Over leven en schoonheid
(1925)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 461]
| |
VI
| |
[pagina 462]
| |
nog met een ander, aan de literatuur ontleend voor-beeld toe te lichten - hoe anders zijn de stof, de vorm, het gevoel, de gedachte, hoe anders is alles in het verhevenste gedicht dat de middeneeuwen hebben voortgebracht, Dante's Divina Commedia, dan in het prozaepos van den grootsten romanschrijver der XIXde eeuw, Tolstoi's Oorlog en Vrede. En toch worden, ondanks alle verschillen tusschen deze beide scheppingen der hoogste kunst, de onbuigzame trots van den rebel Farinata, de oneindige teederheid van Paolo en Francesca, de vertwijfeling van den rampzaligen Ugolino, op dezelfde wijze waarachtiger werkelijkheid voor ons dan menig voorval uit ons eigen leven, als het innerlijke gebeuren dit voor ons wordt dat in een ongedeelde stroom heenstuwt door Tolstoi's gestalten. Dezelfde toovergave, die het werk van Dante kenmerkt: het bezit van een innerlijke spanning, die nooit verslapt, een volheid des levens, die geen oogenblik dreigt te verarmen, zij verleent aan de gestalten van ‘Oorlog en Vrede’ de geheimzinnige aantrekkingskracht, welke van het oogenblik af dat wij ons in Tolstoi's epos verdiepen ons niet meer loslaat en ons, wanneer wij afscheid van hen nemen, naar hen doet terugverlangen meer dan naar onze eigen verwanten en vrienden, ons eigen vleesch en bloed. ‘Kenden wij ook slechts een Natascha, een André Bolkonsky, een Peter Bezoekow’ is somtijds onze stille verzuchting op oogenblikken, dat de armoede van onze eigen innerlijke wereld voor ons den schijn aanneemt van armzaligheid der menschen en der dingen buiten onszelven. Helaas, wij zullen hen nooit kennen, anders dan door het medium van Tolstoi's genie, omdat wij de wereld, waarin zij ontloken, leefden en ten ondergingen, niet als een onver- | |
[pagina 463]
| |
vreemdbaar bezit in onze eigen innerlijkheid mede dragen. Het zijn in de hoogste uitingen der kunst niet enkel de menschelijke gestalten, in welke een geheimzinnig leven vol diepe beteekenis en vol ondoorgrondelijke bekoring zich openbaart. Dat leven doorstroomt in die uitingen het geheele universum, de dieren, de planten en zelfs de voorwerpen, de levenlooze stof. Het stroomt ons tegen van de oude chineesche landschapschilderingen, waarvan wij te nauwernood weten hoe vele eeuwen verliepen sedert hun ontstaan. Met een huivering van bewonderend geluk beseffen wij, die grootsche werken aanschouwend, hoe in hen bergen, rotsen en wolken niet als afzonderlijke voorwerpen werden afgebeeld maar hoe alle natuurvoorwerpen en natuurverschijnselen symbolen werden van een innerlijke wereld, een zielsgesteldheid, die de geheele natuur gevoelde als verzadigd van geestelijke aanwezigheid. Datzelfde geheimzinnige leven geeft aan de atmosfeer van een wintermorgen, een voorjaarsdag, een zomernoen of een herfstavond bij Breughel, een onzegbaar intense heerlijkheid, een grootschheid, een liefelijkheid of verlatendheid, bijna overstelpend en zooals geen enkele morgen, middag of avond dien wij ooit beleefden voor ons had. Wat is de oorsprong van deze rijkere en diepere werkelijkheid in het levensbeeld der groote herscheppers des levens, waarvan hun werken getuigen? Is het mogelijk, dat zij enkel een weerspiegeling is in het individu van het gevoel van triomfantefijke kracht, een klasse doorstroomend in het stadium van haar levens-opgang en levens-ontplooiing? Wordt het persoonlijke bewustzijn op onnaspeurbare wijze gedrenkt met de kol- | |
[pagina 464]
| |
lektieve kracht der sociale groep en is het die kracht, welke somtijds een zoo diepen en heerlijken luister uitspreidt over de werkelijkheid en deze opvoert tot het plan van een verhoogd bestaan? Wij zouden geneigd zijn het aan te nemen, maar voelen toch telkens twijfel opkomen of het waarlijk zoo is. Immers, in de eerste plaats weten wij dat een opgaande klasse en ook een klasse in het zenith van haar macht, altijd tegenover haar groote kunstuitingen ditzelfde gevoel had, - het gevoel van te staan tegenover manifestaties uit ‘een andere wereld’ - als waarmee die uitingen ons, lateren, aandoen. En ten tweede kunnen wij, althans voor de latere tijden, in den regel zeer goed nagaan, hoe de levenskracht der klasse op het scheppingskrachtige individu werkt, welke eigenschappen van zelfvertrouwen, energie en moed, welke gave van levens-aanvaarding en levens-zekerheid die kracht in hem tot wasdom brengt. Ook vermogen wij na te gaan hoe gewichtige faktoren de algemeene opvattingen en denkbeelden eener klasse, haar sociale ideeën en religieuze voorstellingen, bij de tot stand koming van hare kunst zijn; - faktoren, die evengoed invloed oefenen op den vorm en de wijze van behandeling, als op de stof, die de kunstenaar kiest, al waant hij misschien in dit alles ‘vrij’ te zijn. Van éénen faktor echter: de vreemde, heerlijke levens-intensiteit waarmee scheppingskrachtige naturen elke stof vermogen te doordringen en die zij in elke vorm vermogen uit te storten, omdat die intensiteit de voornaamste eigenschap van hun eigen innerlijk leven is, - van dezen faktor, dit essentieele element in kunst vermogen wij de sociale herkomst niet te bepalen. De voorwaarden voor het ontstaan der groote schep- | |
[pagina 465]
| |
pingskrachtige persoonlijkheid zijn voor de wetenschap nog verborgen, zooals trouwens die der vorming van de persoonlijkheid in het algemeen. Welke kombinaties van erfelijke eigenschappen het zijn, die sommigen onder de menschen het vermogen verleenen het Eene in het vele gewaar te worden, in elk afzonderlijk ding iets van de essense aller dingen te ontdekken, van elk vluchtig verschijnsel uit een brug te kunnen slaan naar het onvergankelijke, eeuwige zijn, - wij weten het niet. Wij weten zelfs niet of de faktoren die bij die kombinatie in het spel komen enkel stoffelijk zijn, enkel te vinden in de struktuur en de uit haar volgende funkties der cellen, waaruit ons lichaam is opgebouwd, of wel dat ook een onstoffelijke, een meer-dan-mechanische kracht, - voor haar manifestaties natuurlijk aan de stof gebonden - bij de erfelijkheid in het spel komt. Wij kennen den weg niet langs welken de scheppingskrachtige persoonlijkheid ontstaat, wij kennen alleen haar wijzen van uiting. Die uitingen echter komen ons voor in dezelfde richting te wijzen, als het ontstaan van onze gewaarwordingen en indrukken in het algemeen dit doet. De fysiologie leert ons, dat de struktuur en de wijze van funktioneeren van onze zintuigen, ons centraal zenuwstelsel en onze hersenen bepalen, welke teekenen der dingen de mensch zal kunnen gewaarworden, dat is met welke deelen van het universum hij in aanraking zal kunnen komen. Tallooze bewegingen der materie (zoo men dat begrip nog vasthouden wil) bestaan voor onze zintuigen niet omdat wij hun teekenen niet kunnen ontvangen. Zoo gaan ook tallooze werkelijkheden der natuur ‘ons begrip te boven’, omdat ons organisme geen middelen bezit met hen in kontakt te komen. In dezen zin moet men de uit- | |
[pagina 466]
| |
spraak van den vitalistischen bioloog von Uexküll opvatten: ‘Wij zijn omgeven door hoogere werkelijkheden die wij niet vermogen waar te nemen’Ga naar voetnoot1). Als dergelijke werkelijkheden beschouwt von Uexküll bijvoorbeeld het leven der organismen in den tijd, - niet enkel dat van individuen maar ook dat van bepaalde groepen, zooals rassen en naties. ‘Wij kunnen’, zegt hij, ‘ons geen voorstelling maken van hun bestaan, dat reikt van de kiem tot aan het volgroeid zijn en waarvan wij weten, dat het een wetmatige eenheid vormt.’ Wij kunnen dit niet omdat het orgaan of de organen ervoor ons ontbreken. Geen fantastische hang tot mystiek brengt ons tot de veronderstelling, dat de werkelijkheid op verre na niet uitgeput wordt door de kenteekenen, die de mensch vermag waar te nemen, maar dat hij omsloten is door een hoogere omgeving, waarmede hij tengevolge der gebrekkigheid van zijn organisme tot heden toe niet in aanraking vermocht te komen. Dit beteekent natuurlijk geenzins, dat hij dit ook in de toekomst niet zal vermogen. Reeds hebben de waarnemingen en experimenten, door de vervolmaking der methoden van onderzoek en der technische hulpmiddelen mogelijk geworden, den beoefenaars der natuurwetenschappen oneindig veel geopenbaard omtrent den aard van het universum en de processen die zich daarin afspelen, dat tot voor korten tijd - wat zijn in de ontwikkeling der menschheid enkele tientallen jaren? - den mensch volkomen verborgen was. In zooverre de uitkomsten van hun onderzoek reeds voor leeken toegankelijk werden gemaakt, hebben die uitkomsten ongetwijfeld de levens- en wereldbeschouwing van | |
[pagina 467]
| |
den modernen mensch in hooge mate verdiept en verrijkt. De natuurwetenschap van onzen tijd heeft het dorre en vlakke schema, waartoe een verwaten en zelfgenoegzaam rationalisme het universeele leven wilde herleiden, overwonnen en overwint het elken dag meer; zij heeft nieuwe perspektieven geopend van oneindige grootschheid en nieuwe fascineerende problemen gesteld. En er is geen reden om aan te nemen, waarom zij niet van perspektief tot perspektief en van probleem tot probleem zal voortschrijden, tot ten slotte het punt bereikt wordt, waar voor den mensch het uitzicht op die ‘hoogere omgeving’, waarvan hij hier boven spraken, opengaat. Het wil ons toeschijnen, als bezitten de hoogst begaafde, de meest scheppingskrachtige onder de menschen, de groote kunstenaars en de wetenschappelijke genieën een zekere dispositie, die hen in staat stelt enkele omtrekken van die ‘hoogere omgeving’ te onderscheiden, als vermogen zij door hun intuitie in aanraking te komen met een werkelijkheid, die voor de overgroote meerderheid nog een gesloten boek is en dit zou blijven, zoo zij hun niet door deze begenadigden ontsloten werd. Daarom is, gelooven wij, een van de voornaamste funkties der kunst deze, aan zooveel mogelijk menschen den toegang tot de meer intense en rijke werkelijkheid te openen, die achter of onder de ‘gewone’ verborgen is, - anders uitgedrukt: hun innerlijk leven en daardoor hun levensbeeld te verrijken en te verdiepen. De sterke intuitieve kracht, door middel waarvan de meest geniale onder de menschen in aanraking komen met de onbegrensd-wijde en grondeloos-diepe wereld, welke onder de vlakte, begrensde wereld der | |
[pagina 468]
| |
alledaagsche werkelijkheid verborgen is, - die kracht heeft, naar de psychologie heden ten dage gelooft, haar wortels atlhans ten deele in het onbewuste. Geen enkele kunstuiting kan tot stand komen zonder de medewerking van de onbewuste zielskrachten. Zooals elk kunstwerk, wat zijn oorsprong in de uiterlijke wereld betreft, nooit geheel door faktoren van ethnologischen en socialen aard verklaard kan worden, - zoo kan het dit evenmin, wat zijn psychische oorsprongen aangaat, uit enkel bewuste zielswerkzaamheid. Van hoe groote beteekenis de bewuste funkties ook mogen zijn, voornamelijk bij de schepping van omvangrijke kunstwerken, waar techniek, ervaring, traditie, oordeel en verstand, de ingeving in belangrijke opzichten moeten aanvullen en ondersteunen, zonder de inspiratie of ingeving vermogen zij allen tesamen slechts een zielloos namaaksel, een bedriegelijken schijn van kunst voort te brengen. De bron der ingeving is altijd het onbewuste. Het volkomene kunstwerk komt tot stand als het resultaat der samenwerking van de bewuste met de onbewuste psychische vermogens. Zijn essentie echter wordt nooit ‘bedacht’, maar is altijd aan de inspiratie te danken. Daarom schijnt het beste in het kunstwerk den kunstenaar zelf altijd een gave toe uit een andere wereld, een ‘geschenk der goden’, zooals de oosterling het noemt. Datgene, wat aan zijn werk de eigenlijke bekoring en de meesleepende, suggestieve kracht verleent, voelt hij niet ‘in zijn eigen macht’, niet aan zichzelven te danken te hebben. Al zijn ervaring en kunde, zijn hardnekkige pogingen het tekort aan inspiratie door vlijt en zorgzaamheid, door bedachte combinaties en verfraaiingen of door zorgvuldig schaven en polijsten | |
[pagina 469]
| |
te kompenseeren, - het is alles vruchteloos, niets kan haar vervangen. Uit het onbewuste komen de onverwachte opborrelingen van gevoel en gedachte, de liefelijke of grootsche, de woeste of teedere invallen der fantasie; daaruit wellen de beelden, gelijkenissen en symbolen op, die gestempeld zijn met den stempel des levens; daaruit komen de vervoeringen der liefde, die het hart met zoetheid overstroomen en de verschrikkingen, die het doen huiveren van angst; daaruit stijgen de wonderbaarlijke intuïties omhoog, die den mensch tot het verleden doen inkeeren of de verschieten der toekomst voor hem ontsluiten, en ook rijzen daaruit de flitsende verrukkingen op, waarin het individu zijn momentane eenwording beleeft met de Menschheid en het Al. Uit het onbewuste stammen alle mystieke zielservaringen. En in zooverre kunst meer is dan een boeiend spel, vaardig gespeeld met behulp van zintuigen, organen en stoffelijke hulpmiddelen, - in zooverre zij een weg is om in aanraking te komen met het diepere en rijkere leven, dat ons altijd omgeeft, maar waar wij zoo dikwijls tegenover staan als blinden en dooven tegenover kleuren en klanken, - een middel tot de openbaring van een omvattender en intensiever innerlijk leven, dat te beleven ons hoogste verlangen en ons grootste geluk is, - in zooverre kunst dat alles is, berust zij op het vermogen van den kunstenaar, om de uit het onbewuste omhoog wellende ingevingen te tillen in den vollen dag van het bewuste, zonder dat zij al te veel van hun tooverachtigen glans verliezen, en om daaraan vaste omtrekken, klare vormen, lichamelijke konstitutie te geven, door ze te verbinden met de resultaten der bewuste psychische werkzaamheid. Zeker | |
[pagina 470]
| |
is de beteekenis van deze laatste niet voor alle vormen der kunst even groot. Architekturale en momumentale komposities behoeven, - om het even in welk materiaal zij uitgevoerd worden: in steen, in marmer, in brons, in glas, in woorden of tonen, - in hoogere mate den steun van bewust inzicht en traditioneele, dat is door de ervaringen van vele geslachten verworven wijsheid, dan zuiver lyrische gedichten en muzikale komposities van lyrischen aard. Deze beide vormen der kunst kunnen dien steun tot op zekere hoogte ontberen; hun werking berust uitsluitend of bijna uitsluitend op het feit, spontane opwellingen uit het ondere zielsgebied te zijn. Maar geen enkel kunstwerk, hoe grootsch en monumentaal ook, hoe zeer door bewuste psychische werkzaamheid tot volkomenheid gebracht, kan zonder de inspiratie bestaan. Zijn vermogen te treffen, te ontroeren en te betooveren is evengoed van haar afhankelijk, als de werking van het kleine lyrische gedicht, het lied of de romance. Is het scheppen van kunstwerken onafscheidelijk aan de werkzaamheid der onbewuste zielskrachten gebonden, - die werkzaamheid is even onontbeerlijk tot het waarlijk genieten van hun schoonheid. Onze vatbaarheid voor de diepste werkingen der kunst, oordeelt terecht William James, is niet fundamenteel verschillend van ons vermogen tot het ondergaan van religieuze vervoeringen, flitsende erkenningen van het universeele leven. Zoo lang wij in staat zijn, al is het slechts in enkele oogenblikken, in ons zelven een andere sfeer te voelen opengaan dan die van het gewone sleurleven en de harde wanden waarmee dat leven ons omsluit, te voelen wijken, - zoolang nog een enkel maal het lokkende verschiet voor ons opengaat, dat wanneer | |
[pagina 471]
| |
wij het pogen te naderen, verdwijnt in lichtdoorglansden nevel - zoolang zijn wij ook nog vatbaar om de ‘eeuwige, innerlijke boodschap der kunst’ te verstaanGa naar voetnoot1). Hebben wij echter die vatbaarheid, dat is, hebben wij den weg tot ons eigen onbewuste zielsleven verloren, dan kan geen macht ter wereld ons weer tot het ‘Verloren Paradijs’ doen ingaan. Kennis, smaak, aesthetische geschooldheid, zij zullen ons den weg kunnen wijzen tot verstandelijk genot en verstandelijk oordeel, den weg tot alle psychische ervaringen, die binnen de sfeer van het rationeele verloopen; maar ons omhoog dragen naar de ontroeringen en verrukkingen van het verhoogde leven-der-ziel kunnen zijn niet. Wat uit het onbewuste omhoog welde, kan enkel weer tot het onbewuste spreken; wat in het irrationeele zijn diepsten oorsprong heeft, wordt enkel door het irrationeele geheel begrepen.
Maar wat is dan toch wel dit onbewuste en irrationeele, dat een zoo groot aandeel heeft aan de vorming van het menschelijke leven, aan de religie en de kunst? Wat is het, hoe ontstond het, hoe werkt het, waaruit bestaat zijn inhoud, aan welke wetten gehoorzaamt het? Weten wij iets van dit alles, of hebben wij het onbewuste eenvoudig te aanvaarden als een geheimzinnige macht, als een soort godheid, niet buiten ons maar in onszelven? De nieuwe analytisch-synthetische psychologie geeft ons antwoord op deze vragen, - in de eerste plaats op die over den oorsprong van het onbewuste. En al is dat antwoord nog niet in alle opzichten bevredigend, zoo is het toch geschikt om aan | |
[pagina 472]
| |
het onbewuste een groot deel van zijn geheimzinnigheid en onbegrijpelijkheid te ontnemen. Het leert ons dit begrijpen als een bijzonder onderdeel, een bijzondere wijze-van-zijn van het menschelijke bewustzijn, in den loop der ontwikkeling van het menschengeslacht ontstaan in verband met de onderdrukking der aandriften, wier indijking de eerste voorwaarde tot, en tevens het werk bij uitnemendheid van, de kultuur is. De sociale en moreele staketsels, die de primitieve-menschelijke gemeenschappen uitzetten, om zich te beschermen tegen hun eigen bandeloosheid en te verhoeden dat deze de uiterst moeizaam tot stand gebrachte aanvangen der kultuur telkens weer zou vernietigen, - die staketsels waren zoo vele teekenen van de toenemende zelftemming van den mensch. Echter die zelftemming kon niet tot stand komen zonder voortdurende innerlijke worsteling en in deze worsteling werden onophoudelijk wenschen, gevoelens, fantasieën, voorstellingen, kortom psychische formaties van allerlei aard, uit het bewuste denken verdrongen. Te niet gingen die formaties niet, daar zij immers samenhingen met onbevredigde aanpriften en door deze werden gevoed. Zij herhaalden zich van geslacht op geslacht, tot zij tenslotte een element werden van den erfelijken aanleg, evengoed als onze bewuste psychische werkzaamheid dat is. Zoo werd het onbewuste tot een normaal bestanddeel van het menschelijke bewustzijn, dat wil zeggen: ook de geest van den normalen mensch bevat allerlei wenschen, voorstellingen en fantasieën, waarvan hij geen kennis draagt en die, onbekommerd om de richting van het bewuste willen en denken, naar eigen uitingsvormen streven. | |
[pagina 473]
| |
Meer te zeggen over den oorsprong en de ontwikkeling van het onbewuste zou ons hier te ver voeren en is ook niet noodig. Iets uitvoeriger willen wij zijn over den inhoud en de wijze-van funtioneeren van het onbewuste, daar deze dingen in nauw verband staan met het onderwerp dat ons hier bezig houdt. Experimenteele onderzoekingen, door de verschillende richtingen der psycho-analytische school bij vele duizenden menschen verricht, hebben treffende en verwonderlijke dingen over den inhoud van het onbewuste aan het licht gebracht. Die inhoud draagt, althans ten deele, een archaïsch karakter, dat wil zeggen, vormen van het psychische leven uit den kindertijd der menschheid komen daarin tot opstanding. Het onbewuste wordt niet enkel gevormd uit den neerslag van persoonlijke ervaringen, die, opzettelijk of niet, uit de sfeer der bewuste psychische werkzaamheid werden verdrongen. Het is oneindig rijker en bevat elementen, die met deze werkzaamheid weinig of niets gemeen hebben. Immers in de diepte der psyche leven de mythologische symbolen, de verbeeldingen, de intuïtieve denkvormen en ook de instinktmatige wenschen en begeerten der menschheid, die haar primitieve ontwikkelingsstadiën kenmerken, voort. Maar al leven zij voort in het verborgene, zoo komen zij toch op verschillende wijze aan het licht: in onze droomen en droomerijen, in de invallen ‘waarvan wij niet weten, hoe wij er aan komen’, en in de verbeeldingen der kunstenaars. Echter vatte men dit niet op, als zou de geheele inhoud van het onderbewuste altijd op een of andere wijze weer omhoog stijgen, dat is bewust worden; integendeel merken vele menschen gedurende hun geheele bestaan, althans gedurende hun gewone waakleven, | |
[pagina 474]
| |
in het geheel niets van het onbewuste leven hunner ziel. En toch maakt dit verzonken psychische leven bij alle menschen een deel uit van hun diepsten geestelijken aanleg. Berusten de konklusies waartoe o.a. Jung na een ervaring van vele jaren kwam, niet op fantazie of zelfbedrog, dan is juist in den inhoud van het diepste onbewuste datgene gegeven, wat alle menschen gemeen hebben, dat wat allen verbindt, die in eenzelfde tijdperk leven en wat tevens elken mensch verbindt met de tallooze geslachten, die vóór hem hebben geleefd. De ‘ontdekking’ dat het onbewuste de moederschoot der symbolen is, verklaart veel van zijn beteekenis voor de artistieke uitingen. Daar, in die verborgen diepte, liggen de bronnen der meer-dan-persoonlijke kracht. Niet enkel de persoonlijke verlangens, wier onbelemmerd zich uitleven voor den vermaatschappelijkten mensch niet mogelijk is, de persoonlijke konflikten wier oplossing hetzij door traagheid, begeerlijkheid, hoogmoed of lafheid, hetzij door medegevoel en eerbied voor anderen gemoedsleven werd verhinderd, liggen in die diepte verzonken. Niet enkel de heugenissen en ervaringen van den eersten kindertijd leven er hun schimmig bestaan, smeulen er voort als een vonkje, dat somtijds door de windstooten van latere hartstochten en begeerten wordt aangeblazen tot een laaiend vuur. Niet slechts al deze armzalige en troebele wezens, heel dit volk der onderdrukte persoonlijke verlangens vindt men in de sfeer van het onderbewuste, die sfeer heeft ook een anderen, een meer waardvollen inhoud, een van meer algemeenen aard. Ieder onzer draagt in zichzelve iets mee van de verlangens die in de primitieve menschheid omhoog bruisten en van de konflikten die haar door- | |
[pagina 475]
| |
woelden, van de beelden en symbolen waarin zij aan haar nog onzekere erkenningen vorm gaf en voor haar sterke gemoedsbewegingen een uitdrukking vond. Niet enkel wellingen van toomelooze zelfzucht, van razende sexueele begeerte en woedend machtsfanatisme stijgen uit het onbwuste omhoog, maar ook wellingen van sympathie en medegevoel, van eenheidsverlangen en eenheidsbesef. De funktie van het onbewuste, zeiden wij, is tweevoudig. Die funktie is; zoowel het verleden te doen voortleven in het heden, als de toekomst voor te bereiden. Het onbewuste klampt zich vast aan dat wat geweest is en bewaart hardnekkig de herinnering aan wat niet kon worden; het poogt telkens opnieuw, de psychische kracht die de mensch behoort te gebruiken om in het tegenwoordige zijn taak als sociaal wezen te volbrengen, daaraan te ontrekken en, door haar over te storten in de bloedelooze schimmen van het verleden, deze te wekken tot kunstmatig leven.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 476]
| |
Het onderbewuste is echter niet enkel naar het verleden, het is ook naar de toekomst gericht. Het voelt somtijds naderende veranderingen in lot en leven van den eenling, - voornamelijk die, welke verband houden met zijn aard en wezen, zijn aspiraties en de richting van zijn begeerten, - die het subjekt nog niet ‘tot bewustzijn gekomen zijn’. Het onbewuste brengt zijn voor-gevoelens en vooruit-ziende intuities van het komende tot uiting in droomen, droomerijen, invallen en tenslotte in kunst-werken. Beelden en symbolen hebben in die verschillende uitingen een voornaam aandeel. Kunstscheppingen zijn uitingen van het onbewuste, door, vaak zeer intense en gedisciplineerde, bewuste psychische werkzaamheid ondersteund en gevormd, - droomen en invallen daarentegen ontberen dien steun. Echter, het onbewuste voorziet en voorvoelt niet enkel gebeurtenissen en veranderingen, die op het subjekt zelf betrekking hebben, het kan ook dingen vooruitzien en gebeurtenissen voelen aankomen, die van belang zijn voor de groep. Dat het dit kan is in het minst niet verwonderlijk. Zagen wij niet, welk een groot aandeel dat, wat de eenling gemeen heeft met | |
[pagina 477]
| |
anderen, gemeenschappelijk met die anderen vreest en hoopt, of wenscht en begeert, aan de vorming van zijn wereldbeeld en van zijn wereldbeschouwing heeft? En zagen wij tevens niet hoe in het onbewuste beelden en symbolen ontstonden, als resultaat van kollektieve pogingen om gemeenschappelijke wellingen van zielsenergie, gemeenschappelijke uitstortingen der psychische kracht van geheele volken of klassen, aan bepaalde grenzen te binden en in een bepaalden vorm te gieten? Geen wonder, dat het onbewuste de hunkeringen en aspiraties der groep gewaar wordt, waarmee het ten nauwste verbonden is, dat het elk verwelken van oude, elk ontluiken van nieuwe levenswaarden bespeurt. Het voelt den grond der oude levens-waarheden afbrokkelen, die vele geslachten heeft gedragen; en het bespeurt de verre borrelingen der nieuwe levenswateren, die opstijgen uit den diepen schoot van het zijn. Niet enkel kunstenaars-naturen bespeuren de veranderingen in de psyche van sociale groepen, die een wending aankondigen in hun lot. Ook andere menschen vermogen in het kollektieve onbewuste te lezen. Zij die de nieuwe begeerten en verlangens uit den schemer van het onbewuste omhoog tillen in het licht der bewuste gedachte en ze stempelen tot praktische leuzen, aangepast aan de nooden en behoeften der dagelijksche werkelijkheid, - zij zijn bestemd de groote leiders te worden van groepen, die den strijd voeren voor vernieuwing op politiek en sociaal gebied, dat is van partijen en klassen. Zij heeten Luther en Calvijn, Willem van Oranje en Cromwell, Robespierre en Marat, Marx en Lenin. Zij echter, die symbolen en gelijkenissen vinden voor de nieuwe aspiraties, de nieuwe | |
[pagina 478]
| |
gevoelens en strevingen in levende gestalten afbeelden, - zij zijn de kunstenaars van het wordende, de profetische verkondigers van een nieuwen cyclus in het leven der menschheid. Zoowel de eenen als de anderen organiseeren, dat wil zeggen zij vereenigen menschen tot groepen, wier behoeften in het algemeen dezelfde zijn en wier wereldbeeld in groote trekken gelijk is of gelijk gemaakt kan worden. De groote staatslieden vereenigen vooral door middel van het begrip en de rede, zij beroepen zich op konkrete feiten; hun werk ligt voornamelijk op het gebied van het bewuste en rationeele. De groote kunstenaars echter vereenigen vooral door het medium van gevoel en verbeelding, door middel van symbolen en gestalten; hun werkzaamheid ligt voornamelijk in de sfeer van het irrationeele en onbewuste. Elke van beide typen omvat één deel van de menschelijke psyche en van het sociale leven; elke is onvolkomen, elke heeft de andere noodig; pas tesamen vormen zij de geheele menschelijke gemeenschap, zooals zij pas te samen het geheele bewustzijn vormen. De inspiratie of ingeving, die uit het onbewuste zielsgebied opstijgt, kan een uiting zijn van verborgen verlangens en strevingen, die enkel het subjekt betreffen en met diens diepste organische behoeften samenhangen. Maar zij kan ook uiting geven aan de aspiraties en willingen van een sociale groep, die het persoonlijk onderbewuste waarneemt, doordat diezelfde aspiraties ook in haar leven. In zijn werk over de ‘Psychologischen Typen’ brengt Jung in herinnering, hoe door alle tijden heen de dichters er zich op lieten voorstaan, den ‘Wil Gods’ te verkondigen. Onder den ‘Wil Gods’ echter werd te allen tijde de wil van het volk verstaan, de wil der massa. Dat wat in anderen nog | |
[pagina 479]
| |
vormeloos woelt, wat anderen, als in een droom, half verstaanbaar prevelen, dat spraken zij uit, luider en meer nadrukkelijk, zij vonden beelden en symbolen voor de nieuwe waarheden, vaak zonder het symbool, welks scheppers zij waren, bewust te begrijpen. Wanneer de psychische energie van den eenling, dat is de liefdeskracht, die zich kan uitstorten over de wereld, maar die ook tot de verborgen gebieden van het onderbewuste inkeeren en deze bevruchten kan, wanneer die kracht zich in den eenling los maakt van de oude gebondenheden en triomfantelijk uitstroomt tot een nieuw ding of een nieuw mensch, dan ontwaakt in hem de behoefte om aan die nieuwe strooming en binding vorm te geven in een beeld, om voor haar een symbool te vinden. Zoowel voor den eenling, is dit het geval voor de groep, voor de klasse of haar voorhoede. Wanneer in oogenblikken van kentering haar hart zich bevrijdt van de oude gebondenheid en haar psychische energie uitstroomt tot nieuwe idealen, wanneer zij voor zich uit de omsluierde gestalte van de vernieuwing des levens verrijzen ziet, dan ontwaakt de behoefte aan het beeld, aan de poëtische gestalte, aan de melodieën en rythmen, de monumentale en architekturale vormen, die de onbegrensdheid van haar begeeren en streven kunnen omsluiten. Het is de hoogste funktie der kunst, in tijden van de opkomst van nieuwe klassen met nieuwe idealen die behoefte te bevredigen. Maar de kunstenaars die dit vermogen zijn uiterst zeldzaam. Immers, hiertoe is noodig zoowel in hooge mate te scheppen uit de waarnemingen en intuïties van het onbewuste, als bewogen en bezield te worden door den drang der massa's naar een nieuwe geestelijke aanpassing en te gevoelen, in welke richting de | |
[pagina 480]
| |
stroom van hun verlangen zich beweegt. Echter, wanneer een kunstenaar er in slaagt, den vorm en het symbool te vinden voor de onbewuste aspiraties der groep, dan zal zijn werk gedragen worden door de kracht van kollektieve gevoelens en kollektieve verbeeldingen. Dat werk zal zich door grooter suggestieve kracht, door een meer dwingend karakter onderscheiden van de kunstprodukten van niet minder begaafde kunstenaars, die in hoofdzaak persoonlijke gemoedsbewegingen, verlangens en ervaringen afbeelden.
Het empirische onbewuste der moderne analytische filosofie heeft, zooals de lezer opgemerkt zal hebben, weinig of niets gemeen met het transcendentale onbewuste van von Hartmann en andere, naar de mystiek georiënteerde, filosofen. Dat onbewuste is geen metafysische grootheid, geen gemoderniseerd substituut voor de Godheid, het is eenvoudig een uitgesystematiseerde ervaring afgeleid begrip. Evengoed als de bewuste inhouden van den zielestroom, zijn de onbewuste gebonden aan empirische, dat is aan maatschappelijke en stoffelijke voorwaarden; de mensch is niet, bestaat niet, kan niet anders begrepen worden, dan als maatschappelijk en stoffelijk wezen. De oorsprong echter van het diepste, het kollektieve onbewuste, dat is van de mythologische voorstellingen en archische symbolen, ligt in het grauwe verleden. Op haar tocht door de eeuwen droeg de menschheid tot op den huidigen dag in haar onbewust psychisch leven een stuk oermenschheid mee, en hoe minder zij zelve besefte wàt het was, dat in de diepste diepten van haar ziel woelde en smachtte, des te gevaarlijker macht oefenden de dierlijke aandriften | |
[pagina 481]
| |
van den oermensch en zijn bandeloos begeeren op den min of meer getemden kultuurmensch uit. Nog altijd liggen die aandriften als roofdieren op de loer, gereed om los te breken; nog altijd dreigt hun wilde bende somtijds onverhoeds de schare der sociale gevoelens onder den voet te loopen; nog altijd pogen de oerstrevingen binnen te dringen in de stof der verdrongen konflikten en der onvervulde verlangens, die in het onbewuste voortleven, om uit hen nieuwe levenskracht te drinken, zooals, naar de oude sagen verhalen, de schimmen uit het doodenrijk een kortstondig opflikkeren hunner levenskracht dronken uit der levenden bloed. De ontdekking, in welke ontstellende mate de naïve, zelfzuchtige, ongetemde en ongebonden oermensch in den nadenkenden, getemden en gebonden mensch der beschaving voortleeft, die ontdekking verklaart, althans voor een deel, de bekoring van de archaïsche en barbaarsche kunst voor den modernen mensch. En in deze verklaring ligt tevens de oplossing van de vraag, door Marx opgeworpen in de beschouwingen die het uitgangspunt van deze studie vormden, de vraag hoe het mogelijk is, dat de epische poëzie der homerische Grieken ons heden ten dage nog ontroeren en verrukken kan. De oorzaken, waardoor de naive, epische poëzie uit den kindertijd der menschheid nog sterk en direkt op den huidigen mensch werkt, die oorzaken komen ons voor althans ten deele andere te zijn, dan Marx aannam.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 482]
| |
Niet uitsluitend, zelfs niet in hoofdzaak wordt deze werking teweeg gebracht door een peinzend navoelen der bekoring van de spontane frischheid en warme natuurlijkheid der jonge menschheid, door het liefdevolle terugzien der herinnering. De moderne kultuurmensch blijft voor de naïve schoonheid ook der archaïsche epiek in hooge mate toegankelijk, omdat die schoonheid intuïtief begrepen wordt door wijzen van voelen en denken, in hemzelven aanwezig, door verlangens, voorstellingen en symbolen, die onder het oppervlak van zijn bewustzijn voortbestonden; zij raakt een snaar aan, die in de diepe grotten en onderaardsche gangen van het bewustzijn altijd gespannen bleef. De vatbaarheid voor de heerlijke kunst, die de jonge menschheid eenmaal uit de levende stuwing van haar warme vruchtbaarheid voortbracht, zou ons bijna verzoenen met het feit, waaraan zij haar ontstaan heeft te danken: met het voortleven in elk van ons van den primitief en den barbaar. Echter, het zijn niet enkel de schoonste, zuiverste en meest harmonische uitingen | |
[pagina 483]
| |
dier vroege fase, - de uitingen der ‘normale kinderen’ onder de volken, zou Marx zeggen - die den modernen mensch genot verschaffen. De virtuositeit waarmee de overrijpe kapitalistische kultuur van onze dagen allerlei grotesk-barbaarsche vormen, rythmen, beelden en motieven van primitieve kulturen overneemt, inlijft en verwerkt, die virutuositeit getuigt van iets geheel anders dan van het verlangen, den onschuldigen kindertijd in de verbeelding nogmaals te doorleven. Deze onbegrijpelijk schijnende virtuositeit lijkt ons enkel te verklaren uit het feit, dat de in het onbewuste verdrongen erotische begeerten en fantasieën van den modernen kultuurmensch de taal dier archaïsche kunst-uitingen, welke in hoofdzaak sexueele begeerten vertolken, onmiddellijk verstaan.
Wij zijn het einde van ons onderzoek genaderd. Dit onderzoek leidde ons ten eerste tot het inzicht, dat kunstuitingen niet uitsluitend uit sociale faktoren verklaard kunnen worden, dat zij meer zijn dan afspiegelingen der uiterlijke wereld. Ten tweede bracht het ons op het spoor van de tegenstrijdige houding die de verschillende psychische funkties kunnen aanemen, en op dat van de gewichtige gevolgen dier tegenstrijdigheid voor het leven zoowel als voor de kunst. En tenslotte stelde het ons in staat een tipje op te lichten van den sluier, die de schepping van kunstwerken bedekt, door ons op het aandeel der irrationeele en onbewuste psychische werkzaamheid bij die schepping opmerkzaam te maken. Beteekenen deze konklusies, dat wij aan het historisch materialisme als een methode tot onderzoek van artistieke uitingen slechts luttel waarde zouden toekennen? In geenen deele: in het eerste deel van deze | |
[pagina 484]
| |
studie hebben wij duidelijk uiteengezet welke belangrijke diensten het historisch materialisme ook bij de kritische ontleding van het historische en sociale element in de scheppingen der kunst kan bewijzen. Wèl echter beteekenen deze konklusies, dat het historisch materialisme zijn aanspraken moet matigen, als zou het alléén in staat zijn het volle licht der erkenning te doen opgaan over alle sociaal-geestelijke verschijnselen, als zou het vermogen, hen allen, voorzoover zij verklaarbaar zijn, volkomen te verklaren. Zoo min als het uiterlijke empirische leven het geheele leven vormt, zoo min bezit het historisch materialisme het monopolie tot de verklaring des levens. En zoomin als de mensch uitsluitend uit het bewuste en rationeele leeft, zoo min kunnen de godsdienst, de kunst en de filosofie geheel en al tot rationeele oorsprongen herleid en door het verstand volkomen opgelost worden. De opvattingen, die wij hier uiteengezet hebben, dragen geen uitsluitend theoretisch karakter; zij voeren, wij zijn ons hiervan bewust, tot bepaalde konsekwenties niet enkel op het gebied der theorie, maar ook op dat der praktijk van de kommunistische beweging. Wat de theorie betreft beteekent hun aanvaarding een herziening der opvatting van het marxisme, zooals wij die bij Boecharin en anderen vinden, ten opzichte van de psychische funkties en de psychische verschijnselen, die, laat ons dit niet vergeten, slechts de hoogste en meest ingewikkelde ons bekende vorm der levensverschijnselen in het algemeen zijn. In de praktijk beteekenen zij het opgeven van de hyper-rationalistische houding, die het kommunisme inneemt tegenover het maatschappelijke leven; van het naïeve geloof, alle uitingen daarvan te kunnen rationaliseeren. Wij | |
[pagina 485]
| |
vertrouwen dat dit inderdaad mogelijk blijken zal voor wat de voortbrenging en de verdeeling aangaat der materieele goederen, die de menschheid behoeft om te leven. Kunstwerken echter te willen voortbrengen uit een mengsel van klassebewustzijn, revolutionaire geestdrift en hevige wilsspanning, - dit lijkt ons een groote vergissing toe. De proef, te dien aanzien in Rusland met den zoogenaamden ‘Proletkult’ genomen, was gedoemd te falen en heeft dan ook gefaald, - zooals de Russen zelf, Loenacharsky in de eerste plaats, openlijk erkennen. Zeker kan een regeering der arbeidersklasse door wel-overwogen sociaal-paedagogische maatregelen veel doen, om de nieuwe kunst der gemeenschap, waarvan wij vertrouwen, dat zij tesamen met de kiemen der socialistische maatschappijorde tot ontwikkeling zal komen, aan te moedigen en te bevorderen; forceeren kan men echter op dit gebied nog veel minder dan op eenig ander.Ga naar voetnoot1) De gave der herschepping van het leven tot schoonheid is een teere plant van het geslacht der Sensitiva, waarbij elke harde of onvoorzichtige aanraking de werking heeft, dat de fijne blaadjes zich sluiten. Het kommunisme heeft zich op het juiste standpunt geplaatst, dat de geestelijke bevrijding der massa's | |
[pagina 486]
| |
enkel een feit kan worden naarmate deze zichzelven verlossen uit het irrationeele waan- en sleurleven, waarin zij eeuwenlang voortvegeteerden, om dapper omhoog te stijgen tot de zonnige plateau's van het redelijke denken, willen en handelen. Het beschouwt als zijn voornaamste taak hen tot dezen gang aan te moedigen en hen voor te gaan, en waarlijk, die taak is grootsch en heerlijk. Maar het kommunisme moet nog leeren begrijpen dat het niet mogelijk is, den geheelen mensch, het geheele leven te rationaliseeren. Ware dit wel mogelijk, het zou den ondergang beteekenen van alle kunst en alle poëzie, van elk dieper zielsleven en alle zielsgedrenkte schoonheid. De kultuur van een dergelijk ten volle gerationaliseerd tijdperk en de menschheid, die haar voortbracht, zouden, als die hemellichamen waarin het leven is uitgedoofd, verstarren tot ijzige steenklompen, waarvan enkel nog de uiterlijke vormen herinneren aan het leven. Eenige malen in de geschiedenis der menschheid is het geschied, dat de irrationeele en onbewuste elementen van het menschelijke bewustzijn diep wegdoken, van het oppervlak des levens verjaagd, buiten staat gesteld zich daarop te doen gelden. In die tijdperken heeft het redelijke willen en kennen alléén geheerscht. Het heeft zijn starren koepel van glanslooze stof gespannen boven een van haar luister beroofde aarde. Maar de rationaliseering en mechaniseering, die ons thans bedreigen zijn duizendmaal erger dan ééne vorige, omdat zij ondersteund en rechtstreeks aangewakkerd worden door de haast onbeperkte kracht der machinaal-bedreven voortbrenging. Zij zijn een doodelijk gevaar voor de menschheid. En enkel het kommunisme, dat niet de stoffelijke waarde maar den schepper van waarden, den | |
[pagina 487]
| |
scheppenden mensch tot uitgangspunt en tevens tot doel zijner gedragingen neemt, dat den mensch, dat is het bewustzijn, wil bevrijden van den druk der starre, in het kapitaal opgehoopte materie, - enkel het kommunisme kan dit gevaar afwenden. Het kan dit, mits het niet zelf voor de goden van het Rationeele en Mechanische op de knieën valt, mits het zich loutert van de stofvergoding en van de aanbidding der techniek. Het kommunisme heeft zich tot doel gesteld de ontplooiing eener nieuwe kultuur op algemeen menschelijke grondslagen; het vertrouwt, en terecht, een grenzenloos vermogen van scheppende verbeelding in de ziel der massa's te zullen opwekken, door hun psychische energie in nieuwe banen te leiden en aan nieuwe idealen te binden. En daarom zou het kommunisme ingaan tegen zichzelven, het zou zichzelven belemmeren en benadeelen, het zou den grond weggraven onder zijn voeten en zijn levenssappen aftappen, door in een soort hoogmoedige verdwazing de macht, de schoonheid en de onmisbaarheid van het irrationeele en onbewuste als levenselementen te ontkennen. Het groote doel, dat het zich moet stellen, is weer harmonie te brengen tusschen de bewuste en de onbewuste, de rationeele en de irrationeele zielsvermogens. Die harmonie was de wortel, waaruit de meest majesteuze en tevens de meest levenswarme kulturen van het verleden zijn opgebloeid, - de kulturen vol krachten en vol bekoringen als oude woudreuzen zijn, die hun wortels boren diep in de aarde en hun kruin verheffen hoog in de vrije lucht, zij door welker geheimzinnig lommer de flikkering van gouden zonnestralen speelt en het droomerige lied der windharpen ruischt, - zij, in welker ondoordringbare groene para- | |
[pagina 488]
| |
dijzen geheele volken van vogels duiken om rust en bescherming. Het kommunisme zal enkel vermogen, in verloop van tijd zulk een kultuur voort te brengen, zoo het er in slaagt zich te bevrijden van de overmatige verheerlijking der uiterlijke dingen en de overdreven waardeering der rationeele vermogens, die het beide, onbewust en ongewild, van de aanpassing der psyche aan het kapitalisme heeft overgenomen. |
|