Poëzie en maatschappelijke vernieuwing
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
III
| |
[pagina 72]
| |
En in dat alles moet zij iets van de idee erkennen, van haar goddelijk licht, haar intuitie van eenheid. De dichters van het verlangen, van de dynamische poëzie, zijn zij, die de idee diep in zich dragen; zij zoeken van haar uit, oude, nog levenskrachtige waarden tot nieuw leven te brengen en nieuwe te maken tot stralende levenszonnen. Zij leven en werken in een sfeer van het geloof in de heiligheid dier waarden, van vertrouwen in de verwezenlijking van het in den geest geschouwde heil. De wegen tot die verwerkelijking, dat zijn de geestelijke, de sociale, de politieke strijd. Deze te zamen zullen de aarde vernieuwen. Steeds minder verschijnt, in het verloop der ontwikkeling, de godheid zelve of de in opdracht van haar handelende enkeling, als de volstrekker der vernieuwing. Dante verwacht haar nog van een mystieken koning of keizer, die aan de menschen den vrede schenken zal en van den vlekkeloozen paus, die hen tot God terug zal voeren. Vijf eeuwen later verbeeldt Shelley in Laon and Cythma een groote worsteling voor de vrijheid, waarin de volken zelf, voorgegaan door twee lichtgestalten, strijden en sterven. De mensch als de vormer van zijn eigen lot: ziehier het steeds terugkeerende thema der moderne dynamische dichtkunst, der burgerlijke eerst, daarna der proletarische. Gewekt door de idee, gedragen door het geloof aan een komende gemeenschap, tevens echter ondergedompeld in de sfeer van woelende hartstochten, onbeheerschte gebaren en haastig gedane daden, krijgt de proletarisch-socialistische poëzie rijke sappen toegevoerd uit de werkelijkheid; maar ook bedreigt haar het gevaar, dat zij zich door deze zal laten overweldigen. | |
[pagina 73]
| |
En zoo zij, van dat gevaar bewust, zich van de werkelijkheid losmaakt, loopt zij kans, te verschralen in de sfeer der abstraktie. Ook voor haar keert de eeuwige tweestrijd terug. Tusschen idealiteit en realiteit, tusschen ideaal en politiek, tusschen kultuurgrond-vaneeuwen en stemming-van-den-dag, tusschen de innerlijke aanschouwing die het eindresultaat is van langdurige intense geestelijke werkzaamheid, en den rauwen, hevigen, ongedifferentieerden gevoelsindruk, waarop de verbeelding onmiddellijk reageert - tusschen deze beide polen zoekt de poëzie, die wij hier bedoelen, haar evenwicht. Vaak ook zoekt zij niet; zij geeft zich gewonnen aan wat het meest voor de hand ligt; zij zwicht voor den druk der prikkels uit de buitenwereld, die den mensch bestormen. De proletarisch-socialistische poëzie kan niet bestaan buiten aanraking met de sfeer der politiek, dat is: met een levenssfeer, waar de blinde gevoelszwieping, maar ook sluwe berekening, een groote plaats innemen, waar het gevoel de mogelijkheid om te bezinken en de tijd om te kristallizeeren mist. Het ergste is, dat het gevoel in deze sfeer zich vaak niet geeft in zijn primitieve rauwheid, niet erkent onmiddellijk verbonden te zijn aan instinktmatige belangen, maar pretendeert heengegaan te zijn door de zeef van het kritisch verstand en een slechts schijnbaar redelijk inzicht doordringt met zijn ongelouterd subjektivisme. Hier ligt het gevaar van vervalsching van het proletarisch gevoel zelf, van het verlies dier gaafheid, welke het, mits het krachtig en zuiver genoeg is, tot zulk een voornaam element der dynamische revolutionaire poëzie maakt. De politiek is een, min of meer zichzelf besturend, | |
[pagina 74]
| |
gebied tusschen de verschillende levensvelden. Zij raakt aan de kunst, aan de wetenschap, aan het spel, maar haar onmiddellijke vervlechting met allerhande groepsbelangen dringt haar methoden op en brengt haar tot handelingen, die zich van die van de kunst, de wetenschap en het spel sterk onderscheiden. Behalve in het geval van bepaalde virtuozen, voor wie de aanlokkelijkheid van de politieke werkzaamheid in het borduren aan een ondoorzichtig weefsel van intrigues ligt, - voor hen is de politiek volslagen tot een kansspel geworden, - worden de handelingen in de politiek doorgaans bepaald door de wensch, zoo spoedig mogelijk praktische doeleinden te willen bereiken, die direkt of indirekt verband houden met, somtijds ideëele, vaker materieele groepsbelangen. Voor de arbeidersklasse vallen ideëel en materieel belang vaak samen. Echter, ook zij vormt slechts een groep der bevolking, al is zij dan de talrijkste en het meest te kort gedane. Voor haar belangen opkomen, beteekent nog niet noodzakelijk: de algemeenheid dienen. En evenmin, het in het heden de toekomst doen. Voor het bereiken van haar doeleinden werkt de politiek met de meest verschillende middelen, van alle vormen der parlementaire aktie af tot den politieken moord en den gewapenden opstand toe. Ook voor de proletarisch-socialistische politiek is dit het geval. Welke middelen zij op een gegeven oogenblik gebruiken zal, dat hangt, de ervaring der laatste halve eeuw wijst het uit, in hoofdzaak af van de omstandigheden en de traditie. Onvermijdelijk wordt ook zij bezoedeld met alle bederf, dat elke politieke aktie op den langen duur eigen is, zelfs dàn, wanner een Gandhi haar leider is. Is zij rechts, dan vervalt zij | |
[pagina 75]
| |
tot verleugening van het socialisme, volksmisleiding, halfslachtigheid, uit den weg gaan voor kapitalistische belangen. Is zij links, dan vervalt zij eveneens tot volksmisleiding en demagogie, tot het aankweeken van een geest van geweld en tot het gebruik van geweld. In alle tijden heeft de politiek zich van het gesproken en geschreven woord, van de voorstelling en het lied, bediend, om haar werkingen te versterken en het gebied daarvan uit te breiden. De moderne technieken hebben haar in het affiche, de film en de radio nieuwe propaganda-middelen verschaft. Evenwel, de poëzie kan zij ook heden ten dage niet missen, vooral niet in de populair-dramatische en populair-lyrische uitingen daarvan. Zelfs heeft de politiek in onze dagen in het spreekkoor een nieuwe kunstsoort voortgebracht, die wellicht, verfijnd en veredeld, een groote toekomst vóór zich heeft. Het zijn voornamelijk dynamische partijen als de socialistische, de kommunistische en de fascistische, die zich van de poëzie willen bedienen. Daarbij stellen zij haar den eisch, dat zij af zal dalen in de sfeer van den dagelijkschen strijd en dáár haar woning nemen zal. Dat wil zeggen, zij eischen van haar niet slechts, hun groote, algemeene doeleinden te aanvaarden, waarin van het licht der idee altijd een straal valt, maar ook, het hun kleine onmiddellijke doeleinden te doen, dat is, hun overdrijvingen tot de hare te maken, hún verblinding te deelen. De bewustzijns-vernauwing, waarmee de praktische politikus in meerdere of mindere mate behept mòèt zijn, wil hij zijn werk con amore verrichten, dringt hij den dichter op. Hij eischt van de poëzie, op te gaan in tendentie, zooals ‘opgaan in | |
[pagina 76]
| |
tendentie’ de politieke partij en de politieke aktiviteit van nature eigen zijn. Te blijven steken in den blinden drang, in het ongelouterde, onbezonken gevoel is het eerste gevaar, waarmee de binding aan de politieke partij, óók aan de socialistische of kommunistische, de proletarisch-socialistische poëzie bedreigt. Ten prooi te vallen aan de tendentie is het tweede, nog ergere. Immers tendentie beteekent: het pasklaar maken van gedachte, gevoel, verbeelding, aan de wisselende aspekten van het politieke leven en de wisselende behoeften van groepen, die, hoe talrijk ze ook mogen zijn, ja al omvatten ze vele miljoenen, in de eerste plaats streven naar het doorzetten van hunne belangen tegenover die van andere groepen. Nergens ziet men dit op het oogenblik in zulke monumentale afmetingen en in zulke afschrikwekkende vormen, als in de buitenlandsche politiek van Sovjet-Rusland Ga naar voetnoot1). De meest illustre journalisten der K.P.R., die nu, met alle krachten van hun arglistig verstand, aan het russische volk trachten te bewijzen, dat de wereldoorlog niet gevoerd werd om imperialistische oogmerken, dat Frankrijk in dien oorlog de idealen der demokratie verdedigde, dat de Volkenbond heden den vrede vermag te waarborgen, zoo hij sterk genoeg is, - welk een schouwspel voor goden en menschen! Welk een wraak van de ontkenning aller voorwaardelijkheden in het begin der revolutie! Maar vooral: welk een verleugening, welk een val sedert de jaren 1919-1920. | |
[pagina 77]
| |
De poëzie kan de kapriolen der politiek niet meemaken. Door de mist der verleugening dringt de straal der idee niet heen. Het opportunisme-als-systeem breekt den wiekslag der bezieling en dooft de vervoeringen der poëtische inspiratie uit. De politieke werkzaamheid beweegt zich tusschen woeste stormloopen en voorzichtige retirades; zij voedt zich met het gebeuren van den dag; somtijds zelfs met het gerucht, dat morgen onwaar, of althans schromelijk overdreven zal blijken. De poëzie doet daaraan niet mede; zij stuurt op het kompas der idee; haar koers op de wijde zeeën der verbeelding wordt bepaald door de flonkerende sterren van waarheid, schoonheid en goedheid. Zij voelt zich geremd, wanneer zij een politieken tegenstander moet kleineeren, hem onder een verkeerd daglicht moet plaatsen, of een medestander loven en verheerlijken, méér dan met de waarheid strookt. Haar kracht verzwakt, zoodra zij niet in de zuivere lucht der waarheid ademt. Zonder waarheid geen schoonheid: dat voelt de dichter, dat beseft hij, bewust of onderbewust. En eveneens beseft hij: geen schoonheid zonder goedheid. De politiek is in bewogen tijdperken vaak het terrein van den blinden haat, die de gezichten verwringt en loeit uit de keelen, of, erger, de harten vergiftigt, waarin hij zich vastzet als wrok. De poëzie leeft uit het streven naar de vereeniging aller menschen in de liefde -; in haar essentie is zij universeel, zij stijgt uit boven de scheidingen, die tegenstelling van belangen, misverstand, vervreemding, domheid, vooroordeel, tusschen de menschen graven. Zij beseft het verbindende tusschen hen boven alle scheidingen en versplinteringen uit, in een gemeenschappelijke afstamming, een gemeenschappelijk we- | |
[pagina 78]
| |
zen, een gemeenschappelijk smachten naar verlossing uit eenzaamheid, naar alverbondenheid. In het handelen naar dit besef ontbloeit haar pathos, wordt haar roeping vervuld, welke is, in den schoonen schijn eeuwige waarheden uit te beelden. Zij kan niet, zonder zichzelf geweld aan te doen, fungeeren als een emotioneel verlengstuk van de krant of een apotheose in de politieke, revolutionaire demonstratie. Moeilijk is de positie van de dynamisch revolutionaire poëzie, in dezen tijd dubbel moeilijk, doordat de techniek het ‘afstand nemen’ doodt, dat vroeger uit de betrekkingen tusschen mensch en buitenwereld op natuurlijke wijze ontstond. De aarde was oneindig groot, de hemel onbereikbaar ver, het leven vol mysterie. Elk gebeuren zwom in een half troebele, half doorzichtige vloeistof, waarin de kleine nuchterheid zijner omtrekken verdween. Het leven zèlf nam de herschepping der werkelijkheid tot verbeelding voor een groot deel reeds op zich; de dichter ontving zijn stof reeds min of meer herschapen tot legende door den onpersoonlijken arbeid van het gerucht. Heden ontvangt hij die stof in haar volslagen zakelijkheid uit de krant. ‘Afstand nemen’ is alleen nog maar mogelijk als een bewust, innerlijk proces van rustige bezinning, transformatie der indrukken, kondensatie van het gevoel. Terwijl de dynamische poëzie enkel vol en warm kan klinken, door voortdurende aanraking met de maatschappelijke werkelijkheid, dreigt zij toch, als poëzie, aan die werkelijkheid te gronde te gaan, zoo zij niet telkens boven haar uitstijgt. Zij leeft van de politiek en zij sterft aan haar. In het bijzonder is dit het geval voor de proletarisch-socialistische poëzie. Solidariteit is de levende adem, | |
[pagina 79]
| |
de nooit rustende polsslag van het proletarische socialisme. Zij eischt van den dichter dat hij, althans door meegevoel en verbeelding, de ellende zal meebeleven, waarin de arbeidersklasse verkeert, de grauwheid van haar bestaan, de engheid en benauwdheid van haar levensruimte zal meevoelen. Hoe arm aan kultuur-elementen is het leven van het stedelijk proletariaat, hoe ontbloot van alle schoonheid. Hoe banaal zijn zijn genoegens, hoe banaal en onheroïsch is ook zijn leed. Enkel zijn strijd, wanneer het dien voert in het licht der socialistische idee, èn zijn arbeid, wanneer het zich die bewust wordt als heden ten dage in Soviet-Rusland, als een worsteling om welvaart voor allen, zijn schoon. Voor het eerst in de geschiedenis van het proletariaat ontstaat in Rusland een poëzie, die, als haar hoofdthema, den arbeid bezingt, zijn grootheid, zijn heldhaftigheid. In de overige deelen der wereld is men nog zoo ver niet. Daar blijft de proletarisch-socialistische poëzie heden nog, wat zij al ruim een eeuw lang was, al sedert de dagen van het Chartisme: poëzie van den strijd. In die eeuw zijn enkele liederen ontstaan, geladen met een elektrische kracht, die haar trillingen voortplantte van generatie tot generatie. De Arbeiders-Marseillaise bezat die elektrische energie, het Mariannelied, de Internationale. Men denkt bij hen niet aan poëtische schoonheid. Zij zijn intense uitdrukkingen van kollektief verlangen, zóó uit het bloedend, hijgend leven losgescheurd. Zal een volgend geslacht van strijdende proletariërs nog in hen de uiting van zijn smachten herkennen? Men twijfelt, men vraagt zich af, wat de Internationale nog beteekenen kan voor arbeiders, die de nationale gedachte met | |
[pagina 80]
| |
den paplepel binnenkrijgen. Daarentegen is de inhoud van Shelley's edel strijdgezang ‘Lied voor de mannen van Engeland’ heden nog even reëel en levend, als toen hij het voor honderd vijf en twintig jaren schreef. Toch ontstond dit lied als weerklank op een bepaalde politieke gebeurtenis en wel: het beruchte bloedbad, dat Lord Castlereagh in 1819 te Manchester onder vreedzaam demonstreerende arbeiders liet aanrichten. Maar het gebeuren in de lagere verbrokkelde werkelijkheid, herschept het zelf tot de hoogere, die het voor den lezer ontsluit. Echter, al is dit lied van Shelley eenig in zijn soort, zoo is het gelukkig niet het eenige proletarisch-socialistische strijdlied, dat poëtische waarde heeft. Ik noem hier alleen de hamerende strofen, Ga naar voetnoot1) door Freiligrath geschreven onder den onmiddellijken indruk van de opheffing der Neue Rheinische Zeitung in 1849 door de pruisische reaktie. Zijn, in die strofen hartstochtelijk beleden ‘en toch’ zou tientallen jaren lang als een staaldrank werken op socialistische strijders in het bittere uur der nederlaag. In Freiligraths lied werd de eenheid tusschen dynamische poëzie en politieke propaganda bereikt. Echter, dit geschiedt slechts zelden. Tusschen hen beide is het verschil in inzetting doorgaans te groot. Politieke propaganda wil den wil wekken en richten op het uitvoeren van bepaalde daden. Dynamische poëzie wil de vlam der heilige drift ontsteken, de vurige gezindheid wekken, die de moeder der daden is. Politieke propaganda loopt uit op de onmiddellijke bereidwilligheid tot de daad-van-strijd, waarvan de gebalde vuist het eeuwenoude symbool is. Dynamische poëzie | |
[pagina 81]
| |
op de verheviging van innerlijke spanningen. De dichter, die de gevangene blijft van de sfeer der politiek, verliest het gevoel van zijn eigenlijke roeping, en daarmee het besef van de funktie der poëzie in de samenleving Hij verarmt aan sympathie, hij berooft zichzelf van het universeele medegevoel, dat voor poëzie essentieel is. In plaats van zich open te stellen voor de schoonheid, waarheid en goedheid, overal waar zij te vinden zijn, en, iets daarvan in zijn werk tot leven brengend, beelden te maken waar de heerlijkheid van het universum uit straalt, legt hij, door de tendentie in zijn vrijheid-van-gevoel belemmerd, mensch en wereld maatstaven aan, waar de idee, vertroebeld door den hartstocht, verbogen en geknot door het dogma, uit te voorschijn komt. De tendentie wordt een zware damp, waarachter de stralende schoonheid van het universum voor hem schuil gaat. Hij kan niet meer zien dat, zooals de amerikaansche dichter Walt Whitman zong: ‘de ziel altijd schoon is,
het heelal behoorlijk in orde, elk ding op zijn plaats’.
Hij beseft niet langer dat: ‘het verschillende nooit minder verschillend zal zijn,
maar zal stroomen en zich verbinden, zooals 't zich ook heden verbindt.’
Dichters beleven door genade, in sommige oogenblikken hunner poëtische werkzaamheid, een flitsend besef van de eeuwigheidswaarden, zooals deze ook in de dynamiek van het politieke leven, tot openbaring komen. Maar zoo zij zich niet openstellen voor iedere manifestatie van schoonheid, waarheid en goed- | |
[pagina 82]
| |
heid, om 't even uit welken hoek die komt, niet in kinderlijken ootmoed knielen voor het wonder, dat in die manifestaties geschiedt, voor het naar-buiten-treden in hen van het Hart-des-Levens, dan maken zij zichzelf die belevingen onmogelijk. Zij verstoppen in zichzelf de bronwel, die met de verborgen wateren in aanraking is. Het is bekend dat er onder de dichters niet weinige zijn geweest, die nu juist geen uitstekende maatschappelijke reputatie genoten: vagabonden waren zij, drinkebroers, verloopen sujetten. Van Villon tot Verlaine hebben velen van deze geteekenden schoone, innige, waarachtige poëzie gemaakt. Maar er is geen voorbeeld van een verpolitiekten dichter, dat is: van een versteenden partijman, door wien het eeuwige stroomt. Evenmin bestaat zulk een voorbeeld van een verburgerlijkten dito, dat is: een mensch wiens motto is ‘safety first’. Van alle groote dichters van den westerschen kultuurkring is het enkel Dante, wiens voor ons, modernen, onbegrijpelijk krachtig scheppingsvermogen, er in slaagt, razenden politieken hartstocht, onbeteugeld en ongelouterd, in zijn Commedia te doen spreken, zonder aan de monumentale grootschheid van zijn werk afbreuk te doen. Hij stelt daarin zijn politieke vijanden aan de kaak als onmenschen, voor eeuwig verdoemd tot de helsche pijnen. Maar alle latere dynamische dichters van beteekenis: de burgerlijk-revolutionaire Milton, Shelley, Byron, Schiller, Lenau, de socialistische: Gorter en Van Collem, zijn een anderen weg gegaan. Zij allen beleefden het politieke gebeuren van hun tijd met heel hun hart en heel hun ziel. Van alle kanten drongen de golven van dat gebeuren op hen aan. Maar zij brachten hun gevoel over naar een | |
[pagina 83]
| |
andere sfeer, die der verbeelding. Daar werd het gelouterd van de onzuiverheden, waarmee de verbinding, in het veld der politiek, met bepaalde groepsbelangen en het gericht-zijn op bepaalde doeleinden, het in zijn kwaliteit van poëtisch gevoel, verontreinigd had. Men begrijpe mij goed: dezelfde kwaliteit van het gevoel, die voor de poëzie fataal blijkt, is van hooge waarde, ja onontbeerlijk in de politieke propaganda. Deze laatste, zagen wij, stelt zich ten doel, de wilsspanning onmiddellijk te richten op de daad, terwijl de poëtische werkzaamheid dienzelfden levensdrift en wilsspanning omhoog voert langs verre omwegen van zuivering, bezinning en verstilling, tot de sfeer waar de herschepping en hergroepeering der elementen uit de werkelijkheid zich voltrekt. In dezen gedachtegang wordt het begrijpelijk, waarom de duitsche revolutie van 1918, die politiek weldra verzandde, een kwantitatief reusachtige en kwalitatief in vele opzichten merkwaardige, lyrische en dramatische literatuur heeft nagelaten, terwijl de russische omwenteling, juist doordat zij met onvoorwaardelijke overgave en weergalooze kracht zich koncentreerde op haar eigenlijke, politieke taken, naar het schijnt enkel op het gebied van den realistisch-psychologisch-propagandistischen roman, tot heden toe werken voortbracht van groote literaire beteekenis. Wèl is, in de eeuw die verstreek sedert de arbeidersklasse haar strijd voor de verwerkelijking van het socialisme begon, de politieke poëzie herhaaldelijk tot bloei gekomen. Haar funktie in de beweging is zoo belangrijk geweest, dat geen dichter het behoeft te berouwen, in haar zijn poëtisch vermogen te hebben gestort. Wat het propagandalied, sedert de dagen van | |
[pagina 84]
| |
het Chartisme en den opstand der silezische wevers, voor de arbeidersbeweging van alle landen beteekend heeft, - in hoevele harten het een heilige vonk aangeblazen, in hoevele verbeeldingen het de visie eener zon-doorvloten toekomst opgewekt, hoevele schrijnende minderwaardigheidsgevoelens het verzacht, aan hoeveel starre wanhoop het lucht verschaft, hoeveel edelen dadendrang het wakker geroepen heeft, dat valt niet te bepalen. Een volkspoëzie ontstond, internationaal van karakter, doordat zij uit de internationale lotsgemeenschap van het proletariaat, uit gelijkheid van levenservaring, van leed, van hoop en toekomstverwachting geboren werd. Fransche, duitsche, engelsche, italiaansche, russische strijd-, overwinnings- en herdenkingsliederen, door vertaling en bewerking algemeen toegankelijk gemaakt, vullen een schatkamer, waartoe arbeiders van alle landen toegang hebben. Met dat al blijft het waar, dat de meeste van deze liederen, wat hun poëtisch uitdrukkingsvermogen aangaat, niet in de schaduw kunnen staan van de volkspoëzie der Middeneeuwen en ook de beste geuzenliederen niet evenaren. Wat is daarvan de oorzaak? Of, zoo het feit niet tot één wortel is terug te brengen, wat zijn de oorzaken? De poëzie kan de stof der empirische werkelijkheid niet ontberen. De dichter zuigt die in met al zijn poriën; van het leelijke, verbrokkelde, onharmonische in die werkelijkheid kan hij zich niet afsluiten. Dit was altijd de groote kracht der poëzie in statische tijdperken, tijdperken waarin één levensvorm, één levensstijl zich door alle gebieden uitbreidde, waarin menschen uit alle levenskringen zich verbonden voelden in één levensgevoel en aandeel kregen aan eenzelfde kultuur. | |
[pagina 85]
| |
Een wereld van reeds verstilde vormen lag dan voor de dichtkunst open, een wereld van, in dingen, verhoudingen, zeden, gewoonten, konventies reeds gevormd en gelouterd gevoel stond haar ter beschikking. De dynamische poëzie kan heden haar stof niet halen uit een werkelijkheid, waarin de harmonie het disharmonische overstemt. Dit is nimmer het geval voor poëzie, welke op de kentering der tijden, als uitdrukking van een hevig verlangen naar vernieuwing, geboren wordt. Immers, in zulke tijden is de maatschappij zelve dynamisch, zij is in volle gisting, ondoorzichtig, vol kokend, woelend leven. De wanklanken winnen het in haar op de harmoniën. Voor de dichters der verschillende revolutionaire tijdperken, die de burgerlijke klasse in den loop van haar ontwikkeling heeft doorgemaakt, is dit echter toch slechts voorwaardelijk juist. Ook in die tijdperken bleven zekere grondslagen van den burgerlijken levensvorm, van de burgerlijke kultuur onaangetast. Er bleven normen van schoonheid, van waarheid en gerechtigheid. En de schoonheid zelve bleef stuksen broksgewijze verwezenlijkt in de maatschappelijke werkelijkheid. De proletarisch-socialistische poëzie heeft geen eigen kultuurschoon te harer beschikking, waaraan zij zich te goed kan doen. Armzalig, grauw en dof is de levenssfeer van het proletariaat, armzalig en leelijk zijn omgeving, zonder in 't algemeen iets te bezitten van de ‘schilderachtigheid’, het karakteristieke der armoede in vroegere tijdperken. Hoe hebben de echte socialistische dichters, zij die niet genoeg hebben aan de ijle lucht der idee, die mét haar de vette aarde behoefden, onder die leelijkheid geleden! Hoe aangrijpend heeft | |
[pagina 86]
| |
Gorter in Pan van dat leed getuigd! Ga naar voetnoot1) Wel is de moeder-idee der gerechtigheid, wel zijn haar dochterideeën van persoonlijkheidswaarde, vrijheid, gelijkheid en broederschap in het proletarisch socialisme tot nieuw, intens leven gekomen, - maar dat leven kon zich niet ontvouwen in kultuurbloei, het kon zich enkel verteren in verlangen of omzetten in politieke daad. Datgene, wat het proletariaat aan eigen kultuurelementen in de socialistische beweging meebracht, was uiterst gering, en ging daarbij ten deele nog in den strijd verloren. Datgene, wat het van de burgerlijke kultuur overnam, was in den regel van den tweeden of derden rang. De rauwe schoonheid, waar het leven der proletariërs op het land, op het water, in fabrieken en mijnen, van doordrenkt is, zij kon pas ontdekt worden in het tijdvak der groot-industrie, die aan den arbeid een eigen karakter, een grootsche eentonigheid van rythme, gepaard aan een intense dynamiek, geven zou. Onder de arbeidersdichters van alle landen zijn er heden, die door dat rythme en die dynamiek geïnspireerd worden. Niet enkel in Rusland, is de proletarische poëzie voor een deel poëzie van den arbeid. Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 87]
| |
Daar waar de arbeidersklasse uit een, langzaam tot ontwikkeling komend, klein- en middenbedrijf omhoog worstelde, zooals in West-Europa, sloten de eerste arbeidersdichters in den vorm bij de tamste tradities van uitgekookte, uitgebloeide kleinburgerlijke pseudodichtkunst aan. Men had van hen verwacht, dat zij, als vertolkers van rechtelooze, onderdrukte en uitgebuite scharen, rauwe kreten zouden uitstooten. Inplaats daarvan zonden ze glad-afloopende rijmen de wereld in, even regelmatig tikkend als de klok aan den wand van hun moeders keuken. Tegenover burgerlijke pogingen tot vernieuwing der poëzie, staat het proletariaat aanvankelijk in stompzinnige onverschilligheid. Het heeft te weinig kultuur om te kunnen beproeven, aan de socialistische idee een eigen poëtische uitdrukking te geven. De eerste dichters van het proletarisch socialisme zijn, evenals de eerste leiders, haast allen afkomstig uit den kring der groote of kleine burgerij. Hun smaak is gevormd door burgerlijke kultuur-elementen, hun oogen hebben aan de plastische schoonheid dier kultuur leeren zien, hun ooren in haar muziek leeren hooren. In hun werk streven zij er naar, de schoonste elementen der burgerlijke aesthetische kultuur in dienst van de socialistische idee te stellen. Die elementen en die idee pogen zij in hun verbeeldingen tot een eenheid te versmelten. Socialistische poëzie, met burgerlijke en vóórburgerlijke kultuur-elementen gedrenkt, spreekt niet onmiddellijk tot de arbeidersklasse. Hoe weinig wordt Gorters bloeiend-rijke poëzie, die geheel en al in de beginselen van het marxistisch, dialektisch socialisme is gegrondvest en waarin idealiteit en realiteit volkomen verbon- | |
[pagina 88]
| |
den zijn, nog door de massa's gelezen en genoten! Hoe weinig kennen deze van Collem nog, voor Holland de dichter van het socialistisch-pantheistisch wereldgevoel! Pas naarmate het proletariaat meer burgerlijke kultuur-elementen in zich opneemt, zal het de niet-proletarische socialistische poëzie meer gaan waardeeren. Heden gaat zijn spontaan gevoel, zijn natuurlijke voorkeur, nog te vaak uit naar, hetzij kwasi-heroïsche of sentimenteele romantiek. Wie echter romantiek zegt, zegt valsch gevoel of vlucht uit de werkelijkheid, wat in den grond der zaak hetzelfde is. Werkelijk reëel ingesteld in zijn kunst is het proletariaat nog niet. De arbeidersklasse is arm en kultuurloos; ook haar voorstellingswereld is arm. Het vermogen tot het opnemen en aktief meebeleven van kunst en poëzie wordt in haar niet stelselmatig ontwikkeld. Zij leert niet den rijkdom der taal verstaan, niet genieten van rijke, teedere of prachtige woorden, niet meetrillen met de fijnheden van klank en maat. Zij kan, enkele begenadigde naturen uitgezonderd, den weg tot de poëzie enkel vinden door de beteekenis der woorden. Zij vindt hem door de kracht van expressie, waarmee poëzie het verlangen naar verlossing uitdrukt en de idee der sociale gerechtigheid verbeeldt. Dit is het, wat het proletariaat allereerst, en te recht, van socialistische poëzie verlangt; zoo moeten de socialistische dichters trachten, de aansluiting met de gedachte- en gevoelswereld van het proletariaat te vinden; zoo kunnen zij die aansluiting zoeken met het geringste gevaar voor propagandistische vergroving en misvorming.
De oorlog, en de uit zijn schoot geboren politieke revoluties in Centraal-Europa, hebben de maatschap- | |
[pagina 89]
| |
pelijke vernieuwing niet gebracht, waar de groote meerderheid der menschen van alle klassen naar smachtte. Verscheurd door innerlijke twisten, heeft de arbeidersklasse in de jaren, dat het kapitalistisch systeem tot in zijn grondvesten geschokt was, de taak niet kunnen volvoeren, waartoe, naar eigen overtuiging, de geschiedenis haar riep. Toen zij faalde, kreeg het fascisme zijn kans, niet alleen als methode, die de grootkapitalistische groepen in staat stelt, zich door middel van beestig geweld en wreede onderdrukking te handhaven, maar ook als een schijn-ideaal van nationale verbondenheld dat tot vèr in de rijen der arbeidersklasse weerklank vond. De socialistische idee ondergaat een tijdelijke verduistering. Intusschen is, door alles heen, een deel der arbeidersklasse toch in kultuur toegenomen. Aan den eenen kant heeft dit deel sommige elementen der burgerlijke beschaving, voornamelijk technische, geassimileerd, terwijl het aan den anderen kant moeite doet, om, onafhankelijk van alle burgerlijke vormgevingen, aan zijn eigen levensstof vorm te geven. Hierbij ondergaat het in sommige opzichten den invloed van de kiemen eener nieuwe kultuur in Sovjet-Rusland, die zeker bestaat, maar waar men nog onmogelijk een naam aan kan geven. Echter, die pogingen vallen in een tijd, waarin de ellende van het proletariaat even ondragelijk is, als zijn toekomst duister. Verscheurd en verzwakt, verbijt het zijn opstandigheid. Zijn gemoedsleven wordt vergiftigd door den haat en den wrok, die zich ophoopen in zijn bewustzijn, als de ziektestoffen in een verzwakt lichaam. Hartstochtelijke haat, bittere wrok, verterend onge- | |
[pagina 90]
| |
duld naar den dag der wrake: misschien zullen hun spanningen zich binnen kort ontladen in een politieke revolutie. Maar ik betwijfel, of zij zich kunnen omzetten in socialistische poëzie. Haat en wrok, al vullen zij de harten tot den rand, al valt hun schaduw, groot en zwart als van een onweerswolk over de wereld, zij blijven toch naar hun wezen negatief. Zij verbinden niet, maar scheiden. Zij verrijken niet het gemoed, waarin zij hun wortels boren, aan zachtheid en meegevoel, maar verarmen het; zij brengen geen enkele bloem van zuivere blijheid voort, maar enkel distels van smart en wanhoop. Poëzie echter ontstaat niet buiten verbondenheid en zachtheid en vreugde. In de vloek- en strijdzangen der revolutionaire dichters die nu overal opkomen, moge de vlam van den politieken hartstocht nog zoo vurig branden, - zijn vuur verwarmt de harten niet, omdat het komt uit een sfeer van negativisme, van haat, ook van broederhaat, dat is uit de hel-van-het-hart. ‘Maar vloek- en strijdzangen’, hoor ik zeggen, ‘kunnen toch heerlijk schoon zijn, spanningen versterkend, harten aanvurend, wilskrachten oproepend tot moedig lijden en strijden? Zijn de schoonste geuzenliederen geen vloek- en strijdzangen? En vele psalmen, wat zijn zij anders? En de dreunende woorden der oude profeten, die van Jesaja vooral? De eene zoowel als de andere behooren toch ook tot de poëzie, zelfs tot de religieuze poëzie?’ Hierop antwoord ik: in het schoonste der geuzenliederen, het Wilhelmus, is geen spoor van wilden haat of bitteren wrok te vinden, al doortrilt zijn strofen een strijdbare opstandigheid, die van alle berusting ver is. En in andere van die liederen, waarin wel degelijk | |
[pagina 91]
| |
wilde haat tot uiting komt, is deze toch niet het eenige of zelfs het sterkste motief in het bewustzijn van hun makers. Dit motief is: brandend verlangen naar gerechtigheid, gedragen door Godsgeloof. Eén leeft en waakt, wiens kroonjuweel de gerechtigheid is, op wien de strijder zijn vertrouwen stellen kan en in wiens bestel de vrome mensch berusten moet. Op den bodem van het hart leeft een religieus besef, dat alle gevoelens doortrekt; de dichters roepen ten strijd tegen Alva en Spanje, maar zij doen dit niet eigenmachtig. Zij voelen zich staan in dienst eener oneindige kracht van waarheid en gerechtigheid. In de psalmdichters en de profeten is dit alles nog veel sterker; zij weten zich werktuigen Gods te zijn; zij spreken in opdracht van den Allerhoogste. Ook door hun bittere vervloekingen bruist een sterke, warme wind van liefde, van deernis met hun volk, van geloof in een komend heil, een godsrijk waartoe de mensch door ellende en smart, verwoesting en vernietiging heen, eens zal ingaan. De vloekzangen en strijdzangen der proletarische dichters behooren tot het geheel der socialistische poëzie van onzen tijd. Zij kunnen daarin niet gemist worden. Maar haar funktie te midden der sociale aardverschuivingen en aardbevingen van dien tijd zal de socialistische poëzie pas kunnen vervullen, wanneer de liefde ‘voor zichzelf, anderen en allen’, die het proletariaat in zijn strijd moet bezielen, de dominant in hare akkoorden wordt. Het gaat in de socialistische poëzie niet om een taktiek, om het ‘links’ of ‘rechts’ gericht zijn, het aanvaarden of verwerpen van bepaalde strijdmiddelen uit nuttigheidsoverwegingen. Het gaat evenmin om | |
[pagina 92]
| |
dogma's en geboden. Het gaat om een overvloeiend besef van vreugde-in-verbondenheid, om een straal van het licht, dat tot mensch en menschheid neerdaalt uit een bovennatuurlijke sfeer en alle levens-verhoudingen doordringt, verzacht en adelt. Het spreekt van zelf, dat misschien hoogstens één op de tienduizend werklooze of slechtbetaalde arbeiders in dezen tijd onmiddellijk in staat zal zijn, opgenomen te worden in de vloeden eener poëzie, waarvan het gevoel van universeele verbondenheid de grondtoon vormt. Daarvoor heeft de troostelooze ellende, waarin zij al dieper wegzinken, in hun zielen en lichamen te groote verwoestingen aangericht. Aan den anderen kant is het juist nu, nu die massa's uit eigen kracht het licht niet kunnen zien, de verbondenheid niet kunnen beleven, meer dan ooit de roeping en heilige taak eener socialistische poëzie, iets in hem open te breken, zoodat zij het mogen leeren doen. Die taak zal enkel vervuld kunnen worden door dichters, uit de rijen van het proletariaat voortgekomen, die de bitterheid der sociale ellende-sfeer waarin het vergaat, uit eigen ervaring kennen, die zichzelf hebben gelouterd van blinden haat en wrok en in zichzelven zoowel het minderwaardigheidsgevoel als de zelfoverschatting hebben overwonnen, de Skylla en Charybdis, waartusschen het schip der proletarische gemoedsgesteldheid slingert. Een drievoudige taak heeft de proletarisch-socialistische poëzie in dezen kenteringstijd te vervullen. Het eerste deel van die taak is: de zuivering der harten van haat, wrok, wraakzucht, wanhoop, kleingeloovigheid, gevoel van minderwaardigheid. Voor de lyrische en de dramatische poëzie gaat hier een heer- | |
[pagina 93]
| |
lijk verschiet open. Welke ontzaglijke werkingen zouden spreekkoren met soli kunnen bereiken, mits zij zich geheel losmaakten van een door het mechanisme beïnvloeden stijl, waarin het spreekkoor dreigt te verstarren. Welk een innerlijke zuivering zouden zij kunnen bewerken, welk een verlossing van een schuldgevoel, dat zwaar als een steen ligt in het onderbewustzijn der massa's. Het tweede, daarbij aansluitende deel van die taak is, de arbeiders, eerst enkelen, allengs meerderen, daarna velen, mee te voeren tot de sfeer, waarin het algemeen-menschelijke ons aangrijpt, die, waarin eenlingen gemeenschap worden, waarin een verbondenheid, die uitgaat boven alles wat scheidt, wordt beseft het waarachtigste, reëelste leven te zijn. In deze sfeer, die der centrale beleving, wordt de zuivering pas volkomen volbracht. Het derde deel van de roeping, die een socialistische poëzie thans vervullen moet, is: het vertrouwen versterken in de socialistische idee. Dit kan zij doen op twee manieren: uitbeelden, hoe die idee ook thans, allen schijn ten spijt, in het proletariaat doorwerkt in zijn strijd en buiten zijn strijd; en: de visie oproepen van een toekomst, waarin zij verwezenlijkt, of op weg naar verwezenlijking zal zijn. Dat schoone, klare beelden ontstaan van de socialistische toekomstgemeenschap, is nu van even groot belang voor de zaak van het socialisme, als dat overtuigende plannen van den opbouw dier gemeenschap worden uitgewerkt. De kunstenaar en de man der wetenschap moeten in de komende jaren het element van het utopisme, van de toekomst-visie op het socialisme, dat in de perioden, die achter ons liggen, te zeer veronachtzaamd werd, in gezamenlijken arbeid versterken. | |
[pagina 94]
| |
Nergens behalve in Rusland, en ook daar nog slechts in zeer beperkte mate, kan de socialistische idee zich heden in werkelijkheid omzetten. Zij kan dat minder dan ooit. Juist daarom is het van zoo enorm belang, dat thans in de poëzie, en in 't algemeen in kultuurdaden en kultuurwerken, iets van haar stralende kracht openbaar wordt. Nooit nog vond kunst, uit socialistisch-proletarische inspiratie geboren, zulke naar haar smachtende zielen als heden. Maar het zijn altijd slechts zeer enkelen onder de kunstenaars, die het toekomstvizioen in zich dragen. Echter, te nauwernood minder belangrijk dan het beelden van dit vizioen, is nu het uitbeelden van den strijd, van den berg-der-loutering die het proletariaat al strijdend beklimt. Misschien is dit ook het nu nog eenig-mogelijke. Hier ligt een heerlijke taak voor de proletarisch-socialistische poëzie. Haar taak is: dien strijd te heffen uit de verbrokkeling der uren, om hem te tillen in de sfeer van het eeuwige. Met een beeld uit Homerus' Odyssea wil ik besluiten. Wanneer Odysseus, na langdurige omzwervingen, gastvrijheid vindt bij het volk der Phaeaken, dan wordt hem ter eere een feestmaal aangericht. Daar verschijnt de blinde zanger Demodokus, en wanneer de begeerte der aanzittenden naar spijs en drank is gestild, luisteren allen naar zijn zang. Hij bezingt de grootste, geweldigste gebeurtenissen van zijn tijd: de strijd om Helena, het beleg van Troje, den toorn van Achilles, Hektors dood... En de koelbloedige, realistisch-ingestelde mensch die Odysseus is, de hardgewordene in krijg en ballingschap, voelt zijn gemoed vermurven: hij verbergt zijn hoofd, tot tweemaal toe, in een plooi | |
[pagina 95]
| |
van zijn purperen mantel. Tot tweemaal toe weent hij. Het is of de zin der bloedige gebeurtenissen, waar hij zelf aan deelnam, en die hij hielp vormen, pas door het lied van den blinden zanger, doordringt tot zijn geest en zijn hart, of hij die nu pas begrijpt in hun tragische grootheid en schoonheid... Zoo was het ten dage van Homerus, de ‘vader aller dichters’. Dat was toen de funktie der poëzie. En zoo is het heden nog. Haar funktie is essentieel dezelfde gebleven, te weten: het leven schooner, grooter en dieper te maken dan het in de meeste oogenblikken schijnt. |
|