Opwaartsche wegen
(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
De Vrijheid nadert. | |
[pagina 5]
| |
Zooals ik zag in kalme Oktober-morgen
de scharen der trekvogels ongeteld
drijven voorbij, op weg naar het verborgen
doel, dat achter zeeën en bergen zwelt,
zooals die vogels aten 't witte veld
der lucht: weifelloos-zeker, zonder zorgen,
omdat een zuivre drang ze door den morgen
heenzoog gewisselijk, met zoet geweld
naar het zuid, waar de groene kusten wenken,
waarheen hun vogelkoppen, zonder denken,
heenwillen door natuurgena,
zoo zie ik nu den mensch, langs alle paden
des levens, naderen tot de gestaden
waar mij opblinkt, Vrijheid, uw witte wâ.
| |
[pagina 6]
| |
De dag zinkt neder aan de horizonnen,
het geelgestreepte hemelveld wordt mat
boven de wolkbank die half heelt omsponnen
met zijn donkeren vlerk het grauw der stad.
Daar is een vlammenschaar lustig begonnen
dammen te werpe' op valer schemers pad:
op slanke stengels bloeien zilverzonnen
en doopen huize' en strate' in een lichtbad.
Zoo verbleekt gij nu, bovenaardsche glansen,
die lang mensche'-oogen dwepend opwaarts trokken
om troost, maar laat ons niet in een kil donker:
dit geslacht plant op aarde onverschrokken
de vlam die wij in menig oog zien dansen:
weldra wordt alles nu één groot geflonker.
|
|