| |
VII. Algemeene gevolgtrekkingen.
Aan het eind gekomen van onze, natuurlijk zeer globale en onvolledige, schets der ekonomische ontwikkeling van het Nederlandsche kapitalisme in de laatste kwart eeuw, willen wij pogen, eenige algemeene gevolgtrekkingen daaruit voor de vakbeweging en speciaal voor het N.A.S. af te leiden.
| |
I.
Ten eerste dan stelt die ontwikkeling het georganiseerde deel der arbeidersklasse van ons land voor de noodzakelijkheid, oneindig meer dan tot nog toe geschiedt, in haar strijd met internationale feiten en strekkingen rekening te houden en dien strijd te voeren als een onderdeel van de algemeene, internationale worsteling der uitgebuite massa's in het Oosten zoowel als in het Westen. Het Nederlandsche groot-kapitalisme groeit - dit geldt voornamelijk voor de hooge bank, de koloniale kultures, het mijnwezen en eenige van de modernste groot-industrieën - snel samen met het internationale grootkapitalisme. Hiermee moet rekening gehouden worden in de politiek, maar niet minder in den vakstrijd. Er zijn nieuwe industrieën, (zooals b.v. de kunstzijde-nijverheid), waarin een vakorganisatie op nationale grondslagen machteloos en geheelen-al verouderd is. Herhaaldelijk is reeds aangetoond, dat stakingen in het mijn- en die in het transportbedrijf des te beter kansen op succes zullen bieden, naarmate zij meerdere landen omvatten. De gevolgen die de groei der internationale banken en industrie-concerns voor den strijd der arbeiders heeft, moet onder de massa's worden gedragen. In Fimmen's brochure uit 1924 ‘De keuze, waarvoor de arbeid staat: de Vereenigde Staten van Europa of Europa een naamlooze vennootschap - wordt de noodzakelijkheid der uitbreiding van internationale vaksecretariaten met tal van feiten bewezen.
Aan de Nederlandsche arbeiders dringt de noodzakelijkheid van deze uitbreiding zich evenzeer op, als aan die van andere landen. Het feit, dat zoowel de internationale transportfederatie als die der mijnwerkers ten opzichte van de Engelsche staking op droevige wijze hebben gefaald, mag geen reden voor ons zijn, om te twijfelen aan den rol, die dergelijke | |
| |
federaties geroepen zijn in den ekonomischen strijd te vervullen. De groote ‘direkte massa-acties’ der toekomst, zullen, om te slagen, zich in de eerste en voornaamste plaats tegen de geïnternationaliseerde mijn-, scheepvaart-, en industriebedrijven moeten richten: zij zullen internationaal moeten zijn.
| |
II.
Ten tweede maakt de enorme ontwikkeling van het koloniale kapitalisme in de laatste twintig jaar voor Nederland het gevaar van de korrumpeering van een z.g.n. ‘arbeiders-aristocratie’ bijzonder groot en ernstig, en daarmee tevens van een splitsing der arbeidersklasse in ‘bevoorrechte groepen’ en ‘grauwe massa's’. Dit gevaar moet bestreden worden zoowel door de vorming, onder een zoo groot mogelijk deel dier ‘bevoorrechten’, van een sterke, bewuste revolutionnaire ideologie, als door rustelooze propaganda onder de massa's zelven, om den strijd aan te gorden tegen de sociale ellende waarin zij dreigen te verzinken. Naast het kweeken van inzicht in het wezen der koloniale uitbuiting en in de noodzakelijkheid van gezamenlijken, op één doel gerichten strijd der arbeiders van het Westen en der boeren-massa's van het Oosten, om het kapitalisme ten val te brengen, - is óók noodig het opvoeden tot liet besef van algemeene klasse-saamhoorigheid, dat het enge en direkte groepsbelang overwint door meer ideëele gevoelens en motieven.
| |
III.
Ten derde maakt de hoogtegraad, die de ekonomische ontwikkeling in Nederland bereikt heeft, heden ten dage volkomen mogelijk datgene, wat Sneevliet reeds vijftien jaar en langer geleden als voorzitter der N.V. van Sp. en T.P. nastreefde, n.l. een drievoudig verbond van mijnwerkers, spoorwegmannen en transportarbeiders, als de grondslag van een waarlijk strijdvaardig arbeidersleger op industrieel gebied. Troelstra, die als reformistisch-opportunistisch parlementariër niet kon dulden, dat de spoorweg-organisatie in revolutionnaire banen geleid werd, heeft in de jaren 1910/'11 bewust gepoogd aan de ontwikkeling een andere richting te geven. Hij is in dit pogen ook geslaagd. Door te bewerken, dat Sneevliet in de Ned. Ver. ten val werd gebracht en de leiding daarvan overging op reformisten als Moltmaker en de zijnen, | |
| |
werd de vakorganisatie van het linker- op het rechterspoor gebracht. Vele jaren lang bleef zij op dat spoor voortsukkelen. Het spoorwegpersoneel werd geïsoleerd van de arbeiders in het transportbedrijf, waarmee het schouder aan schouder een zoo roemvollen strijd had gestreden en een zoo roemvolle overwinning had behaald; de Ned. Ver. verwerd meer en meer tot een ulra-reformistisch lichaam, welks leden afgericht werden alle heil te verwachten van ‘indirekte’ aktie, d.w.z. van de aktie hunner afgevaardigden in het parlement, den personeelraad en verder van adresseeren en petitioneeren.
In de ruim vijftien jaar tijds, die sedert de overwinning van Troelstra verliepen, zijn de twee natuurlijke bondgenooten van het spoorwegpersoneel: de mijnwerkers en de transportarbeiders. van halfwas volwassenen geworden. De tienduizenden in Limburg opgehoopte mijnwerkers zullen een geduchte macht vormen, zoodra zij de kracht-van-aanval tegen het kapitaal leeren beseffen, die in hun gelederen schuilt, en die zeer versterkt wordt wanneer zij in vast akkoord met hun makkers van andere ‘sleutel’-bedrijven strijden. De transportarbeiders van Amsterdam en Rotterdam zijn niet meer de, tenauwernood onbolsterde, primitieve krachtmenschen, die na elke woeste uitbarsting van verzet weer jaren lang geduldig voortzwoegen: zij werden arbeiders als anderen, werkzaam, althans voor een groot deel, in modern geoetilleerde groot-bedrijven. De oude draad moet weer worden opgevat en, al zijn er vele en groote moeilijkheden te overwinnen, voortgesponnen worden tot aan het punt, waar het drieledig verbond van mijn-, spoorweg- en transportwerkers een feit wordt. leder, die hier in Nederland waarlijk ‘revolutionaire massa-actie’ wil, behoort de idée van dit verbond, dat de ruggegraad zal moeten vormen van elke groote worsteling, onder de massa's te propageeren.
Gelukkig is in den laatsten tijd onder de leden der verschillende spoorweg-organisaties de wil tot verzet tegen het schandelijke onrecht, hun door den staat en de werkgevers aangedaan, ontwaakt. Deze opstanding moet onvermijdelijk beginnen met den vorm aan te nemen van een révolte tegen de voor elke werkelijke worsteling, elke verscherping van den klassenstrijd terugschrikkende leiders van St. Rafaël en van de Nederlandsche Vereeniging. Hoe meer het comité ‘Alarm’ en het door dit comité uitgegeven orgaan hun taak - nl. de spoor- | |
| |
wegarbeiders op te voeden tot strijdkameraadschap en tot besef van hun gemeenschappelijke kracht - in haar volle omvang gaan beseffen, hoe eerder zij er door de logica der feiten toe gebracht zullen worden, de groote gedachte van een drievoudig verbond van mijnwerkers, spoorwegmannen en transportwerkers, die den grondslag van elke aanvallende stategie moet zijn, weer te propageeren.
| |
IV.
De industrieën, die in de laatste 20 jaar hetzij nieuw ontstonden of tot grootere ontwikkeling kwamen, zijn haast allen gevestigd in de zuidelijke en zuid-oostelijke provincies. Van de tienduizenden arbeiders, in deze industrieën werkzaam, is een groot, waarschijnlijk het grootste, deel ongeorganiseerd. Van de georganiseerden echter behooren de meesten tot de katholieke vakbeweging. Hieruit vloeien twee dingen voort.
Ten eerste, de dwaasheid van de hooghartigheid en eigen-gerechtigheid der bestuurders van het N.V.V., die hun Centrale als de eenige waarlijk levenskrachtige in Nederland beschouwen. Uit de statistieken van het N.V.V. blijkt op onweerlegbare wijze, hoeveel onbelangrijke, machtelooze afdeelingen de ‘moderne’ Centrale telt. Kameraad d.V., die in de ‘Tribune’ een leerzaam artikel aan de verhouding tusschen georganiseerden en ongeorganiseerden wijdde, trekt uit de door hen medegedeelde feiten en cijfers terecht de konklusie, dat het N.V.V. nog slechts het geraamte van een landelijke Centrale is. De groote scharen der arbeiders in de industrieën van het zuiden staan buiten zijn rijen en zullen er voorloopig buiten blijven. Komen zij tot organisatie, dan zal dit in de katholieke vakbonden zijn. De eenheid in de Nederlandsche vakbeweging kan in afzienbaren tijd niet in dier voege tot stand komen, dat de andere Centralen door het N.V.V. worden opgeslorpt. De ideologische verschillen zijn daartoe te groot, de tradities van zelfstandigheid te diep geworteld. Dit is niet enkel het geval met het N.A.S., maar ook met de katholieke en de christelijke vakbeweging. Enkel ten opzichte van de beide kleinste Centralen: de syndikalisten en de neutralen, steunt de verwachting, dat zij misschien spoedig zullen opgaan in de grootere lichamen, waarmee zij het meest overeenstemmen, op redelijke gronden. Maar voor de andere vak-centralen staat | |
| |
slechts één weg open, is slechts één taktiek mogelijk: die van het elkaar allengs meer naderen door gezamenlijke aktie voor te bereiden en gezamenlijk te strijden. Dit is de eenige rëele mogelijkheid, de eenige weg, die wellicht binnen afzienbaren tijd tot een federatief verbond der voornaamste vakcentralen zou kunnen voeren. Wie, uit welke redenen ook, dien weg niet wil gaan, handelt tegen de eenwording in, hoe vurig hij ook naar haar moge verlangen; hij houdt geen rekening met de werkelijkheid.
Naarmate door gezamenlijk gevoerde akties het onderlinge wantrouwen vermindert, om plaats te maken voor waardeering en kameraadschap, zal bij alle georganiseerden zonder onderscheid de voorstelling van eventueele opheffing ook van hun eigen vakcentrale een gunstiger voedingsbodem vinden. Vóór dat deze voorstelling diep in het bewustzijn der georganiseerde massa's is doorgedrongen, is het ijdel, over organisatorische eenheid te spreken. Allen zullen zij zich vertrouwd moeten maken met de gedachte, dat het offeren van hun Centrale even noodzakelijk is als het offeren van die der anderen, willen de verbrokkelde deelen der Nederlandsche vakbeweging tot een nieuw bouwwerk, een huis met ‘vele woningen’, waarin plaats is voor allen, worden samengevoegd. Dit proces van groei-naar-nieuwe-vormen, dat ook een groei van nieuwe gedachte-vormen insluit, wordt in het minst niet bevorderd door voorbarig gepraat over ‘oplossing’ en ‘ontbinding’. Integendeel.
| |
V.
De inzichten over de strategie en de taktiek der vakbeweging, die wij hier boven in het kort hebben geschetst, kunnen enkel verwezenlijkt worden, zoo zij door stelselmatige en onvermoeide propaganda tot gemeengoed der georganiseerde massa's worden gemaakt. Deze propaganda te voeren, dat zal het werk van een bewuste ‘minderheidsbeweging’ moeten zijn, die haar aanhangers onder alle arbeiders-kategoriën, hoogere zoowel als lagere, (zoo mogelijk ook onder de zgn. ‘hersenarbeiders’ of intellektueelen) onder de leden van alle organisaties en onder de niet-georganiseerden zal moeten rekruteeren. Het woord ‘propaganda’ nemen wij hier in de ruimste beteekenis. Wij verstaan er óók alle pogingen onder, | |
| |
om door woord, geschrift en voorbeeld, telkens wanneer dit mogelijk en doelmatig schijnt, aan te sturen op strijd of op uitbreiding van reeds gevoerden strijd.
| |
VI.
Het N.A.S. is door zijn aard, zijn tradities en zijn positie in de vakbeweging aangewezen, om de kern van een dergelijke minderheidsbeweging uit te maken. Het N.A.S. vormt in ons land de eenige in de vakbeweging georganiseerde groep arbeiders van voldoenden omvang en genoegzame beteekenis, om als drager van een algemeen revolutionair gedachtencomplex op te kunnen treden. Het is groot genoeg, om in de belangrijkste industriëele centra van Nederland steunpunten te kunnen vestigen en om de middelen voor een jarenlange propagandakampagne te kunnen opbrengen. Uit zijn sterke revolutionnaire tradities heeft het de kracht geput, herhaaldelijk reformistisch-opportunistische afwijkingen in eigen rijen de baas te worden, niet zoozeer door tuchtmiddelen van boven af, als wel door onderling diskussie en kritiek. Het recht der leden van het N.A.S. om in hun weekblad, op jaarvergaderingen enz. hun meening vrij te uiten, óók waar deze afweek van die hunner bestuurders, behoort tot de beste tradities van het syndikalisme. Het gebruik van dat recht heeft er de N.A.S.-arbeiders aan gewend, in de uitwisseling van gedachten, dat is in den strijd der meeningen, een normaal middel te zien, om de waarheid op het spoor te komen. De nauwe aanraking waarin elke vakorganisatie staat tot de werkelijkheid, heeft het N.A.S. behoed voor de uitwassen en excessen, die zoo vaak bij den uitersten linkervleugel eener beweging voorkomen; die aanraking heeft het telkens genoodzaakt zijn fouten te herstellen en op zijn dwalingen terug te komen. De omstandigheid, dat het N.A.S. allerlei kategoriën van arbeiders omvat, ongeschoolde bij bouwvak en transport, even goed als geschoolde werkers bij de P. en T. en gemeente-ambtenaren, bouwvakarbeiders en metaalbewerkers-werkers, die het type van den ‘intellektueel’ naderen - die omstandigheid maakt, dat het in staat kan zijn de verschillende facetten van het gedachtencomplex der revolutionaire ontwikkeling te weerkaatsen. Het kan er naar streven zoowel de geestelijke als de stoffelijke zijde van die ontwikkeling te dienen.
| |
| |
| |
VII.
Ht N.A.S. heeft in de laatste vijftien jaren een voortdurende evolutie doorgemaakt, het heeft zich telkenmale verjongd en vernieuwd. Op het terrein der vakorganisatie heeft het de noodzakelijkheid erkend van een zekere mate van centralisatie, van hooge contributies en bezoldigde bestuurders. Het heeft zijn vertegenwoordigers afgevaardigd naar alle lichamen waar zij de belangen van den arbeid tegen die van het kapitaal kunnen verdedigen. Het heeft de eenzijdigheid van het syndikalistisch dogma overwonnen, dat de bijzondere taak van de politieke organisatie der arbeiders bij den strijd tegen het kapitalistisch stelsel en den ophouw van het socialisme loochende en het werk der vakorganisatie het geheele terrein van den proletarischen klassestrijd wilde doen bestrijden. Het heeft doorzijn aansluitingbij de R.V.I. getoond, de grondbeginselen van het communisme te aanvaarden en de noodzakelijkheid van samenwerking tusschen de politieke en de ekonomische organisaties van de revolutionaire voorhoede der arbeidersklasse te erkennen. Deze geheele organisatorische en geestelijke revolutie, die het N.A.S. heeft doorgemaakt, stelt het in staat om als kern en tevens om als de voornaamste motorische kracht van een ‘minderheidsbeweging’ op te treden.
Wil echter het N.A.S. zijn taak in zulk een beweging naar behooren vervullen, dan kan het allerminst tevreden zijn met wat het reeds bereikt heeft. Het zal niet op zijn lauweren kunnen gaan slapen, integendeel moet het voortgaan met evolueeren - dat is, met het verouderde in hem zelf ook verder af te scheiden, en de nieuwe kiemen tot rijpheid te brengen. Het zal beter dan totnogtoe moeten leeren, de arbeiders buiten het N.A.S. van de doeltreffendheid eener revolutionaire strijdwijze te overtuigen, moeten leeren, ook bij die arbeiders de idëeen van den boycot van besmette goederen, de solidariteitsstaking, de algemeene staking, ingang te doen vinden, - hen in een geestelijke sfeer weten te brengen, waar die ideeën voor den gewonen N.V.V. of R.K. vakvereenigingsman het vreemde, onwerkelijke, afschrikwekkende wat hun thans nog aankleeft, verliezen. Verder zal het N.A.S., zooals het sedert jaren bij haast elke groote nationale en internationale staking of uitsluiting een voorbeeld geeft aan de arbeiders van alle andere | |
| |
organisaties door zijn schitterende offervaardigheid - hun óók ten voorbeeld moeten gaan strekken door zijn aktiviteit op het gebied der opvoeding. Ook op dit gebied moet het N.A.S. nieuwe banen inslaan; het moet de oude methode van opvoeding, in de arbeidersbeweging sedert een halve eeuw in zwang, zoo spoedig mogelijk vervangen door de betere, die algemeen in sovjet-Rusland en sporadisch in vele andere landen worden gevolgd. Deze methode, die in de plaats van het lijdelijk volgen en opnemen van het gesproken woord (hoogstens verduidelijkt door het lichtbeeld) het werkelijk studeeren en experimenteeren, het zelf zoeken, zelf vinden, kortom de zelfwerkzaamheid van een groep (onder deskundige leiding) stelt - deze methode pas kan in de arbeidersklasse de mannen en vrouwen voortbrengen, die de revolutionnaire beweging behoeft: geen fanatieke ‘aanhangers’ van deze of gene ‘formule’, welker waarheid zij niet kunnen controleeren, geen nabauwers van wat hun in de handboekjes wordt voorgekauwd, maar bewuste strijders, die in staat zijn hun ervaringen zelfstandig te ordenen en te schiften, en dáárdoor tot zelfstandig oordeelen in staat worden. Een N.A.S., dat kern en drijfkracht in een minderheidsbeweging wil worden, zal de opvoeding der jonge arbeiders uit zijn eigen kring ter hand moeten nemen en ook deze langs nieuwe banen zoeken te leiden. Het zal zoowel de leerstelligheid, het gebrek aan fantasie en aan warmte, waaraan de ‘marxistische’ jeugdorganisaties vaak leden, moeten vermijden, als de vaagheid en de verdoezeling van den klassenstrijd, die maken, dat het werk der voorbereiding eener ‘socialistische kultuur’ in de A.J.C. niet tot zijn recht kan komen. Het zal zoowel van de eene als van de andere dezer organisaties kunnen leeren, maar zijn eigen weg moeten zoeken op het gebied van de opvoeding der proletarische jeugd. Het zal, hetzij alleen of te samen met leden van andere, bevriende organisaties, de propaganda onder de vrouwen weer moeten beginnen, daar waar de R.S. Vr. B., die noodgedwongen heeft neergelegd; het zal de groote en eigenaardige kracht, die de vrouw in de beweging kan dragen door haar sterkere, in verhouding tot dien van den man meer onmiddellijke en onvoorwaardelijke uitingen, dienstbaar moeten maken aan de beweging en tevens in het vaak zoo armzalige en gedrukte leven der arbeidersvrouwen het licht en | |
| |
de warmte moeten doen vallen der revolutionnaire gemeenschapsidee.
Telkenmale hebben groepen N.A.S.-arbeiders door hun daden bewezen, dat de klassenstrijd alléén niet, althans niet voortdurend, het geheele leven van den revolutionnair-socialischen arbeider kan vullen, dat de beste onder die arbeiders er naar hunkeren, nog voor de verovering van de macht iets van hun idealen, hoe weinig dan ook, in het sociale leven te verwezenlijken.
Van dit streven getuigen o.a. de vele produktieve associaties en coöperaties door N.A.S.-leden in den loop der jaren opgericht, getuigt ook een instelling als het Domela Nieuwenhuismuseum. Tegenover hun kapitalistische konkurrenten konden die associaties zich slechts in enkele gevallen handhaven, en dan was nog vaak ontaarding hun lot. Toch zijn wij van meening, dat in bepaalde bedrijven en onder bepaalde omstandigheden, de produktieve koöperatie in de revolutionnaire beweging een toekomst kan hebben en voor die beweging van nut kan zijn. En wat het verdere aangaat: naar onze overtuiging is de drang naar een ‘konstruktief socialisme’ volstrekt niet altijd een zwakheid, die bestreden en uitgeroeid moet worden. Die vraag kàn, mits men de dwaling vermijde, te gelooven dat het konstruktieve socialisme het destruktieve, n.l. den klassenstrijd in al zijn vormen, om te komen tot de revolutie, ooit overbodig maken kan, een nuttige funktie vervullen in het proces der innerlijke vervorming van de arbeidersklasse zoowel als in die der vervorming van haar uiterlijk leven. Het konstruktieve socialisme zal zijn kracht kunnen toonen op allerlei gebied: dat van de opvoeding, van het gezellige leven, van de proletarische kultuur, van de produktieve associatie en misschien ook van de koöperatieve huishouding. Zoowel aan de tradities van het revolutionnair syndicalisme (voornamelijk in den vorm die dit syndikalisme in den tijd van zijn hoogsten bloei, dat is in de jaren 1900/12 bij de groep ‘La Vie Ouvrière’ in Frankrijk aannam) als aan de gedachtengangen van het kommunisme en aan het streven der arbeiders in de Sovjet-Unie zal het N.A.S. allerlei elementen kunnen ontleenen, wanneer het ook op het gebied van het konstruktieve socialisme de drijvende kracht in een minderheidsbeweging wil worden.
|
|