vor, die holländische Bewegung eifrig zu studiren u. werde dazu meine nächste Anwesenheit bei Euch benutzen, ich hoffe auch in Ihnen einen liebenswürdigen Cicerone zu finden. Natürlich will ich dazu schnell holländisch lernen. In der | |
[pagina 297]
| |
Zelle hatte ich leider keine Hülfsmittel, ich probirte holl. zu lesen, verstand aber nur jedes 5te oder 6te Wort; dafür las ich viel italienisch, denn auch diese Bewegung reizt mein Interesse. Mit welcher Sprache kann man sich wohl den Skandinaviern nähern? Mir ist das Triumvirat Dänemark-Schweden-Norwegen sehr zuwider, und wenn ich den guten Knudsen sehe, so kann ich leicht glauben, das Dänemark viel mit Heringen handelt, kann mir aber schwer vorstellen, dass Prinz Hamlet in diesem Lande geboren sein sollte. Aber kennen lernen muss man doch diese scheusslichen 3 Parteien, denn, wie es sich wieder in Amsterdam zeigte, spielen sie, wenn auch eine unerfreuliche, Rolle in der Internationale. - Was ich hier in Parteidingen fand, ist für mich wenig erfreulich; ich meine die endlose Kontroverse der ‘Leipziger V.’, bei der leider einige saftige Dummheiten seitens des Kollegen Mehrings (wohl ohne sein Zuthun) mitgespielt haben u. die sich auf einem so tiefen u. kleinlichen Niveau bewegt, dass ich sie nur mit Selbstüberwindung verfolgen kann. Dafür scheint mir in Frankreich der Einigungsrummel zwar praktisch ganz zwecklos, wohl aber geeignet zu sein, Jaurès Hypocrysie schlagend zu entlarven. Er, der vor einigen Jahren die Einigkeitsidee direkt zu Tode geritten hatte, muss sich heute drehen u. winden, um ihr auszuweichen! - ein Bild für Götter. Schade blos, dass unser Bebel aus Unkenntnis der Personen die Renaudels, Longuet & Co als die berufenen Promotoren der Einigung ganz ernst nimmt; ich fürchte, dass wir bei der nächsten Sitzung des int. Bureaus manches unliebsame Quiproquo infolgedessen erleben können. Notabene will Bebel - wie ich eben erfahre - diese Sitzung des Bureaus nach Paris verlegt wissen u. Kautsky muss in diesem Sinne an Servy schreiben, - angeblich im Interesse der französischen Einigkeit. Es ist dies eine ganz verkehrte Idee, auch Kautsky persönlich ist davon nicht begeistert. Ich schreibe auch an Servy einen energischen Protest gegen die Verlegung der Sitzung (zumal ja für mich mit Brüssel das Schönste - der Abstecher nach Amsterdam verbunden ist!). Es wäre gut, wenn auch Eure Delegirten (Troelstra u. Van Kol) dagegen im Bureau Verwahrung einlegen würden. In Paris wird die Sache gerade am leichtesten | |
[pagina 298]
| |
verfahren werden, in dem Milieu des leidenschaftlichen ewigen Streites. Und nun Adieu einstweilen. Sie, lieber Ritter (ich nenne Sie immer so in Gedanken, weil Sie eine so kräftige biegsame Figur u. so stahlgraue blitzende Augen haben) versprachen mir nach Zwickau ‘einen langen Brief’. Auch in Friedenau bestehe ich wie Shylock auf meinem Schein: ein Pfund Herzfleisch oder einen Brief!... Ich küsse Sie herzlich, schöne Henriette, wünsche Ihnen gute Besserung und viel angenehme Ruhe u. drücke Euch Beiden aus ganzer Kraft die Hand. Schreibt mir bald! Ganz Ihre Rosa Lg. | |
Vertaling:
| |
[pagina 299]
| |
pas om mij eenigszins gerust te stellen. Op die afschuwelijke fiets ben ik nog veel woedender, - ik kan het toch al niet goed uitstaan, dat vrouwen fiets rijden, omdat het zelden een aesthetischen indruk maakt. Zooals u ziet, ben ik erg ouderwetsch, ja zelfs kleinburgerlijk-bekrompen. Ik hoop maar, dat uw humor u niet in den steek laat en dat de genezing goede vorderingen maakt. Wat mij zelf aangaat, zoo voel ik mij uitstekend. Kwade tongen beweren, dat ik dikker geworden ben (ofschoon ik twee maanden lang honger leed, het eten was afschuwelijk). Van ganscher harte zegende ik de gedwongen rust en eenzaamheid, waarin ik mij weer eens innerlijk terugvinden kon. Ik heb namelijk bij den omgang met menschen altijd het gevoel van innerlijke verscheurdheid. Iedere nieuwe indruk trekt mij naar een anderen kant en ik ben geheel en al de slavin van het oogenblik. Pas in de eenzaamheid vind ik mijzelf terug en breng het ‘poolsche huishouden’ van mijn zielsleven in een eenigszins geordenden toestand. Gelezen en gewerkt heb ik die twee maanden uitstekend. Behalve mijn vak - staathuishoudkunde - heb ik ook een beetje gesnoept van literatuur en filosofie. De aankondiging van de amnestie rukte mij weg uit een verrukkelijk uitstapje in het bergland van Leibniz. Onder andere zou ik graag willen weten, of die oude groote Huyghens, met wien Leibniz over meetkunde korrespondeerde, een voorouder van onze Cornelie Huyghens was. Het zou interessant zijn om dit vast te stellen en onmogelijk is het zeker niet. De indrukken van Amsterdam (ik bedoel het kongres) gaven mij veel te denken en het eindresultaat was, dat het naar ik geloof, erg nuttig zou zijn om een grootere innerlijke toenadering tusschen de verschillende partijen tot stand te brengen; vóór al het andere moet men elkaar van weerskanten leeren kennen. Reeds in de versterking van het internationale gevoel op zich zelf zie ik een middel om de bekrompenheid te bestrijden, waarop een groot deel van het opportunisme berust. Ik vind, dat onze pers, ook de Neue Zeit b.v. in dat opzicht zeer veel te kort schiet. Ik heb het Kautsky dikwijls genoeg gezegd en geschreven; het is waar, dat hij zelf niet veel kan doen. Maar van zulke persoonlijkheden als gij, mijn blonde madonna, zou een wer- | |
[pagina 300]
| |
king kunnen uitgaan. Zoo ge zelf geen tijd hebt om Duitschland over uw beweging nu en dan in te lichten, dan moet ge althans zorgen, dat zoo'n berichtgeving tot stand komt, haar organiseeren en leiden. Immers het gaat niet om de eenvoudige mededeeling van droge feiten, zooals b.v. de ‘Vorwärts’ hierin uitmunt op een wijze, die volkomen van geest is gespeend, maar om het mededeelen van den levenden geest der beweging. Dat wat ge mij over de demonstratie der marinejongens hebt gezegd en geschreven, heeft mij hartelijk verheugd en verfrischt. Kautsky moest zoo iets door mij, via de gevangenis van Zwickau, vernemen! In de pers stond daarover geen woord! Ik van mijn kant neem mij voor de hollandsche beweging ijverig te bestudeeren en zal daartoe mijn volgend verblijf bij u gebruiken. Ik hoop ook in u een vriendelijke gids te vinden. Natuurlijk wil ik ook gauw hollandsch leeren. In de cel had ik helaas geen hulpmiddelen; ik probeerde hollandsch te lezen, maar ik begreep slechts elk vijfde of zesde woord. Wèl las ik veel italiaansch; ook die beweging wekt mijn belangstelling op. Door middel van welke taal kan men nader komen tot de skandinaviers? Het driegesternte Denemarken-Zweden-Noorwegen is mij erg antipathiek, en wanneer ik den goeden Knudsen zie, dan kan ik makkelijk gelooven, dat Denemarken veel handel drijft in haring, maar ik kan mij moeilijk voorstellen, dat prins Hamlet in dat land geboren zou zijn. Maar men moet die drie afschuwelijke partijen toch leeren kennen, immers zij spelen zooals ook te Amsterdam bleek, een zekere rol, al is het geen verheugende, in de Internationale. Wat ik hier in partij-aangelegenheden vond, is voor mij weinig verheugend; ik bedoel de eindelooze diskussie van de ‘Leipziger Volkszeitung’, waarbij jammer genoeg ook een paar sappige domheden van den kant van collega Mehring (wel buiten zijn toedoen) in het spel zijn geweest, en die zich op een zoo laag en benepen peil beweegt, dat ik mijzelf moet overwinnen om haar te volgen. Daarentegen schijnt mij in Frankrijk de eenheids-rommel wel is waar praktisch zonder zin, maar uiterst geschikt om Jaurès in zijn huichelachtigheid te ontmaskeren. Hij die een paar jaar geleden de | |
[pagina 301]
| |
idee der eenheid direkt doodgereden heeft, moet zich vandaag draaien en wenden om voor haar uit te wijken, - een beeld voor goden! Jammer is enkel, dat onze Bebel door gebrek aan kennis der personen de Renaudels, Longuets en Co. geheel ernstig neemt als de geroepen promotors der eenheid; ik vrees, dat we op de volgende zitting van het Int. Bureau daardoor allerlei onprettige vergissingen zullen beleven. Notabene wil Bebel, zooals ik juist vernam, deze zitting van het Bureau naar Parijs verlegd zien en Kautsky moet in dezen zin aan Servy schrijven, zoogenaamd in het belang der fransche eenheid. Dat is een heel verkeerd denkbeeld; ook Kautsky persoonlijk is er niet geestdriftig voor. Ik schrijf ook aan Servy een energiek protest tegen het verplaatsen van de zitting (daarenboven is voor mij met Brussel het mooiste verbonden: het uitstapje naar Amsterdam!) Het zou goed zijn, dat ook uw vertegenwoordigers (Troelstra en Van Kol) daartegen in het bureau zouden opkomen. In Parijs zou de zaak het makkelijkst bedorven kunnen worden, in het milieu van de eeuwige hartstochtelijke twisten. En nu voor vandaag adieu. Gij lieve ridderGa naar voetnoot1) (ik noem u in gedachte altijd zoo, omdat ge zoo'n krachtige buigzame gestalte en zulke staalgrijze flitsende oogen hebt) beloofdet mij naar Zwickau ‘een lange brief’. Ook in Friedenau sta ik als een Shylock op mijn recht: een pond hartevleesch of een brief! Ik kus u hartelijk schoone Henriette, wensch u goede beterschap en veel aangename rust en druk u beiden krachtig de hand. Schrijft mij spoedig! Geheel de uwe Rosa Lg. | |
[pagina 302]
| |
dass ich Holland zu ‘rosafarben’ betrachte. Ach Lassen Sie mir diese Illusion - wenigstens in Bezug auf die paar guten Menschen, es ist so wohl, eine reine u. duftige Erinnerung im Vorrath zu haben. Aber was Teufel heule ich Ihnen so wehmüthig vor! Glauben Sie daran nicht, glauben Sie mir überhaupt nicht, ich bin in jedem Augenblick anders, und das Leben besteht nur aus Augenblicken. Ich schrieb Ihnen bis jetzt nicht, weil ich immer hoffte, eine bestimte Nachricht von Ihrer Ankunft zu bekommen. Die Kautskys haben mir nämlich Ihre Absicht, bald herzukommen, verrathen, obwohl Sie mir im Briefe mit keiner Silbe davon erwähnen! Nun warten wir auf die Nachricht, wann Sie kommen, u. wir bitten Sie namentlich, den Ritter des goldenen Vliesses unbedingt mitzunehmen. Das goldene Vliess soll doch nicht allein reisen, da es sich als so unvorsichtiges, zerbrechliches Ding erwiesen hat, und wir wollen Euch Beide hier haben, damit die Freude vollkommen ist. Luise K. intriguirt auch energisch, damit Hermann Gorter mit seiner Ehehälfte kommt, u. dann wäre ja Klein-Amsterdam hier, Hurrah! Also wann? Was Ihren Wunsch auf Zitate betr. die Strikes anbelangt, so dachten Sie wohl nicht an klassische Nationalökonomen, sondern überhaupt an bürgerliche. Die Klassiker (Locke, Petty, Smith, Ricardo, etc.) haben noch überhaupt nichts direkt über die Strikes. Erst in den goer Jahren des XVIII beginnen sich die Oekonomen damit zu befassen, nach den grossen englischen Kämpfen. Und da findet sich, nach meiner Erinnerung, zuerst bei dem Thornton (On Labour) u. vielleicht bei Sismondi das, was Sie brauchen. Ich besitze leider die Bücher nicht, u. habe einen Freund, der zu der königlichen Bibliothek Zutritt hat, beauftragt, die Zitate auszusuchen. Wenn irgend etwas Passendes sich findet, werden Sie es pünktlich kriegen. (Ich denke, Sie brauchen das für Ihre Broschüre über den Generalstr.) Für Ihre Gedichte vielen Dank! Aber Sie verursachen mir vorläufig nur Tantalusqualen. Ich habe mir Ritter Rolands Leitartikel aus dem Nieuwe Tijd vorgenommen, da mich der Titel lockte u. die ersten Sätze leicht waren, dann aber | |
[pagina 303]
| |
ging es über Stock u. Stein u. von allen diesen ‘matschapelijken’ und ‘Kracht’ krachte mir der Kopf bald. Ich ärgere mich, da ich den Artikel zu gem lesen möchte. Mit Ihnen möchte ich nicht blos über das ‘Rassenproblem’ in der Sozialdemokratie sprechen, sondern noch lieber über unsere jetzige allgemeine Lage. Ich bin nämlich keineswegs mit derjenigen Rolle entzückt, die der sogen. orthodoxe ‘Radikalismus’ bisjetzt gespielt hat. Das Nachlaufen der einzelnen opportunistischen Dummheiten u. kritische Nachschwätzen ist mir keine befriedigende Arbeit, vielmehr habe ich dieses Amt so herzlich satt, dass ich am liebsten in solchen Fällen schweige. Ich bewundere auch die Sicherheit, mit der manche unserer radikalen Freunde stets nur für nöthig halten, das verirrte Schaf - die Partei wieder in den sicheren heimatlichen Stall der ‘Prinzipienfestigkeit’ zurückzuführen und dabei nicht empfinden, dass wir auf diese rein negative Weise keinen Schritt vorwärts kommen. Und für eine revolutionäre Bewegung nicht vorwärts kommen heisst - zurück gehen. Das einzige Mittel, gegen den Opportunismus radikal zu kämpfen, ist selbst vorwärts zu gehen, die Taktik zu entwickeln, die revolutionäre Seite der Bewegung zu steigern. Der Opportunismus ist überhaupt eine Sumpfpflanze, die sich in stehendem Wasser der Bewegung rasch u. üppig entwickelt; bei forschem starkem Strom verkümmert sie von selbst. Hier in Deutschland ist ein Vorwärtskommen direkt ein dringendes, brennendes Bedürfnis! Und das empfinden die Wenigsten. Die Einen verzetteln sich im kleinen Geplänkel mit den Opportunisten, die Anderen glauben, dass das automatische, mechanische Anwachsen an Zahl (bei den Wahlen u. in den Organisationen) schon an sich vorwärts kommen heisst! Sie vergessen, dass die Quantität in Qualität umschlagen muss, dass eine 3 Millionen Partei nicht dieselben automatischen Bewegungen weiter ausführen kann, die eine ½ Millionen Partei machte. Ihnen brauche ich ja nicht zu sagen, dass ich nicht etwa an das plötzliche ‘Gehen auf die Strasse’ oder irgend eine künstliche Abenteuerlichkeit denke. Aber die ganze Arbeit muss einen anderen, tieferen Ton bekommen, das Bewusstsein der eigenen Kraft muss sich steigern u... und wir reden ja mal darüber, | |
[pagina 304]
| |
sonst falle ich aus dem Brief in einen Leitartikel hinein. Denken Sie auch mal in dieser Richtung? Dieses Problem ist nämlich durchaus nicht ein deutsches, sondern ein internationales. Der Amsterdamer Kongress hat mir das sehr klar zum Bewusstsein gebracht. Aber die deutsche Sozi muss das Signal u. die Richtung geben. Jetzt zum Schluss u. Abschied ein schönes Dichterwort. Kennen Sie Conrad Ferdinand Meyer u. seine ‘Huttens letzte Tage’? Wenn ja, so wird Ihnen der folgende Vers als ein bekannter Gruss vorkommen. Wenn nicht, so soll er Ihnen sagen, was mir in diesem Augenblick rythmisch in der Seele klingt, als Begleitung zu meinen Gedanken. Ein logischer Zusammenhang ist natürlich nicht herauszufinden, aber vielleicht ein psychologischer. Die beichte
‘Hier schreit ich über meinem Grabe nun -
Hei Hutten, willst Du deine Beichte thun?
S'ist Christenbrauch. Ich schlage mir die Brust.
Wer ist ein Mensch und ist nicht schuldbewusst?
Mich reut mein allzuspät erkanntes Amt!
Mich reut, dass mir zu schwach das Herz geflammt!
Mich reut, dass ich in meine Fehden trat
Mit schärferen Streichen nicht und kühnrer That!
Mich reut die Stunde, die nicht Harnisch trug!
Mich reut der Tag, der keine Wunde schlug!
Mich reut, - ich streu' mir Aschen auf das Haupt -
Dass nicht ich fester noch an Sieg geglaubt!
Mich reut, dass ich nur einmal bin gebannt!
Mich reut, dass oft ich Menschenfurcht gekannt!
Mich reut - ich beicht es mit zerknirschtem Sinn,
Dass nicht ich Hutten stets gewesen bin!’
Ist das nicht wie mit ehernem Hammerschlag geschrieben? Ich drücke Ihnen fest u. herzlich die Hand - Ihre Rosa.
Grüssen Sie von mir herzlich Freund Gorter, dem ich für seinen lieben schelmischen Brief nach Zwickau viel Dank schulde. Ich schreibe ihm keinen Brief, weil ich die Empfindung habe, dass er danach kein Bedürfniss hat u. weil ich | |
[pagina 305]
| |
hoffe, ihn bier bald zu sehen. Vorläufig ihm u. seiner Frau viele Grüsse! Anbei eine Photo für Gorter von Morizet; er hat auch Bebel u. mir als den ‘Mitgetroffenen’ eins geschickt. Erschrecken Sie nicht über mein Prophil! | |
Vertaling:
| |
[pagina 306]
| |
streeks over stakingen. Pas in de jaren '20 der XVIIIeGa naar voetnoot1) eeuw beginnen de staathuishoudkundigen zich daarmee te bemoeien, na de groote engelsche worstelingen. Daar vindt men eerst bij Thornton (On Labour) en misschien bij Sismondi datgene, wat ge noodig hebt. Ik bezit de boeken helaas niet en heb een vriend, die toegang heeft tot de koninklijke Bibliotheek, verzocht de citaten op te zoeken. Is er iets geschikts bij, dan krijgt ge het direct (ik denk, dat ge de citaten noodig hebt voor uw brochure over de algemeene staking). Voor uw gedichten veel dank! Maar zij veroorzaken mij voorloopig slechts Tantaluskwellingen. Ik heb geprobeerd het hoofdartikel van ridder Roland in De Nieuwe Tijd te lezen; de titel trok mij aan en de eerste zinnen waren gemakkelijk. Maar dan ging het over stok en steen en van al dat ‘maatschappelijke’ en ‘kracht’ kraakte weldra mijn hoofd. Ik erger me, daar ik het artikel erg graag zou willen lezen. Met u zou ik niet slechts over het ‘rassenprobleem’ in de sociaaldemocratie willen spreken, maar nog liever over onzen huidigen algemeenen toestand. Ik ben namelijk volstrekt niet verrukt over de rol, die het zoogenaamde orthodoxe ‘radicalisme’ tot heden toe gespeeld heeft. Het naloopen van de op zichzelf staande opportunistische domheden en het kritische nakletsen is geen werk, dat mij bevredigt, integendeel ben ik dit ambt zoo hartelijk beu, dat ik in zulke gevallen het liefst zwijg. Ik bewonder ook de verzekerdheid, waarmee sommige van onze radikale vrienden altijd enkel voor noodig houden om het verdwaalde schaap - de partij, weer in den veiligen stal, waar het geboren werd, van de ‘beginselvastheid’ terug te brengen en daarbij niet voelen, dat wij op dezen zuiver negatieven weg geen stap vooruitkomen. En niet vooruitkomen beteekent voor een revolutionaire beweging - teruggaan. Het eenige middel het opportunisme radikaal te bestrijden, is zelf vooruit te gaan, de taktiek te ontwikkelen. Het opportunisme is een moerasplant, die in het stilstaande water der beweging tot snelle en weelderige ontwikkeling komt; is er een flinke | |
[pagina 307]
| |
sterke stroom, dan vergaat ze vanzelf. Hier in Duitschland is het een dringende brandende behoefte, dat wij verder komen. Maar slechts weinigen voelen het. De eenen verdoen zich in kleine kibbelarijen met de opportunisten, de anderen gelooven, dat het automatische, mechanische groeien in cijfers (bij de verkiezingen en in de organisaties) op zichzelf een vooruitgang beteekent! Zij vergeten, dat de kwantiteit in kwaliteit moet omslaan, dat een partij van drie millioen niet dezelfde automatische bewegingen verder kan maken, die een partij van een half millioen maakte. U behoef ik niet te zeggen, dat ik niet aan een plotseling ‘de straat opgaan’ of een kunstmatige avontuurlijkheid denk. Maar al het werk moet een anderen dieperen toon krijgen, het bewustzijn der eigen kracht moet toenemen enz. Nu, daar praten wij wel eens over, anders val ik uit den brief in een hoofdartikel. Denkt gij ook eens in deze richting? Het vraagstuk is namelijk volstrekt niet speciaal duitsch, maar internationaal. Het kongres van Amsterdam heeft mij dit zeer duidelijk tot bewustzijn gebracht. Maar de duitsche Soci. moet het signaal in deze richting geven. Tot besluit en afscheid een schoon dichterwoord. Kent ge Conrad Ferdinand Meyer en zijn gedicht ‘De laatste dagen van Hutten’? Zoo ge het kent, zullen de volgende verzen u als een bekende groet voorkomen. Zoo ge het niet kent, dan mogen zij u zeggen, wat op dit oogenblik rythmisch door mijn ziel heen klinkt als begeleiding van mijn gedachten. Een logische samenhang is natuurlijk niet te vinden, misschien echter een psychologische. De biecht
‘Hier schrijd ik over mijn graf nu heen
Hei Hutten, wilt ge uitspreken uw biecht,
't Is christenzede. Ik sla mij op de borst.
Wie is een mensch en is niet schuldbewust?
Mij berouwt mijn telaat erkende taak!
Mij berouwt, dat mijn hart te zwak gevlamd!
Mij berouwt, dat ik niet mijn veeten vocht
Met scherper slagen en stoutmoediger daad!
Mij berouwt elk uur, dat geen harnas droeg!
| |
[pagina 308]
| |
Mij berouwt de dag, die geen wonde sloeg!
Mij berouwt - o! ik strooi asch op mijn hoofd -
Dat ik niet vaster aan zege geloofd!
Mij berouwt, dat de ban slechts eens mij trof!
Mij berouwt, dat ik menschenvrees vaak kende!
Mij berouwt - ‘k biecht het met verbrijzeld hart,
Dat ik niet altijd Hutten ben geweest!’
Is dat niet geschreven als met ijzeren hamerslagen? Ik druk u stevig en hartelijk de hand. Uw Rosa. Groet vriend Gorter hartelijk van mij, voor zijn lieven schalkschen brief naar Zwickau ben ik hem veel dank verschuldigd. Ik schrijf hem niet omdat ik het gevoel heb, dat hij daar geen behoefte aan heeft en omdat ik hem spoedig hier hoop te zien. Voorloopig voor hem en zijn vrouw veel groeten. Hierbij een kiekje voor Gorter van Morizet; hij heeft er ook Bebel en mij als de ‘medegetroffenen’ een gestuurd, schrik niet van mijn profiel! | |
Friedenau 2. X '05Meine liebe Henriette, Ich beeile mich, Deine Fragen zu beantworten, umsomehr als ich mit Freuden die zweite Auflage Deines Buches begrüsse. Ich bin ganz mit Dir einverstanden, dass die Bebelsche Resolution die Frage vom Massenstreik sehr einseitig u. flach auffasst. Als sie uns in Jena bekannt wurde, nahmen sick einige von uns vor, sie in der Diskussion nach der Richtung hin zu bekämpfen, um den Massenstreik nicht als mechanisches Recept für politische Defensive, sondern als elementare Revolutionsform zu vertreten. Allein schon die Rede Bebels hat der Sache eine andere Wendung gegeben, u. noch mehr die Haltung der Opportunisten (Heine etc.). Wie schon mehrmals, sahen wir, ‘äusserste Linke’ uns gezwungen, trotz wichtiger Differenzen mit Bebel, nicht ihn, sondern zusammen mit ihm die Opportunisten zu bekämpfen. In Jena mitten in der Diskussion gegen die Bebelsche Resolution direkt | |
[pagina 309]
| |
auftreten, wäre unsererseits ein taktischer Fehler gewesen. Es galt vielmehr, solidarisch mit Bebel der Resolution durch die Diskussion eine revolutionäre Färbung zu geben, u. dies ist sicherlich gelungen, wenn auch der Zeitungsbericht nur einen schwachen Begriff davon giebt. Thatsächlich ist der Massenstreik in der Diskussion, u. auch von Bebel, vielleicht ohne dass er's recht selbst wusste, als eine Form des revolutionären Massenkampfes behandelt worden und das Gespenst der Revolution beherrschte deutlich die ganze Debatte u. den Parteitag. Diese Thatsache wurde ja auch von den Opportunisten selbst unterstrichen, indem sie Cassandra-rufe gegen die unvermeidliche Consequenz der neuen Taktik: gegen die blutige Revolution ausstiessen. Mit diesem Resultat können wir taktisch vollauf zufrieden sein. Parteitags-Resolutionen haben überhaupt nie den Zweck, eine Frage theoretisch erschöpfend zu klären oder zu formulieren, sie haben blos den Zweck, eine politische Losung in das Parteileben zu werfen. Dies ist durch die Bebelsche Resolution u. die Debatte geschehen, und nun muss die Losung natürlich ihre eigene Logik entwickeln, wozu auch die weitere Diskussion in der Presse dienen soll. Dies ist die ‘esoterische’ Seite der Frage. Was die ‘exoterische’ betrifft: die Frage, ob Du das in den 2ten Auflage aussprechen sollst, so sehe ich, wenigstens für mich nicht ein, warum Du das nicht thun solltest. Im Gegentheil, mich würde es sogar freuen, denn - urn offen zu sein - war der Vorwurf, den ich Deinem, sonst vorzüglichen, Buche machte, der, dass Du gerade viel zu formalistisch den Massenstreik als ein Defensivmittel entwickeltest u. im Zusammenhang damit zu viel Nachdruck auf das Moment der Organisation u. Disciplin legtest, u. viel zu wenig den historischen Prozess der Verschärfung der Klassengegensätze als das Milieu herausgezeichnet hast, aus dem der Massenstreik sich als elementare Erscheinung ergiebt. Jedenfalls nehme ich mir vor, über die Jenaer Debatte u. Resolution gelegentlich ganz offen zu schreiben. - Was schliesslich die ‘Vorwärts’-Recension betrifft, so möchte ich Dir rathen, entgegen dem Drängen Wallfisch's darauf nicht einzugehen. Das Centralorgan verdient es wahr- | |
[pagina 310]
| |
haftig nicht, auch noch in der 2ten Auflage Deines Buches verewigt zu werden. Auch würden die Leser des sich Herumschlagens mit dieser nichtigen ‘Vorwärts’-Recension überdrüssig werden. - Im Ganzen können wir mit Jena sehr zufrieden sein. Die Hauptsache: die ganze Parteimasse ist in ausgezeichneter Kampfstimmung u. das ist alles was man in einer politisch toten Saison erreichen kann. Das Uebrige bringt die revolutionäre Situation mit sich, die ja über kurz oder Lang nicht verfehlen kann, sich zu melden. Schreib recht bald wieder u. sei froh u. munter, wie wir. Herzliche Grüsse an Dich u. Deinen Mann, sowie Hermann, Pannekoek u. Mendels. Deine Rosa. | |
Vertaling:
| |
[pagina 311]
| |
lutionairen massalen strijd behandeld en het spook der revolutie beheerschte duidelijk het geheele debat en het partijkongres. Dit feit werd dan ook door de opportunisten zelf onderstreept, doordat ze een Cassandra-geschreeuw aanhieven tegen de onvermijdelijke konsekwentie der nieuwe taktiek: tegen de bloedige revolutie. Met dit resultaat kunnen wij taktisch volop tevreden zijn. Partijkongres-resoluties hebben nu eenmaal nooit ten doel, een vraag theoretisch afdoende op te lossen of te formuleeren, zij hebben alleen ten doel, een politiek parool in het partijleven te werpen. Zulks is door de resolutie van Bebel en het debat gebeurd, en nu moet het parool natuurlijk zijn eigen logika tot ontwikkeling brengen, waartoe ook de verdere diskussie in de pers moet dienen. Dit is de ‘esoterische’ zijde van de vraag. Wat de ‘exoterische’ aangaat: de vraag, of je dit in den 2den druk moet uitspreken, zoo zie ik, althans wat mij aangaat niet in, waarom je dat niet zou doen. Integendeel, het zou me zelfs plezier doen, want - eerlijk gezegd - was het verwijt dat ik je - overigens voortreffelijk - boek maakte, dit, dat je juist veel te formalistisch de massale staking als een verdedigingsmiddel beschreef en in samenhang daarmee te veel nadruk legde op het moment van de organisatie en discipline, en veel te weinig het historische proces van de verscherping der klassentegenstellingen hebt geteekend als het milieu, waaruit de massale staking als een elementair verschijnsel voortspruit. In elk geval neem ik me voor, over het debat in Jena en de resolutie te gelegener tijd volstrekt openlijk te schrijven. - Wat tenslotte de recensie in de Vorwärts betreft, zoo wilde ik je aanraden, in tegenstelling met het aandringen van Wallfisch, daarop niet in te gaan. Het hoofdorgaan verdient het waarachtig niet ook nog in den 2den druk van je boek te worden vereeuwigd. Overigens zouden de lezers beu worden van al dat geharrewar met deze onbenullige Vorwärts-recensie. - In het algemeen kunnen wij over Jena zeer tevreden zijn. De hoofdzaak is: de geheele massa der partijgenooten bevindt zich in een voortreffelijke vechtstemming en dat is alles wat je in een politiek dood seizoen kunt bereiken. Het overige brengt de revolutionaire situatie met | |
[pagina 312]
| |
zich mee, die binnen korteren of langeren tijd toch niet kan nalaten zich aan te melden. Schrijf vooral spoedig terug en wees vroolijk en opgewekt, zooals wij. Hartelijke groeten aan jou en je man, en aan Herman, Pannekoek en Mendels. Je Rosa. | |
30. I '07Liebe Henriette! Durch die Wahlagitation komme ich erst heute in die Lage, Dir zu antworten. Also 1° beiliegend die gewünschte Empfehlung von einem ‘grossen Tier’; dasselbe ist der Dir wohlbekannte Kautsky. Von einem Gewerkschaftsführer kriege ich nämlich keinen Liebesdienst! 2° Was die Pässe betrifft, so sind allerlei notwendig u. es ist nützlich, dass welche vorrätig hier liegen, denn wenn man sie braucht, giebt es meistens keine Zeit mehr zu suchen. Lass also Blonde u. Braune, Alte u. Junge, Männer u. Weiber sich Pässe ausstellen u. wenn Du sie hast, schicke sie an mich. Dass Du kaum einen solchen Held oder Heldin findest, habe ich Maschl. im Voraus gesagt u. über seinen Optimismus gelacht. 3° Deinen Plan für die russische Ausgabe hat Deine Freundin Lewitine bereits von mir abgefordert. Den anderen Zettel von Deiner Hand lege ich Dir noch bei. Und nun Persönliches. - Ich denke Dir u. Rik herzlich für die Geburtstagskarte, über die ich gelacht habe: mein ‘offizielles’ Geburtsdatum ist nämlich falsch (ganz so alt bin ich nicht), ich habe doch, als anständiger Mensch, keinen echten Geburtsschein, sondern einen ‘angeeigneten’ u. ‘korrigirten’. Aber der Glückwunsch war ja echt u. so wirkte es auch. Deinen Artikel in der N.T. habe ich mit grossem Fleiss gelesen u. - denke Dir - jedes Wort verstanden! Noch mehr Freude hat mir fast Dein anderer Art. gemacht - über den Mannheimer Part. Ich las ihn neulich in dem Avenir Social französisch u. sagte mir: das ist der erste werthvolle Artikel über Mannheim! Wie schade, dass er nicht in der N.Z. erschienen war!! | |
[pagina 313]
| |
Ueber unsere ‘Schlappe’ mölchte ich mit Dir plaudern, habe aber momentan leider keine Zeit mehr. Doch Du kommst ja bald wieder u. ich sehe Dich, nicht wahr? Wie freue ich mich darauf! Schreibe bald, wann Du kommst. Herzl. Grüsse an Euch Beide. Rosa. Geld für die Lodzer kannst Du schicken an die Adresse Frau Natalja Zabawez, Warschau, Sosnowa II. Doch lass mich gleichzeitig wissen. | |
Vertaling:
| |
[pagina 314]
| |
genoegen bijna heeft mij je andere artikel gedaan - over het partijkongres te Mannheim. Ik las het onlangs in het fransch in de Avenir Social en zei bij mezelf: dat is het eerste waardevolle artikel over Mannheim! Wat jammer, dat het niet in de Neue Zeit verscheen! Over onze ‘malaise’ wou ik wel met je praten, maar heb momenteel geen tijd helaas meer. Maar je komt spoedig weer en ik zie je dan, niet waar? Wat verheug ik mij daarop! Schrijf spoedig, wanneer je komt. Hartelijke groeten aan jullie beiden, Rosa. Geld voor de menschen van Lodz kun je sturen naar het adres mevrouw Natalja Zabawez, Warschau, Sosnowa II. Maar laat het mij tegelijk weten. | |
(ongedateerd, Augustus 'II)Liebe Henriette! Gen. Sneevliet war mir ein lieber Gast nicht nur weil ich von ihm viel Interessantes erfahren habe, sondern auch weil er mir eine Nachricht von Dir gebracht hatte. Du thust wirklich Unrecht, so lange Deine Freunde ohne jede Kunde von Dir zu lassen. Wir müssen ja alle - die Paar Leute, die gleich denken und fühlen - im Kontakt miteinander bleiben! Dein langes Schweigen war mir umso peinlicher, als ich nach Verschiedenem annehmen musste, dass Du mit der allgemeinen Lage und folglich mit der Deinigen nicht zufrieden warst. Nun höre ich: Dir persönlich, gesundheitlich gehe es gut, Du willst aber aus der S.D.A.P. austreten. Das Erstere freut mich aufrichtig, das Letztere - nein! Du weisst ja, ich war stark dagegen, als Du damals in der Partei bliebst, als die Anderen gingen. Ich war und bin der Meinung, Ihr solltet alle zusammenstehen - drin oder draussen; eine Zersplitterung der Marxisten (nicht zu verwechseln mit Meinungsverschiedenheiten) ist fatal. Aber jetzt, wo Du aus der Partei heraus willst, möchte ich doch mit aller Macht daran hindern. Du willst, wie ich höre, nicht in die S.D.P. eintreten. Ob dies Recht oder nicht ist, vermag ich nicht zu beurteilen. | |
[pagina 315]
| |
Genug, Du willst und kannst nicht in die S.D.P. hinein. Aber dann bedeutet Dein Austritt aus der S.D.A.P. einfach den Austritt aus der sozialdemokr. Bewegung! Das darfst Du nicht, das darf Keiner von uns! Wir dürfen nicht ausserhalb der Organisation, ausser Kontakt mit Massen stehen. Die schlechteste Arbeiterpartei ist besser wie keine. Und die Zeiten können sich ja ändern. In ein paar Jahren kann eine stürmische Periode in Holl. oder in ganz Europa den opportunistischen Mist wegfegen. Aber auf diese Zeiten darf man nicht draussen warten, man muss den Kampf, mag er noch so steril scheinen, weiter führen - bis zum Aeussersten. Du bist fertig, tot für die polit. Bewegung, wenn Du abseits stehst. Thu das nicht! Du hast auch gegen die Internationale Verpflichtungen. Bleib in Reih' und Glied, das ist unsere Pflicht, wir Sind alle Soldaten. Ich warne Dich vor dem falschen Schritt! Deine Rosa. | |
Vertaling:
| |
[pagina 316]
| |
Je wilt zooals ik hoor, niet tot de SDP toetreden. Of dit juist is of niet, kan ik niet beoordeelen. Genoeg, je wilt en kunt niet in de SDP. Maar dan beteekent je heengaan uit de SDAP eenvoudig het heengaan uit de sociaaldemokratische beweging! Dat mag je niet, dat mag niemand onzer! Wij mogen niet buiten de organisatie, buiten kontakt met massa's staan. De slechtste arbeiderspartij is beter dan geen. En de tijden kunnen veranderen. In een paar jaar kan een stormachtige periode in Holland of in geheel Europa de opportunistische mest wegvagen. Maar op deze tijden mag je niet buiten wachten, je moet den strijd, al schijnt hij nog zoo onvruchtbaar, verder voeren - tot het uiterste. Je bent uitgespeeld, dood voor de politieke beweging, wanneer je buiten staat. Doe dat niet! Je hebt ook tegenover de Internationale verplichtingen. Blijf in het gelid, dat is onze plicht, wij zijn allen soldaten. Ik waarschuw je voor de misstap! Je Rosa. |
|