De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] VII Wild was de wind, en in vluchten vlogen witte wolken door de lucht die stond en zich welfde om de wei, en den smallen hoogen weg die wei-wereld aan bosch-rand bond. De wind was de west' en zoel van zomer, als een zeil zwol mijn hart onder zijn hand en de wei groende op onder den nieuw-komer die winter-vaalte wegstreek van 't land. Laag tusschen bruin van bottende boomen lag gedempt het dorp in een wijde zwiep: recht scheen de weg er op aan te komen, recht was een weg die mijn hart beliep. Langs de wei-weg die vaak, in dampig getijde opdook als een dijk uit de wollige zee schenen nu straklijnig mee te glijden d'omsluitende slooten in scherpe snee. [pagina 32] [p. 32] Maar mij heugde 't gaan toen witte hagen aanwiesse' op den wal in stommen spoed en twijfel om 't hart als een strik lag geslagen dat ademde àl kleiner, tot in een vloed met water en wei en ver over de landen het rijpe verschiet dat trilde in licht hoop en vreugd verzonk: tusschen nevel wanden ging de dag onder, de wereld dicht. Tot weer openwaaide onder winter-winden het nieuw verschiet dat geen nevel bluscht, waar al wat verloren ging ligt te vinden: de weg en het doel, de moed en lust. En een wonder schijnt dat zoo laat werd gevonden wat zoo nabij lag en zóó sterk licht; spreekt het hart: leefde ik altijd gebonden? en de oogen: waren wij altoos dicht? [pagina 33] [p. 33] Maar nu daagt het open en te betreden, de handen reiken naar 't werk daarin; en de stilte en bloeiende droom van heden is een laatste rusten vóór strijd-begin. O wie staande als ik in den wilden Maart-morgen op het windvol pad dat naar 't dorp zich wendt voelt de wind van den wil gaan naar nog verborgen paden, die hij als zwaar erkent, laat hij zijn ziel waar zij diepst is bevragen of zij weet wie haar heenzendt en wat haar wacht dat zij een licht voor zich uit mag dragen, en niet zal gaan als een kind bij nacht. Wetend zij de wil die hem bevleugelt, dat geen steen hem worde wat hij opnam en moed niet mind're in zijn hart, beteugeld als de jaren gaan, elk gaande als het kwam. [pagina 34] [p. 34] Want zege is ver en hard staan de daden tusschen ons en hem, en dit een'ge is vast: wij zullen niet zien hoe uit die zaden de vrucht van de nieuwe wereld wast. En ons leven zal zijn te zien wegwijken voor ons uit, door de tijden, den nieuwen dag, en ons sterven misschien den niet-te-bereiken verder weg te weten dan jeugd hem zag. Daarom zij wie tot dit werk zich binde willig als de wind die komt en gaat en van wien waar hij ging niet valt te vinden maar die hoop van zomer den landen laat. Vorige Volgende