De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw
(1914)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 24]
| |
II.Hoe kwam de verandering? Het was de groote industrieele revolutie, met Engeland als uitgangspunt, die in het derde kwart van de achttiende eeuw het leven der menschheid, ook het vrouwenleven, in nieuwe banen leidde. Haar eerste uitwerking was, meer differentiatie te brengen tusschen de vrouwen van de verschillende klassen. Zooals ik reeds opmerkte was hun leven bij alle ongelijkheid in vroegere tijden toch betrekkelijk gelijk, gevuld met den arbeid voor de huishouding, afgescheiden van het groote levens-rumoer, het maatschappelijk gebeuren. Nu kwam de groote kracht, die alles omverwierp, wat eeuwen en eeuwen lang onveranderd was gebleven. Die kracht was de machine, zelve het product van een lange technische, economische en sociale ontwikkeling. De uitvinding van de spin- en de weefmachine ongeveer gelijktijdig met die der stoommachine, en de overdraging van het beginsel van den machinalen arbeid ook op andere takken van bedrijf, vernietigde in Engeland binnen enkele tientallen jaren de oude levens-verhoudingen en tooverde nieuwe sociale verschijnselen te voorschijn. Een van de voornaamste dier verschijnselen was de vrouwen- en kinder-arbeid op grooten schaal in de textiel-industrie. Reeds in 1790 waren er over de 60000 vrouwen en 40000 kinderen in de garenfabrieken werkzaam; een halve eeuw later, in 1840, telde Engeland een half millioen industrieele arbeidsters en nog weer een halve eeuw daarna, in 1890, waren anderhalf milloen vrouwen in de industrie werkzaam. Zoo als het in Engeland is gegaan, zoo ging het in alle landen, waar de nieuwe wijze van produceeren, de machinale industrie, haar intrede heeft gedaan. Met haar ontsleurde een onweerstaanbare kracht de vrouwen aan hun vroegere arbeid- en levensfeer, doorbrak de oude gewoonten, roeide de diep-gewortelde zeden uit. Als ik zeg de vrouwen, dan bedoel ik allereerst de vrouwen der arbeidende, der uitgebuite klassen. Zij waren het die door den omkeer in het productie-proces werden gedwongen, den arbeid in en voor hun gezin met den arbeid in de fabriek te verruilen of juister gezegd, zich af te matten en onder te gaan in de wanhoopige poging, den dubbelen arbeids- | |
[pagina 25]
| |
last te dragen die hun opgeladen werd. Er werd niet gevraagd of de vrouw begeerde in de fabriek te gaan werken, of man en kinderen begeerden dat zij ging: zij moest gaan, met de machinale productie was de mogelijkheid, de wenschelijkheid en de noodzakelijkheid van vrouwenarbeid als beroep op groote schaal geboren. De mogelijkheid; want waar het oude handwerk in vele bedrijven een lange leertijd en veel spierkracht noodig had gemaakt, werden beide nu door de machine overbodig. Spierkracht was geen vereischte om de nieuwe spin- en weefmachines te bedienen, de slanke vrouwenhanden en de tengere kindervingertjes waren daartoe nog beter geschikt dan de sterke mannenknuisten, - en de kleine kinderlichaampjes konden beter dan de mannenlijven onder en tusschen de machines door kruipen om ze schoon te maken. Terwijl de leertijd in sommige engelsche gilden zeven jaar had geduurd, was een opleiding van eenige maanden voldoende om de eenvoudige handgrepen aan de machine te leeren. Voor den ondernemer was vrouwenarbeid wenschelijk, in vele opzichten wenschelijker dan mannenarbeid. De vrouw kon, zagen wij, den arbeid aan de machine in vele gevallen evengoed, in sommigen zelfs beter verrichten, en zij nam met een veel geringer loon genoegen dan de man als kostwinner verdiend had. Het gebruik maken van vrouwen en kinderen als werkkrachten, stelde den ondernemer in staat, uit vier of vijf leden van het arbeidersgezin meerwaarde te halen, terwijl onder de vroegere arbeidswijze, alléén de man-kostwinner meerwaarde ten zijnen behoeve had voortgebracht. Het loon dat hij vroeger aan den man had uitbetaald, werd nu ongeveer over de leden van het gezin verdeeld, die voor hem werkten. Het totaal-bedrag was misschien iets hooger, maar de som der voortgebrachte meerwaarde was het naar verhouding nog veel meer. Daarbij kwam dat de vrouw door de psychische eigenschappen die in haar door de eeuwen van verdrukking gekweekt waren, door haar gehoorzaamheid, lijdzaamheid, vrees, onderwerping, haar geringe behoeften en haar gebrek aan trots, aan weerspannigheid en onafhankelijkheidszin, een bijzonder geschikt voorwerp van uitbuiting was; zij bezorgde aan den meester geen last, zooals de gilden-arbeider dat deed, in wien door het bewustzijn van zijn onontbeerlijkheid en de saamhoorigheid | |
[pagina 26]
| |
met zijn arbeidsgenooten fierheid en zelfbewustzijn leefden, zij stelde geen eischen en dreigde niet het werk te verlaten zoo deze niet werden vervuld. Solidariteit met haar arbeidsgenooten bezat zij niet, enkel overgave aan haar gezin en bereidwilligheid alles te lijden, om dat gezin voor nood te bewaren. Zoo werd de proletarische vrouwenarbeid in fabrieken en werkplaatsen een sociaal verschijnsel in alle landen, waar de machinale productiewijze zich baan brak: eerst in Engeland, later in Duitschland, in Frankrijk, in België, in Nederland, in Italië, in Oostenrijk, in Zwitserland, in Rusland, in Amerika, in Japan en China, overal. Het snelst heeft de geweldige omkeer, die voor millioenen vrouwen nieuwe levens-voorwaarden en levens-omstandigheden schiep, zich natuurlijk voltrokken (althans is dit voor Europa het geval) in die landen, waar de moderne industrie de meest grootsche vormen aannam en de ekonomische ontwikkeling sprongsgewijze vooruitging. De meest sprekende cijfers levert Duitschland, waartusschen 1882 en 1907, in 25 jaar tijds dus, het aantal in een beroep werkzame vrouwen, de dienstboden niet meegerekend, van 4 1/4 tot 8 1/4 millioen is gestegen. Onder deze 8 1/4 waren in 1907 2 1/2 millioen fabriekarbeidsters (tegen 1 1/2 in 1895). De beteekenis van deze toeneming wordt nog versterkt door de volgende cijfers: aanwas der bevolking tusschen 1882-1907, 35%; aanwas der in een beroep werkzame vrouwen 92%. Zoo sprekend als in Duitschland zijn in ons land de getallen niet, maar toch sprekend genoeg: de bevolking nam in de 20 jaar tusschen 1889 tot 1909 toe met 33%, de in een beroep werkzame vrouwen met 53%, de in de industrie werkzame vrouwen met 74%. Van de millioenen en tientallen millioenen vrouwen, die door de maatschappelijke ontwikkeling van de laatste eeuw zijn weggerukt uit den gezinsarbeid en in onze dagen tot maatschappelijken arbeid worden gedwongen, behooren zeker drie kwart tot de loonarbeidsters en het grootste deel van deze arbeiden in de fabriek. Voor die vrouwen is een nieuw stadium, dat in het leven van de menschheid begint, werkelijkheid geworden. De vroegere verhouding: de vrouw economisch afhankelijk van den man, hij de broodwinner, zij degene, die produceert voor het gezin en dat door haar arbeid bestendigt, in stand | |
[pagina 27]
| |
houdt, die oude verhouding is in de streken, waar een talrijk vrouwelijk industrie-proletariaat bestaat, volkomen verdwenen. In Duitschland, dat ons wat de arbeids- en de sociale verhoudingen betreft, waarschijnlijk het beeld eener algemeene toekomst toont, de toekomst die de vrouw uit de arbeidersklasse overal wacht, in Duitschland vinden wij meer dan een half millioen gehuwden onder de industrie-arbeidsters. Voor deze vrouwen is de oude afhankelijkheid van den man-kostwinner een overwonnen levensverhouding. Zij winnen hun eigen brood, soms ook het brood van hun eigen kinderen, maar, onder welke omstandigheden en ten koste van hoeveel leed! Wat beteekent, wat is feitelijk de in- houd van de zelfstandigheid ten opzichte van den man, die de vrouwen van het proletariaat hebben gewonnen? Die inhoud is eenvoudig een nieuwe en zwaarder drukkende afhankelijkheid, de afhankelijkheid van den ondernemer. Voor de gehuwde arbeidster, het is algemeen bekend, beteekent het arbeiden in fabrieken en werkplaatsen, het zuchten, het zwoegen, ja, het bijkans bezwijken onder een dubbelen arbeidslast. De vrouw uit de arbeidende klassen moet evengoed als vroeger, ten behoeve van haar gezin huiselijken arbeid verrichten. Zij kan zich geen, of bijna geen hulp verschaffen; van allerlei dingen, die de moderne techniek veel beter, veel zuiverder, met veel minder arbeid en tijdverlies voortbrengt dan in en door het huishoudelijk kleinbedrijf geschiedt, moet zij afstand doen, omdat zij voor haar finantieel onbereikbaar zijn. Van de toepassingen der industrieele productie en der ver-doorgetrokken arbeidsverdeeling op verlichting en verwarming, het conserveeren van levensmiddelen, de reiniging van huis, huisraad en kleeding, kan zij slechts in zeer onvoldoende mate profijt trekken. Voor en na haar beroepsarbeid, en tusschen de pauzen van dien arbeid in, moet zij druppelsgewijze, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, haar kinderen en haar huishouding verzorgen, de woning schoonhouden, het eten bereiden, het vaatwerk reinigen, de kleederen van het gezin wasschen en onderhouden, en dit alles bij een arbeidsduur in fabriek of werkplaats, die zelden korter dan tien uur is, en in sommige landen en bedrijven nog aanmerkelijk langer. De gehuwde fabriek-arbeidster lijdt onder een dubbele arbeidslast, die haar elke vreugde in het leven ontrooft, haar iedere verpoozing belet en haar rusteloos doet jagen door de dagen en nachten achter onvolbrachte | |
[pagina 28]
| |
noodzakelijke bezorgingen aan. Natuurlijk dat haar lichaam, haar zenuwen en haar organen, door de overmatige arbeid die van haar gevergd wordt, vroeg opgebruikt is, of op zijn best, ontijdig tot de kwalen en zwakte van den ouderdom vervalt. Die overmatige, haar krachten te boven gaande arbeidslast met zijn gevolgen van voortdurende gejaagdheid en afgematheid, dat was het eerste groote euvel van haar nieuwen staat, die de proletarische vrouw bewust werd, de groote kwelling die haar bestaan ondergroef. Zij voelde, dat zij werken moest, dag in, dag uit, tot zij er bij neer viel, dat zij, de zwakke, het werk van twee menschen moest verrichten, het werk van de vrouw, producente in de huishouding, en het werk van de vrouw, producente in de maatschappij; zij voelde zich onmenschelijk afgebeuld. Natuurlijk is de gezondheid der vrouw tegen den fabriekmatigen arbeid, gelijk die in het kapitalisme is geregeld, niet bestand. Beroepsziekten, op zich zelf reeds onvermijdelijke gevolgen van den te langen arbeidsduur, teisteren haar in nog hoogere mate dan haar mannelijke arbeidsgenooten; al zou de arbeid dien zij verricht op zichzelf niet ongezond, niet slecht voor het lichaam zijn, zoo hij korter ware en afgewisseld werd, niet door anderen arbeid in huis, maar door rust en verpoozing, dan nog is hij vergif door zijn overmatige duur. Daarbij komen dan nog de ongunstige hygienische voorwaarden, waaronder die arbeid moet worden verricht, al zijn deze in sommige fabrieken en bedrijven niet meer zoo ongunstig als zij dat waren in het begintijdperk der industrie, ze zijn toch vaak nog slecht genoeg, om de gezondheid van vele vrouwen voor goed te knakken. Daar komt verder bij de aard van het werk die vaak voor het vrouwelijk organisme zeer nadeelig is. In de kapitalistische maatschappij wordt niet gevraagd, wat of vrouwenwerk is. Er wordt niet gevraagd, in welke bedrijven de vrouw arbeiden kan, zonder letsel te ondervinden in haar gezondheid en hare organen. Evenmin wordt er gevraagd, welke ziekten en kwalen haar bespaard zouden kunnen worden door de toepassing der hulpmiddelen van de moderne techniek. Ik noem bijv. de trapnaaimachine. Het is bekend genoeg, dat de arbeid aan de trapnaaimachine, gedurende acht à tien uur per dag, dag in dag uit herhaald, voor het vrouwelijk lichaam bizonder nadeelig is. Welnu, deze schadelijke werkingen kunnen vermeden worden, de electriciteit doet het werk van de machine voort te | |
[pagina 29]
| |
bewegen even goed of beter, maar in hoeveel confectiebedrijven zijn electrische motoren ingevoerd? Hier zijn het bewegingen, die slecht zijn voor het vrouwelijk organisme, vooral voor de voortplantings-organen; daar zijn het gassen, die haar en ook het kind, dat zij draagt, vergiftigen, ginds is het 't staan met de voeten en de beenen in het heete water, zooals in de zijde-spinnerijen plaats vindt of het verblijven in gloeiend heete werkplaatsen, dat haar schaadt. Textiel- en kunstwol-industrie, wolkammerijen, tegels, steen en porceleinfabrikage, tabakindustrie en fabrikage van gekleurde papieren - ziehier eenige der bedrijven waardoor het vrouwelijk organisme bijzonder lijdt. Groot is het aantal bedrijven, waarin het werk - in de huidige omstandigheden en bij den huidigen arbeidsduur - voor de vrouw speciale ziekten en kwalen tengevolge heeft. Dit wordt o.a. bewezen door een vergelijking van de ziektedagen der vrouwelijke met de mannelijke leden der duitsche ziekenkassen. Tegen- over 4 3/4 ziektedagen per jaar per mannelijk lid staan 7 1/4 ziektedagen per jaar per vrouwelijk lid, wel een bewijs, hoeveel meer de vrouwenlichamen onder den industrieelen beroepsarbeid lijden. Ook de tuberculose is onder de arbeidsters meer verspreid en komt bij haar doorgaans op vroegeren leeftijd voor, de duitsche statistieken van het jaar 1912 toonen aan, dat het aantal wegens tuberculose behandelde arbeidsters tot dat der mannelijke arbeiders stond als 1: 2, terwijl de verhouding van het aantal in de industrie werkzame vrouwen tot dat der mannen 1: 3 is. Gaan wij van de gevolgen van den loonarbeid der vrouw voor haar zelve over tot de gevolgen, die deze voor haar kinderen heeft. Proletarische vrouwenarbeid beteekent altijd hooge zuigelingensterfte. Oorzaak hiervan is zoowel de armoede die de gehuwde vrouw tot den arbeid buitenshuis drijft, als het feit dat het jonge kind de moedermelk en de moederzorg reeds eenige weken na de geboorte moet missen. In de gegoede buurten is de doorsnêe-sterfte van kinderen onder het jaar ongeveer 8%, maar de moeders uit de arbeidende klasse werkzaam in industrieële bedrijven, (van een aantal bedrijven loopen de opgaven sterk uiteen, hiervan zal verschil in de hoogte van het loon wel de voornaamste oorzaak zijn) verliezen tusschen 20 en 50%, hunner jonge kinderen. In de engelsche textiel-centra, waar de loonen betrekkelijk hoog | |
[pagina 30]
| |
zijn, sterven 22% der kinderen in het eerste levensjaar, in de duitsche textiel-centra 38%, in de fabrieksplaatsen in de Rijnlanden 50%. Ik noem hier niet eens die bedrijven, welke in bizonder slechten roep staan. Overal bijv. waar vrouwen bij de verwerking van loodwit gebruikt worden is de kindersterfte nog grooter en brengen de arbeidsters slechts weinig levende kinderen ter wereld. En ook waar de kinderen, die de vele millioenen loonarbeid-verrichtende vrouwen ter wereld brengen, in het leven blijven, kunnen wij toch niet spreken van gedijen, waar de moeder ze van hun allerprilste jeugd overlaten moet. Ze komen lichamelijke zorg te kort, liefde en toezicht te kort, ze groeien op als verwaarloosde wezens. De kapitalistische maatschappij, die aan het socialisme verwijt de vrouw uit haar huis te willen halen en het gezin uiteen te rukken, maakt zich zoo sprekend schuldig aan groote huichelarij, want millioenen en millioenen vrouwen heeft het kapitalisme reeds uit hun huis gehaald en millioenen gezinnen uiteen gerukt. De arbeid der vrouw en die der kinderen van de arbeidersklasse in dienst van het kapitalisme is een der groote factoren die bezig zijn de oude vormen van het gezinsleven en de oude verhoudingen tusschen ouders en kinderen in het proletariaat te vernietigen. Aanvankelijk nam het kapitalisme de moeder van haar kind weg zonder zich in 't minst te bekommeren om de gevolgen. Hoeveel arbeidskinderen zijn lichamelijk of geestelijk te gronde gegaan door volkomen gemis aan verzorging! Hun aantal is niet te schatten. En zelfs nu, nu de eerste voorjaarsbloemetjes van de zorg der gemeenschap voor het kind beginnen te ontluiken en vereenigingen ontstaan, meest nog als uitkomst van het privaatinitiatief, die zich de kinderen van de vrouwen, die buitenshuis werken aantrekken, deze verzorgen zoolang ze heel klein zijn, en later voor en gedurende de schooluren onder dak brengen, hoe embryonair, hoe totaal onvoldoende is dat alles nog! Het grootste deel der kinderen van werkende moeders is aan hun eigen lot overgeleverd, zij zwerven langs de straat, of zij worden opgesloten in benauwde vertrekjes. Hoeveel ongelukken komen niet per jaar voor bij die kinderen van de armen, die geen toezicht hebben en geen hulp, die spelen met vuur of met kokend water, die uit een raam vallen of zoo iets, en; waar het lichaam niet wordt vernietigd, hoeveel schade lijdt daar niet vaak het karakter door gebrek aan toe- | |
[pagina 31]
| |
zicht, gebrek aan liefde, gebrek aan leiding. Ik heb tot nu toe de vrouw der arbeidende klasse, die buitenshuis loon-arbeid verricht, speciaal de industrie-arbeidster, op het oog gehad. Maar ik moet thans nog eenige woorden zeggen over het lot der voor loon thuis-werkende proletarische vrouw, der huisarbeidster. Op den achtergrond van den fabrieksmatigen arbeid, breidt zich het duistere rijk van de huis-industrie uit. Is de huisarbeidster gelukkiger dan haar zuster die in de fabriek of werkplaats voor haar brood zwoegt? Wij weten van niet. De loonen zijn nog lager, de uitbuiting is nog grooter, de arbeid wordt in de kleine gebrekkige woning, onder nog veel ongunstiger hygiènische voorwaarden verricht. De huis-arbeidster heeft ja, een schijn van iets meer vrijheid, de schijn dat zij haar beroepsarbeid met het werk ten behoeve van haar gezin kan vereenigen, den arbeid eenigszins kan regelen zooals zij zelve dat wil, maar in werkelijkheid bestaat die vrijheid niet, want door de uiterst geringe verdienste, in sommige takken van bedrijf ook door de opeenhooping van arbeid in bepaalde seizoenen, zijn haar arbeidsdagen moordend lang en heeft zij nog minder tijd om de kinderen en huishouding te verzorgen dan de fabriekarbeidster. Er zijn natuurlijk nog meerdere kwellingen aan den beroepsarbeid van de proletarische vrouw verbonden. Ik heb slechts eenige opgesomd van de diepste schaduwkanten van dien arbeid onder het kapitalisme. En wel is het waar, wij socialisten, zien uit de ellende en het lijden dat het kapitalisme over de menschheid brengt altijd weer dit eene licht oprijzen, dat het uit de verdrukking den strijd baart voor de eenheid der menschen, voor de klassenlooze maatschappij, maar zeer lang is de nacht geweest en zeer zwak is langen tijd de schemering geweest in dit bizondere geval. Want zoo groot was de ellende van die arbeidende vrouwen, zoo diep werden zij neergedrukt en zoo zeer werd alle kracht en alle fut uit haar gehaald in den arbeid voor het kapitaal, dat er niets overbleef voor zich zelf. Zij waren te vreesachtig om te strijden en te bekrompen van inzicht om de solidariteit der verdrukten te zien als het redmiddel en de daad der aaneensluiting te willen. Zeer lang heeft het geduurd, voor die vrouwen, die toch werkten in en voor de maatschappij, iets van de maatschappij begrepen en opstonden tegen het maatschappelijk onrecht. De overmaat hunner ellende maakte | |
[pagina 32]
| |
hen onontvankelijk voor de gedachte van verzet, voor de hoop van een betere toekomst; de lange arbeidsdagen, de ontzettende afmatting, die haar telkens overviel en het feit, dat zij thuis dadelijk weer moesten beginnen met te zorgenvoor het eten, voor de wasch, voor de kinderen, dat zij nooit tijd en kracht vonden zich rekenschap te geven van hun leven en hun omgeving - en daarbij de oude gewoonte van geduldig en lijdzaam dragen, dit alles maakte, dat zij slechts na langen langen tijd konden komen tot aaneensluiting en tot verzet. Reeds tientallen jaren waren de arbeiders bezig, den vakvereenigingsstrijd en den klassenstrijd te strijden, reeds ver waren die op den weg der bevrijding, reeds groot en machtig waren hun organisaties en nog hingen de vrouwen als een dood gewicht aan hen, de vrouwen van hun eigen klasse; zij begrepen den strijd hunner mannen niet en belemmerden die vaak en verzetten zich tegen de offers van tijd en geld die die strijd kostte. Maar gelukkig, allengs begint daarin verandering te komen en die verandering gaat in de laatste jaren snel. Het is waar, nog slechts een zeer klein percentage der vrouwen is georganiseerd. Zelfs in Duitschland, waar de vrouw in de industriëele bedrijven zulk een groote rol speelt, en er sedert jaren zoo hard wordt gewerkt om de arbeidsters te organiseeren, waren in 1912 nog slechts 8.6% hunner tot de vakvereenigingen toegetreden. Maar toch, er is overal vooruitgang. Er is een beweging, er is nog wel geen toestrooming, maar dan toch een toeloop van de vrouw naar de vakorganisatie, en zoo is het ook met de deelneming van de arbeidersvrouw aan den politieken strijd van haar klasse, aan de sociaal-democratie. Het heeft lang geduurd, eer de arbeidersvrouwen ontwaakten, maar wij kunnen zeggen, dat zij in de laatste jaren bezig zijn te ontwaken. De internationale vrouwenconferenties die sedert 1907 geregeld de internationale socialistische congressen voorafgaan, zijn daarvan een bewijs en een ander bewijs zijn ook de internationale vrouwendagen, demonstraties der proletarische vrouwen voor politieke rechten zooals die nu reeds eenige malen in een aantal europeesche landen: Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, België, Nederland, misschien nog andere die ik vergeet, worden gehouden. Ja, ook in Rusland, waar de vrouwen eenige dagen geleden getracht hebben, den internationalen vrouwendag mede te vieren, maar waar politie en justitie dat onmogelijk hebben gemaakt, en de dappere strijdsters haar pogingen om zich | |
[pagina 33]
| |
te organiseeren, politieke en ekonomische rechten te veroveren, met gevangenisstraf en verbanning zullen moeten boeten. In elk geval kunnen wij zeggen: in de proletarische vrouwen voltrekt zich een groote verandering. Het is nog slechts een voorhoede in alle landen, die den strijd meevoert, maar wij begroeten die voorhoede in de blijde zekerheid, dat eenmaal het groote leger van de proletarische vrouwen zal optrekken onder de roode vlag van het socialisme. Zooals het is in andere landen, zoo is het ook in Nederland, waar door de kleinburgerlijke verhoudingen en door het feit, dat betrekkelijk nog weinig vrouwen in de industrie werkzaam zijn - het spreekt toch van zelf dat de industrie-arbeidster gemakkelijker in beweging is te brengen dan de betrekkelijk afgezonderd levende arbeidersvrouw op wie het maatschappelijk milieu slechts zijdelings, niet rechtstreeks, inwerkt - van een proletarische vrouwenbeweging eerst in de laatste jaren sprake is. Het is een verheugend teeken, dat die beweging ook in ons land zoo goed vooruitgaat. Toen voor enkele weken hier in Amsterdam de groote wagen van de Amsterdamsche proletarische vrouwenclubs door de straten van de stad reed, met daarop in groote, roode letters de leuze: ‘het algemeen kiesrecht voor de vrouwen in de Grondwet’ en toen ik dien wagen toevallig ontmoette, toen, kan ik wel zeggen, sprong mijn hart van vreugde in mij op, want ik dacht aan den kolossalen ommekeer, die dit beteekent in de gedachten en gevoelens van althans een kleine voorhoede van de arbeidersvrouwen. Ik herinnerde mij, hoe ik, een jaar of twaalf geleden, in een voordracht gesproken had over ethiek en maatschappij en over de verandering in de ethische normen en gevoelens der menschen, wanneer de ekonomische en sociale verhoudingen veranderen en een nieuwe klasse opkomt. Die verandering had ik toen aangeduid als stuivertje-wisselen, en ik herinnerde mij, welk een verontwaardiging dat woord gewekt had; hoe de Groote Leider, de steunpilaar en het voorbeeld aller huiselijke deugden, Abraham Kuyper, aanstoot had genomen aan mijne uitlating en ze uitgespeeld tegen de sociaal-democratie. Toen ik nu die arbeidersvrouwen zag, moest ik denken, hoe in haar gemoed de oude deugden en ondeugden waarlijk stuivertje-gewisseld hadden, want was niet door de eeuwen aan de vrouw voorgehouden, dat de allervoornaamste deugd | |
[pagina 34]
| |
voor haar was bescheidenheid? Dat men niet sprak over een vrouw, dat zij niets deed om de opmerkzaamheid tot zich te trekken, dat behoorde toch zeker tot wat men haar inprentte als goed en behoorlijk. Deze vrouwen nu, trokken er op uit in het drukke Amsterdam, met roode linten getooid, om zoo veel mogelijk menschen te lokken die naar hen luisterden wanneer zij de groote vergadering aankondigden en opwekten tot bezoek. Zij negeerden de oude moraal en maakten nieuwe normen. En was het niet een deugd voor de vrouw, om te arbeiden ‘zonder einde’, als Schiller zegt? Maar deze proletariërs-vrouwen lieten - op Zaterdagmiddag nog wel - huis en huiselijke arbeid in den steek, om de straat op te trekken. De lijdzaamheid, het geduld, de onderwerping, al de oude deugden van het vrouwelijke, het onderdrukte geslacht - tevens de deugden van alle onderdrukte klassen - hoe waren zij bij dezen verkeerd in daadkracht en geestdrift en revolutionair bewustzijn en moed! Zoo hadden de oude deugden en ondeugden stuivertje gewisseld in deze vrouwen, en wat men vroeger uitgekreten zou hebben als onvrouwelijkheid en schaamteloosheid, begroeten wij nu als de nieuwe deugden der proletarische vrouw, die den strijdt mee strijdt van haar klasse.
Wij hebben gezien hoe voor de loon-arbeid verrichtende vrouw der proletarische klasse de dubbele arbeidslast het ergste euvel is waaronder zij lijdt. Daarom is verkorting van den arbeidsdag de allervoornaamste eisch der strijdende arbeidster. ‘Bevrijding’ dat beteekent voor haar in de eerste plaats bescherming tegen overmatigen arbeid, 8-urendag en vrijen Zaterdag-middag. ‘Bevrijding’ beteekent verder hulp in de ontzettende moeilijkheden en zwarigheden die voor haar het moeder-worden en moeder-zijn mede brengt, door moederschaps-verzekering en steun der gemeenschap bij de verzorging van het jonge kind. En bevrijding beteekent ten derde verlichting van haren huiselijken arbeidslast door gemeentelijke inrichtingen en instellingen van allerlei soort. Deze zeer reeële, concrete bevrijding is het, waarnaar de proletarische vrouw hunkert, voor deze bevrijding is het dat zij strijd voert, dat zij ekonomische macht en politieke rechten, in de eerste plaats het kiesrecht, veroveren wil. | |
[pagina 35]
| |
Den invloed der industrieële revolutie op de vrouw der arbeidende klasse kennen wij nu, thans wend ik mij nu tot de vrouw der burgerlijke klasse. Wat heeft de omkeer in de productie-wijze voor haar leven beteekend? Hoe heeft die omkeer daarop ingewerkt? Niet minder groot en ingrijpend is de invloed der nieuwe productie-wijze op haar leven geweest dan op dat van haar zwoegende zusters, al ging zijn inwerking langs geheel andere banen. Terwijl vele vrouwen der proletarische klasse door de industrieële revolutie met werk werden overladen tot ze schier bezweken, werd het arbeidsveld van vele vrouwen uit de burgelijke klasse allengs verkleind. Dat arbeidsveld kromp door de snel voortgaande organisatie en specialisatie van den arbeid, met iedere overwinning der moderne techniek meer ineen. Reeds eeuwen lang was dat het geval geweest, langzaam, haast onmerkbaar. In den eigenlijken bloeitijd van het gezin, inde tijdperken der productie voor eigen gebruik, oefende het gezin een aantal functies van allerlei aard uit. Godsdienstige, rechterlijke, productieve functies, die het langzamerhand door de ontwikkeling van den staat en de specialiseering van den arbeid verloor. De huishouding vormde, in de middeleeuwen en ook nog daarna, een afgesloten, veelomvattend productiegebied, een complex van talrijke bedrijven, dat door de huisvrouw geleid en bestierd werd en waarin alle vrouwen van het huis werkzaamheden verrichten. Vrouwenarbeid was het bewerken van het vlas, het spinnen, weven, naaien, wasschen en bleeken; het vervaardigen van alle kleederen, ook die van den man, en nog eeuwen lang het vervaardigen van alle kleedingstukken der vrouwelijke gezinsleden. Wij leven snel en wij vergeten gauw; wij vergeten, hoe jong de nieuwe tijd nog is en van hoe recenten datum al zijn uitvindingen zijn. Weet gij wel, dat pas sedert een halve eeuw de confectie bestaat en men alle kleedingstukken gereed kan koopen, de confectie, die zoo algemeen is geworden en onmisbaar in ons leven, dat van af de bescheiden arbeidster tot de verwende weeldedame toe, niemand onzer het zonder haar zou kunnen stellen. Gelukkig, behalve het eeuwige spinnen, het naaien en wasschen had de vrouw uit vroegere dagen ook nog arbeid, waarin zij meer smaak en kunstzin, meer van haar eigen persoonlijkheid kon leggen. Wij weten, welk een prachtige dingen zij juist in de middeneeuwen heeft gewrocht, | |
[pagina 36]
| |
heerlijke weefsels en borduurwerk, tapijten, dekens, misgewaden, die nog heden onze bewondering opwekken. Verder viel er nog allerlei huishoudelijk werk te verrichten, zooals het brouwen van het bier, het koken van zeep, het bereiden van vruchtensappen, het inmaken van vruchten, het gereed maken van geneeskrachtige kruidendranken voor zieken, het broodbakken, het bereiden en bewaren van de slacht, het water dragen; ook de tuinbouw en de teelt van hoenders en varkens kwamen in den regel voor rekening der vrouw. Langzamerhand, in den loop der eeuwen krimpt dit uitgestrekte arbeids-gebied ineen, doordat verschillende huishoudelijke verrichtingen aan de huisvrouw worden afgenomen en in afzonderlijke bedrijfstakken georganiseerd. Bierbrouwerijen b.v. vinden wij sedert de middeneeuwen in vele steden, het weven en bereiden van wollen stoffen vindt algemeen plaats niet in het huisgezin, maar door de arbeiders der gilden en later der manufaktuur. Echter, nog altijd was het arbeids-gebied der vrouw uit de burgerklasse zeer omvangrijk en bleef dat, tot de industrieele revolutie de oude zeden en verhoudingen omverwierp. De machinale techniek maakte zich meester van haast alle werkzaamheden, die vroeger der vrouwen uitsluitend gebied waren geweest. De georganiseerde en gespecialiseerde arbeid, die over de groote hulpmiddelen eerst van den stoom, later ook van de electriciteit beschikte, volbracht gemakkelijk wat de vrouw eeuwen lang in arbeid die geen einde nam, in provisie- en naaikamer, aan de waschtobbe en in de keuken met kleine, dwergachtige instrumenten en verenkelde kracht gedaan had. Zij verloor het grootste deel van haar arbeidsveld, haar economische functies werden steeds beperkter en haar leven werd armer aan inhoud. Natuurlijk kwam een gevoel van onbevrediging en verveling over haar, een hunkeren naar ander werk, naar nieuwe bezigheid om de levensuren mee te vullen. Tot nu toe waren de vrouwen en dochters in de kleine- en de middenburgerij door hun huishoudelijken arbeid onmisbare produceerende en conserveerende krachten geweest: maar thans veroordeelde de technische ontwikkeling de arbeids-kracht der vrouw tot braak liggen. En dit geschiedde in een tijd, dat de strijd om het bestaan voor de burgerij steeds zwaarder werd door de concurrentie met het grootkapitaal. Steeds moeilijker werd het voor de vaders en broeders, om de ongetrouwde meisjes te onderhou- | |
[pagina 37]
| |
den, nu deze niet langer belangrijke tegenprestaties in den vorm van huiselijke diensten konden bewijzen. Wanneer de dochters niet trouwden kwamen zij, zooals de gewoonte was sedert onheugelijke tijden, ten laste van de mannelijke leden der familie. Deze hadden haar nooit heel vriendelijk aangezien, al maakten zij zich nog zoo nuttig, hadden vaak minder vleiende en ridderlijke benamingen over gehad, sommige stuitendgrof, voor de ongetrouwde zuster of nicht, die zij moesten onderhouden. Nu door de ekonomische ontwikkeling het grootste deel van den arbeid der vrouw in huis kwam te vervallen, werden die ongetrouwde vrouwen hoe langer hoe meer overtollige wezens, een ondragelijke last voor de mannelijke familieleden. En het aantal ongetrouwde vrouwen vermeerderde, want het leven was moeilijker en onzekerder geworden en de eischen aan het leven gesteld stegen; vele mannen zagen er tegen op om een gezin te onderhouden, het aantal huwelijken nam in de burgerlijke klassen af; ook werden zij in den regel op lateren leeftijd gesloten. Ziedaar de economische en sociale, de krachtig dringende en dwingende oorzaken, die de vrouw uit de kleine- en de middelburgerij de wereld in hebben gejaagd. Evenmin als de vrouw der arbeidende klassen, heeft zij uit eigen vrije wil het nieuwe arbeidsveld verkozen. Niet door een willekeurige, wortelooze revolutie in haar denken en voelen, niet door een plotselinge ongedetermineerde aandrang naar ander dan haar lange gewoonte-werk, een plotselinge behoefte aan wijdere levenshorizonnen, is zij van het veilige omsloten thuis de woelige maatschappij ingegaan; maar omdat de ekonomische dwang, het sociale moeten, met de fysieke nood de groote meester en opvoeder der menschheid, haar dwong. Zij ging de maatschappij in, om te werken voor haar brood. Althans, zij wilde gaan, zij moest gaan. En wat vond zij? Niet wat de proletarische vrouw vond. Die vond de poorten van de fabrieken wijd geopend. Haar tranen-blinde oogen lazen niet het opschrift, dat boven de ingangen van die fabrieken stond, maar haar wezen werd opgenomen door een geweldige zuigkracht, die haar naar binnen trok. Voor de burgerlijke vrouw ging het anders. De nieuwe ontwikkeling nam haar het oude werk af, maar drong haar niet onmiddellijk in nieuwe arbeidssferen. Zij moest zoeken en strijden om die te vinden. In de maatschappij waren alle betrekkingen, óók die voor haar pasten, door mannen bezet; in sommige beroepen was er | |
[pagina 38]
| |
reeds een te veel aan mannelijke werkkrachten, heftig streden zij met elkander om de beste plaatsen. Zij wilden de vrouw weren uit hun beroep, daarom vonden zij het onvrouwelijk van haar, dat zij door intellectueelen beroepsarbeid haar brood wilde verdienen. Eén werkkring was er eigenlijk maar, die volgens de publieke opinie voor de beschaafde vrouw paste, die van schooljuffrouw; later kwam daarbij die van zieken verpleegster. Weldra stroomden de vrouwen toe tot het onderwijs; omstreeks het midden van de negentiende eeuw, waren er in Pruissen meer dan 100 sollicitanten voor elke betrekking van onderwijzeres; drie kwart millioen alleenstaande vrouwen en meisjes uit de burgerklasse, hongerden er naar werk. Er was schijnbaar geen werk voor deze vrouwen; de zeden, de tradities, de vooroordeelen en de concurrentievrees der mannen hielden zoowel de voor hen passende betrekkingen gesloten als de inrichtingen van onderwijs die tot deze betrekkingen voorbereidden. Vrouwen hadden geen toegang tot de gymnasia en de universiteiten, evenmin tot de inrichtingen van technisch en van handels-onderwijs. De burgerlijke vrouw moest zich een baan breken en zij brak zich een baan, de economische noodzakelijkheid geeft aan de zwakke krachten. Hoe zou zij, zonder de stuwkracht der nieuwe sociale omstandigheden, vermocht hebben, den ouden sleur te breken; haar eigen schroom binnen-in, en daarbuiten een wereld van schande en vooroordeel te overwinnen. De nieuwe tijd, de nieuwe stroomingen, maakten energiën, die eeuwenlang hadden geslapen, in haar wakker. Het feminisme kwam op. Eerst als een drang van enkele sterke naturen, die werden uitgespuwd door de wereld om haar heen, niet begrepen in haar felheid en hartstochtelijkheid, die werden gesmaad, belachelijk gemaakt, om haar vaak eenigszins hoekig, overdreven optreden, zooals dat noodzakelijk is bij pioniers van elke beweging, maar die blijvende verdiensten hebben gehad voor de vrouwenbeweging en voor de bevrijding der vrouw, door haar zedelijken moed en haar doortastendheid. Allengs kwamen er meerderen, en maakte het individueele plaats voor een gezamelijk optreden. De burgelijke vrouwen organiseerden zich in vereenigingen met politieke economische en sociale doeleinden, zij begonnen in te zien dat, om juridische, sociale en economische gelijkstelling te verkrijgen, zij ook moesten strijden voor haar politieke rechten; in | |
[pagina 39]
| |
alle levens-sferen drongen zij vooruit. De elementaire maatschappelijke krachten, de omkeer in de productie-wijze lag ten grondslag aan hun streven: zij moesten strijden en zij moesten overwinnen. Het feminisme, de burgelijke vrouwenbeweging, heeft sedert zijn opkomst reeds heel wat overwinningen te boeken, men kan wel zeggen, dat zijn bestaan één groote zegeloop is geweest en dit ook thans nog is. In verschillende landen heeft de vrouw het kiesrecht - hetzij voor alle, hetzij voor enkele openbare lichamen - reeds veroverd; haar politieke rechteloosheid wordt nauwelijks meer op principieële gronden verdedigd. De opleiding tot zoo goed als alle burgerlijke beroepen staat in onze dagen voor de meisjes open, en telkens dringt de vrouw nog nieuwe beroepen binnen; wat een tiental jaren geleden nog vreemd, dwaas leek, voor ‘onvrouwelijk’ gold - en waarom? alleen omdat de zeden en tradities in den weg stonden, - bijv. dat een meisje predikant, architect, technikus of ingenieur werd, dat is heden ten dage in sommige landen, bv. in de Vereenigde Staten van Amerika, reeds heel gewoon geworden. Het aantal vrouwelijke studenten aan de universiteiten klimt snel. Zelfs in een land als Duitschland, waar het groote te-veel aan intellectueelen, de strijd om kennis en om toegang tot intellectueelen arbeid voor de vrouw bijzonder zwaar heeft gemaakt, en zoowel professoren en studenten als de regeeringen zoo lang mogelijk de studie der vrouw tegengehouden hebben, is de sociale kracht van den vooruitgang sterker geweest dan de tegenstand van het behoud. Als bewijs slechts deze enkele cijfers; in 1906, 254 vrouwelijke studenten aan de duitsche universiteiten; in 1913, 3868, een ontzettende snelle vermeerdering dus. Ook wat betreft hun juridische positie zijn de vrouwen in korten tijd enorm vooruitgegaan. De echtscheiding is, ook waar zij op verlangen der vrouw plaats vindt, gemakkelijker geworden, de vrije beschikking der gehuwde vrouw over haar vermogen en haar verdienste is reeds in sommige wetboeken opgenomen en zal zeker binnen korten tijd overal een feit zijn geworden, daar de oude vroegere vastlegging van hare finantieele afhankelijkheid en onmondigheid algemeen als een onrecht wordt gevoeld. De oude huwelijksformulieren zijn tot een doode vorm geworden, die door niemand meer ernstig genomen worden en op een goeden dag | |
[pagina 40]
| |
zeker door den krachtigen drang der nieuwe feitelijke gelijkheid tusschen de geslachten in overeenstemming met de werkelijkheid gebracht zullen worden.
De proletarische vrouw en de vrouw uit den breeden middenstand - dat zijn de twee klassen op wier levens-inhoud de industrieële revolutie den grootsten invloed heeft gehad. Het leven der vrouwen uit de allerbovenste lagen der maatschappij, der aristocratie en der groote bourgeoisie, is door de veranderingen in de maatschappij betrekkelijk weinig verschillend geworden van vroeger. Daarom ga ik er hier niet verder op in. Voor als na die verandering leidt de vrouw uit die kringen in den regel een leven van weelde en lediggang, gevuld met wereldsche vermaken en met konventioneele verplichtingen, waartoe ook de philantropie behoort. Zeker, enkele hunner kwamen door de maatschappelijke ontwikkeling tot ernstigen socialen arbeid - b.v. in de vrouwen-beweging - de meesten echter slechts tot sociaal geliefdhebber, dillettantisme. Voor de vraagstukken die wij hier beschouwen is hun leven betrekkelijk onbelangrijk, daarom bepaal ik mij tot de vrouwen der arbeidersklasse en die van den middenstand. Te samen vormen zij de hoofdmacht der strijdende vrouwen-legers, die in onze dagen een kracht zijn tot de omvorming der maatschappij. Want dit is een der groote nieuwe feiten van onze dagen: de vrouw, die zoo lang was ‘lijdend voorwerp’, passieve werking van sociale krachten, is op haar beurt door de ontwikkeling tot een factor, een actieve kracht in de omvorming der maatschappij geworden. Punten van aanraking hebben deze twee groote legers, de proletarische en de burgerlijke vrouwenbeweging zeker, objecten van strijd hebben zij gemeen, in de eerste plaats de opheffing van de politieke rechteloosheid der vrouw, de verovering van het vrouwen-kiesrecht, want zoowel voor de vrouwen der burgelijke- als voor die der proletarische klasse is het kiesrecht een noodzakelijk wapen in den strijd voor hun verdere economische, sociale en juridische bevrijding. Maar, al hebben de burgelijke en de proletarische vrouwenbeweging bepaalde strijd-objecten gemeen, er zijn tusschen hen verschillen van oorsprong en van wezen, die maken dat zij nooit in één stroom te samen zullen | |
[pagina 41]
| |
kunnen vloeien. Wij hebben gezien hoe voor de vrouwen der arbeidende klasse de ekonomische en sociale ontwikkeling tot gevolg had, hen overmatig met arbeid te belasten. Het eerste wat zij deden toen zij eenigermate tot bewustzijn kwamen van de oorzaken van hun lijden, en toen zij gingen begrijpen, dat aaneensluiting en verzet in hun toestand verbetering moesten brengen, was, om te samen met de mannen van hun klasse te gaan strijden voor ontlasting en bescherming, dat is voor verkorting van den arbeidsduur, achturendag, vrijen Zaterdagmiddag, en verder voor instellingen van staats- en gemeente wezen, die de moeder en huisvrouw der arbeidende klasse het leven wat lichter en gemakkelijker kunnen maken, als openbare waschinrichtingen, zuigelingen-keukens, crèches enz. En dezen strijd voor lotsverbetering - om haar te bereiken hebben zij natuurlijk politieke macht, dus ook politieke rechten noodig - voeren zij niet tegen, maar samen met de mannen hunner klasse. Zeker, ook in het proletariaat heeft de man zich eerst heftig tegen het verrichten van beroepsarbeid door de vrouw verzet, hij zag in haar aanvankelijk een loonbederfster en een broodroofster en het heeft lang geduurd, eer sommige kategorieën van arbeiders - de engelsche typografen en boekbinders b.v. - hunne vakvereenigingen voor de vrouwelijke collega's openstelden. Maar in de meeste industrieële bedrijven drong de vrouwenarbeid, alle verzet ten spijt, als een onweerstaanbaren vloed binnen, niet omdat de vrouwen het wilden en er voor vochten, maar omdat de ondernemersklasse vrouwenarbeid behoefde. En toen de proletarische vrouwen-beweging begon op te komen en eischen te stellen, wisten de arbeiders sinds lang dat het nutteloos was den gang der ontwikkeling te willen keeren, dat er slechts één ding te doen was: te trachten de arbeidsters voor de vakvereeniging en voor het socialisme te winnen. Daarom is de beweging van de vrouwen der arbeidende klasse opgekomen als een onderdeel der algemeene proletarische beweging: in haar strijden de beide geslachten te samen, zonder ander onderscheid als dat de vrouw in overeenkomst met haar bijzonder wezen als voortplanster van het geslacht en van haar lijden onder een dubbele arbeidslast, eenige speciale eischen stelt. De vrouwenbeweging in de burgerlijke kringen daarentegen is ontstaan, niet met als allereerste eisch en voornaamste doel verlichting van den arbeidslast, bescherming tegen teveel arbeid, maar integendeel, omdat | |
[pagina 42]
| |
die vrouwen maatschappelijken beroeps-arbeid noodig hadden om te leven en ook om niet te sterven van verveling, en dat de maatschappij, dat wil zeggen de mannen die de maatschappij beheerschten, hen tot dien arbeid niet wilden toelaten. Zij moesten het recht van te arbeiden veroveren, de toegang tot de beroepen en tot de opleiding daartoe. Zij moesten een feilen en harden strijd voor de vrijheid van den arbeid voeren. Geen wonder dat zij die vrijheid van arbeiden op zich zelve gingen vergoden, dat zij daarvan een afgod maakten, dat wil zeggen, haar niet slechts verheerlijkten als iets dat voor hen goed en nuttig en noodig was, maar als iets goeds en schoons voor alle vrouwen in alle omstandigheden. Zij streden hun strijd niet te samen met, maar oorspronkelijk tegen de mannen van haar eigen klasse, om deze te dwingen hun plaats in te ruimen, hen toe te laten tot maatschappelijke betrekkingen en ambten. Men ziet hoe groot het verschil in oorsprong en wezen tusschen de proletarische en de burgerlijke vrouwenbeweging is. Maar tusschen beide bewegingen is ook een groot verschil in doel. De socialistische vrouwen, de vrouwen van de arbeidersklasse, strijden, met haar mannen, aanvankelijk voor een iets beter, wat minder armoedig en armzalig leven, voor verlichting van den vreeselijken druk waaronder zij lijden, en als middelen tot dit doel, voor politieke rechten, teneinde hun eischen krachtiger te kunnen doen gelden. Maar zij weten, of, als zij het niet weten, leeren zij het al strijdende, dat dit alles niet veel helpt, dat werkelijke, aanmerkelijke, blijvende, lotsverbetering onder het kapitalisme onbereikbaar is, dat de echte, de ware vrijheid, het geluk, de harmonie, de levensbevrijding, de bevrijding hunner persoonlijkheid, eerst voor hen zullen opbloeien in het socialisme. Zij leeren dus, te strijden voor een nieuwe maatschappij, voor een groote ommekeer van de samenleving, zij richten daarop hun gedachten, zij voelen dat als het doel van den strijd. Zij strijden voor eene inrichting der maatschappij waarin er geen onderdrukte klassen en rassen, en geen overheersching van het eene geslacht boven het andere meer mogelijk zullen zijn. In den vorm van eene klassenbeweging, is de strijd der proletarische vrouwen dus een algemeene beweging ten bate der menschheid. De burgerlijke vrouw daarentegen strijdt, in naam en in haar eigen bewustzijn, voor de vrouwen van alle klassen. Zij wil geen klassebeweging | |
[pagina 43]
| |
voeren en gelooft niet dat zij die voert. Zij gelooft zelf, dat wat zij wil, de vrijheid voor alle vrouwen beteekent, dat haar strijd ook de proletarische vrouw ten goede zal komen, In werkelijkheid echter is haar beweging een klassenbeweging, wat zij wil is voornamelijk de opheffing der wetten, het doorbreken der tradities en de verandering der zeden, die de vrouwen der bezittende en heerschende klassen nog juridisch, sociaal, economisch en politiek, bij de mannen van deze klassen achterstellen. Zij wil haar deel veroveren aan de voorrechten - materieele zoowel als ideële voorrechten - van de mannen der bourgeoitie, wil met hen samen de wereld bezitten en de wereld beheerschen. Zij wil al het genot en de pracht van die wereld, de stoffelijke en geestelijke goederen mede genieten. Zij wil, in het kort, dat aan de heerschappij en de uitbuiting die tot nu toe door de mannen der heerschende klassen gevoerd en bedreven werden, ook de vrouwen dier klasse zullen deelnemen. De burgerlijke vrouw weet in den regel niet, beseft niet, wat de proletarische vrouw het eerst en het meest van noode heeft; zij begrijpt niet, dat het een geheel andere ‘vrijheid’ is dan die zij zich daaronder voorstelt, welke haar zuster begeert en behoeft. Het sterkst komt dit haar eigen klasse-eischen en klasse-idealen tot algemeene willen maken, aan den dag bij den z.n. ‘radikalen’ vleugel der burgerlijke vrouwen-beweging, die van uit zijn abstrakte redeneering, zijn zuivere klasse-ideologie de groote eisch der proletarische vrouwen ‘bescherming van vrouwen-arbeid’ afkeurt en bestrijdt. Ziehier dus het groote, principieele verschil tusschen de proletarische en de burgerlijke vrouwen-beweging. En ziehier tevens, in haar maatschappelijke beperktheid, de oorzaak van de noodzakelijke begrensheid der tweede. Het is een dwaling te meenen dat de burgerlijke vrouwenbeweging de vrouw, het vrouwelijk geslacht, bevrijden kan. Zij meent dat zelve wel, maar zij kan het niet. Zij vindt door haar klasse-karakter grenzen, die zij niet overschrijden kan, die alleen het socialisme zal vermogen te overschrijden. Geef de vrouw het kiesrecht, schaf alle wettelijke bepalingen af, die haar bij den man achterstellen en in haar vrijheid belemmeren, open voor haar den toegang tot alle beroepen en bedrijven, maak haar opleiding en opvoeding gelijk aan die van den man, zoodat zij zooveel mogelijk gelijke | |
[pagina 44]
| |
kansen heeft, zult gij daarmede het lot van de millioenen arbeidsters in loondienst verbeteren, zult gij deze opheffen uit de proletarische ellende, zult gij de ongezonde, slecht betaalde huisindustrie waarin andere millioenen zwoegen en sloven, uit de wereld helpen, zult gij het raadsel oplossen van de sfinx der prostitutie? Neen! Dat alles zult gij niet! Al dit vrouwelijden zit vast aan den burgerlijken maatschappij-vorm, aan het kapitalistisch stelsel van voortbrenging. Maar zelfs voor de groote meerderheid van de vrouwen uit de burgerlijke klassen, voor hen namelijk die huwen en kinderen krijgen, kan de burgerlijke vrouwenbeweging de bevrijding niet brengen, niet de oplossing van het moeilijkste vraagstuk in hun leven. Ik nader hier tot wat mij toeschijnt de eigenlijke kern van het probleem voor de burgerlijke vrouw te zijn: de tegenstrijdigheid van den beroepsarbeid, dien zij gekozen heeft en die voor haar een der hoogste geestelijke waarden van het leven is geworden, met haar plichten als huisvrouw en moeder. Zoolang de maatschappij bestaat in haar tegenwoordigen vorm en zoo lang de private huishouding bestaat is de oplossing van deze tegenstrijdigheid niet mogelijk, en altijd weer komt voor de vrouw, die huwt en moeder wordt, nadat zij zich voor een bepaalden beroepsarbeid heeft voorbereid en met liefde en warmte een loopbaan gekozen, die martelende vraag op: ‘wat moet ik doen, hoe behoor ik te kiezen, daar ik niet vereenigen kan’. Altijd weer voelt zij hare persoonlijkheid verscheurd, uiteengerukt naar onvereenigbare richtingen. Het zijn er maar weinigen, die den beroepsarbeid met het moederschap blijvend kunnen vereenigen. En dan troost men zich met uitvluchten, dan spreken zij die de harde waarheid niet in de oogen willen zien tot de vrouw: ‘Wees er niet bedroefd om, dat ge uw werk moet opgeven, het is immers toch in het voordeel van uw man en kinderen dat gij dat alles geleerd hebt en in het voordeel van uw huishouding, gij kunt beter vrouw en beter moeder zijn, omdat ge zooveel weet, omdat ge chemie, of biologie of rechten of technische wetenschappen hebt bestudeerd’. Ik noem dit uitvluchten. Wanneer het er ons om te doen is, betere huisvrouwen en moeders te kweeken, laten wij dan obligatorisch onderwijs voor alle meisjes invoeren in warenkennis, zuigelingenverpleging, enz., dat is dan de weg, maar niet, het zich specialiseeren der vrouw voor een bepaald beroep. Het geboorte-cijfer daalt, en het zijn in de eerste plaats de intellectueele | |
[pagina 45]
| |
en beroeps-arbeid verrichtende vrouwen der middenklasse, die minder kinderen ter wereld brengen. Dit verschijnsel vervult de burgerlijke kringen met onrust; men vreest dat de vrouwen hun ‘natuurlijk beroep’, het moederschap, steeds meer in den steek zullen laten, en ook, dat zij zich om de kinderen die zij verwekken al minder zullen bekommeren. De feministen trachten die angst weg te nemen. Het Encyclopedisch Handboek ‘De vrouw, de vrouwenbeweging en de vrouwenvraagstuk’ bevat een uitstekend opstel van Mevrouw Van Itallie-van-Embden over den loonarbeid der gehuwde vrouw. Waar de schrijfster over den beroepsarbeid der gehuwde burgerlijke vrouw komt te spreken, roept zij haar lezers toe: Weest niet bang, maakt u niet ongerust! ‘Wanneer die vrouw gaat voelen, dat haar kinderen lijden onder haar dubbel werk dan komt ze terug.... Als ze moet kiezen, dan kiest ze het kind.’ Een dergelijke opvatting echter kan ons en mag ons niet voldoen. Zeker, zij is wel een geruststelling voor de kringen, waartoe het ‘Handboek’ zich in de eerste plaats richt, maar het is tevens een bekentenis dat de burgerlijke vrouwenbeweging en hare theoretici het vraagstuk van den algemeenen beroepsarbeid der vrouw, dat is het vraagstuk van hare ekonomische en sociale bevrijding, niet kunnen oplossen. Te zeggen ‘als de vrouw moet kiezen dan komt ze terug’, brengt dat groote vraagstuk niet verder, want wanneer die vrouwen terugkomen, dan offeren zij haar beroepsarbeid, waarin haar persoonlijkheid, haar volle menschelijkheid zich uitleeft, op aan haar moederschap, evengoed als ze, wanneer zij niet terugkomen, haar moederschap opofferen aan haar persoonlijkheid. De gehuwde vrouw en moeder in onze dagen, die zich voorbereid heeft tot beroepswerk, dat zij lief heeft, staat voor een tragische keuze, en dit moeten wij inzien en moeten wij bekennen, omdat het de waarheid is. En slechts door de waarheid onder de oogen te zien kunnen wij verder komen tot de volle bevrijding, tot de vereeniging van moederschap en maatschappelijken arbeid. Wij kunnen niet zeggen: kiest niet, vereenigt het een met het andere, want we weten dat dit dikwijls in de praktijk onmogelijk zal zijn. Wij kunnen ook niet zeggen: kiest zóó, want dat ware dwaasheid, dat moet ieder voor zich weten, wat de beste weg is, hangt af van aanleg en omstandigheden. Maar dit moeten wij goed weten en dit inzicht moeten wij | |
[pagina 46]
| |
trachten in alle jonge vrouwen te planten: wanneer gij kiest, omdat gij kiezen moet, uw moederschap aan uw werk, of uw werk aan uw moederschap opoffert, dan is dat een nederlaag, een nederlaag òf van Uw menschzijn, of van Uw moederlijkheid, dan krijgt gij niet hetgeen waarop gij recht hebt, ontplooiing van Uw volle persoonlijkheid, waarnaar ge hadt gestreefd en waarop ge hadt gehoopt, en dan moet gij inzien en begrijpen, dat de oplossing van dit probleem onmogelijk wordt gemaakt door de inrichting der maatschappij. Zij is het, die u belet om het volle, harmonieuse menschenleven te winnen waarop ge voelt recht te hebben. En daarom moet ge een andere maatschappij willen, een vorm van samenleving, waarin het mogelijk zal zijn, om moederschap en arbeid voor de gemeenschap te vereenigen, om moeder èn geheel mensch te zijn. De inrichting onzer huishouding als privaatbedrijf en de verzorging van het jonge kind uitsluitend in het gezin, hetzij door de moeder of door betaalde hulp, dat zijn de omstandigheden, die het deelnemen van de moeder aan den maatschappelijken arbeid, zooal niet uitsluiten, dan toch uiterst bezwaarlijk maken. En de oplossing kan slechts komen door een verdere groote beperking van de functies van het gezin, hun overgaan aan de gemeenschap en aan het georganiseerde en gespecialiseerde grootbedrijf. In den loop der ontwikkeling is aan het gezin reeds funktie na funktie ontnomen; zoowel ekonomische als intellectueele en sociale functies verloor het: de bereiding der levensmiddelen en de voortbrenging der kleeding, de uitoefeningen der godsdienstige plechtigheden, de opvoeding der kinderen en de bestemming hunner beroepskeuze, de verpleging der weezen, der zieken en der ouden van dagen, het gezellig verkeer (grootendeels) en de uitoefening der gastvrijheid. Al deze funkties zijn aan de organen der gemeenschap (staat, gemeente, vereenigingen) en aan het gespecialiseerde bedrijf overgegaan of bezig over te gaan. Wij zien duidelijk hoe de ontwikkeling verder werkt in dezelfde lijn bij die funkties, welke nog heden aan het gezin overblijven, die der huishouding b.v. in den eigenlijken zin van het woord: het onderhoud van huis- en huisraad en de bereiding der maaltijden. Het gespecialiseerde bedrijf, waaraan de hulpmiddelen der moderne techniek ten dienste staan, (elektrische stofzuigers, conserven, koöperatieve keukens enz.) neemt telkens nieuwe werkzaamheden van de privaat-huishouding over, verricht ze beter en gemakkelijker, met groote | |
[pagina 47]
| |
besparing aan tijd en arbeid. Het gezellig verkeer wordt al meer van de huiselijke sfeer naar het vereenigings-leven verlegd. De verpleging van zieken en ouden van dagen, ook die van kraamvrouwen, vindt steeds meer buitenshuis in daartoe doelmatige ingerichte gebouwen plaats. Bij de bestemming van het beroep der kinderen heeft de gemeenschap, door keuringen, examens enz. reeds menig woordje mee te spreken, en in den laatsten tijd wil men - en zeer terecht - het daarheen leiden dat ook de onderwijzer door de ouders bij de beroepskeuze der kinderen wordt geraadpleegd. Is het niet op zijn minst buitengewoon waarschijnlijk, dat de ontwikkeling langs dezelfde lijnen verder zal gaan? Dat, nu staat en gemeente en gespecialiseerd bedrijf reeds voor een groot deel aan de huisvrouw en moeder de zorg voor de huishouding en voor de opvoeding der kinderen uit handen hebben genomen, zij dit in de toekomst in nog meerdere mate zullen doen? Er zijn tijden geweest, dat men precies even ongeloovig en bedrukt zou hebben gekeken bij de voorspelling, dat niet ieder meer zelf zou slachten en zijn eigen brood zou bakken, en zijn kleederen maken, en de opvoeding en beroepskeuze zijner kinderen leiden, als nu nog de meeste menschen - de meesten, want alle oer-conservatieve neigingen van den mensch trekken zich samen om de sfeer van het gezin, - nog kijken, als wij zeggen: ook de bereiding van de maaltijden zal worden een functie van de gemeenschap en ook de zorg voor de jonge kinderen zal dit grootendeels, natuurlijk niet geheel, worden. Wij hebben gezien, hoe talrijke functies van het allerhoogste gewicht, en die diep grepen in het menschelijk leven, aan de organen der gemeenschap zijn overgegaan, en wij zouden niet kunnen begrijpen, dat ook de enkele functies, die het nog over heeft, aan staat en maatschappij zouden overgaan, tot ten slotte alleen die speciale functie zal overblijven, waartoe het gezin volgens zijn wezen is geroepen, namelijk het voortbrengen van sterke en schoone kinderen, de zorg voor de veredeling van het menschelijk ras, en de verpleging dier kinderen, voor zoover zij het best en het meest doeltreffend door de moeder en in het gezin geschiedt?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 48]
| |
Er zijn er eenigen onder de feministen en onder de sociologen van onze dagen, die de hoofdlijnen waarlangs de ontwikkeling zich beweegt in het wirwar der kleine verschijnselen ontdekt hebben en die de menschheid opwekken, moedig en vastberaden met de ontwikkeling mee, niet tegen haar in te handelen. De scherpzinnige Amerikaansche, Charlotte Perkins Gilman, op wier uitmuntend geschrift ‘Women and Economics’, alleen aan te merken valt dat zij haar onderwerp bijna uitsluitend biologisch behandelt en de sociologische faktoren te veel in schaduw laat, spreekt met de meeste beslistheid uit, dat slechts de opheffing der private huishouding en de vermaatschappelijking der zorg voor de zeer jonge kinderen tot de bevrijding der vrouw zullen kunnen voeren. Ook de duitsche socioloog Lyer-Müller, wiens scherp systematiseerend en toch allerminst dorschematisch werk over ‘De Familie’ mij bij de samenstelling dezer voordracht van zeer groot nut is geweest, ziet in het overgaan van de oude gezinsfunkties aan de organen der gemeenschap het voortschrijden der evolutie, die den langen bitteren strijd tusschen de man en de vrouw zal opheffen, door ze te maken tot gelijk-berechtigde wezens. Maar ook aan deze beide begaafde en onverschrokken denkers, die toch op de uiterste grenzen staan van het burgerlijk gedachte-leven, is één ding nog niet geheel helder geworden: de samenhang der ontwikkeling van het gezin (en daarmee het uitzicht voor de vrouw op werkelijke bevrijding) met de algemeene ekonomisch-sociale ontwikkeling, de afhankelijkheid der eerste van de tweede, die de algemeenere meer-omvattende beweging is. Vanwaar dat sterke verzet bij zoo velen tegen de ontwikkeling dien de funkties van het gezin al meer tot maatschappelijke funkties maakt? Het | |
[pagina 49]
| |
is het individualisme dat zich bedreigt voelt in zijn laatste en sterkste wijkplaats. Dit individualisme wordt aangekweekt en bestendigd en soms tot ziekelijken groei gebracht door den harden strijd die het leven in de kapitalistische maatschappij voor vele menschen beteekent. De man moet er op uit in het vijandelijke leven, zegt Schiller, maar in onze dagen moet menige vrouw er ook op uit in 't vijandelijke leven, en voor vele mannen en vrouwen is de sfeer van het gezin de kleine, veilige haven, waarin zij kunnen schuilen, het eenige stukje rustig geluk, wat niet aangerand, niet aangetast mag worden, juist omdat daarbuiten de maatschappij zoo wild, zoo onvriendelijk en vijandig is. Wanneer de wereld zal zijn geworden een nest van genooten, dan zullen de grenzen tusschen gezin en gemeenschap die nu scherp en hard getrokken staan, vervagen tot een lichtenden mist. Wanneer het erfrecht, waarmee de burgerlijke gezinsvorm onverbrekelijk samenhangt, zijn beteekenis zal hebben verloren, omdat het kapitaalbezit van individuen verdwenen zal zijn, dan zal de geslotenheid van het gezin vanzelf opgaan in die grootere menschelijke gemeenschap, in de samenleving. De socialisatie van het huishoudelijk bedrijf zal een onderdeel vormen van de algemeene bedrijfs-socialisatie, die tot stand te brengen de groote taak der zegevierende arbeidersklasse zal zijn. Het is de verdienste van Bebel in zijn baanbrekend geschrift ‘De vrouw en het socialisme’ aangetoond te hebben hoe eerst de socialistische inrichting der maatschappij, die de socialisatie der huishouding en der kinderopvoeding omvat, de vrouw uit de tweeslachtigheid en de onvrede van haar tegenwoordig bestaan verlossen zal. Een nieuw tijdperk begint in de ontwikkeling der menschheid. De beheersching der natuur door den mensch heeft een hoogte bereikt, waarvan vroegere geslachten nimmer droomden, en op den grondslag van deze heerschappij over de natuurkrachten beginnen zich maatschappelijke verhoudingen te ontwikkelen, vormen van samenleving op te komen, die geen maatschappij ooit heeft gekend. Nieuwe landen, nieuwe werelddeelen van het zijn gaan voor de menschheid open: zij staat voor de grenzen van het gebied der vernieuwing in alle menschelijke verhoudingen, ook die tusschen de geslachten, ook die tusschen ouders en kinderen. Niet alleen de plaats der vrouw in de samenleving verandert: ook het wezen der vrouw zelve. Differentiatie, individualisatie, dat wil zeggen de | |
[pagina 50]
| |
ontwikkeling van kleine verschillen tusschen wezens die in het algemeene gelijk zijn is de weg. waarlangs de natuur opklimt van het lagere tot het hoogere. In den loop van de ontwikkeling der menschheid heeft zich die differentiatie, tot voor korten tijd, bijna uitsluitend over de mannen uitgestrekt. De scheiding in klassen eerst, daarna de splitsing in steeds meerdere beroepen (men telt er tienduizend in onze dagen!) is een groote factor in de steeds voortschrijdende differentiatie in aanleg en karakter der mannen geweest. Daarentegen bleef het vrouwelijk geslacht langen tijd betrekkelijk ongedifferentieerd - gelijk ook aan het licht komt in de spreekwoorden, die voor zoover zij op de vrouw betrekking hebben, bijna allen van ‘de vrouw’ zonder meer spreken. De klassenverschillen werkten in veel minder mate op de vrouw in dan op den man, en de beroeps-arbeid droeg voor haar allen vrijwel hetzelfde karakter. Tegenover den gedifferentieerden man, het produkt, de uitkomst van lange eeuwen van menschelijke kultuur, vertegenwoordigde de ongedifferentieerde vrouw een meer primitieven staat der menschheid. In onzen eigen tijd begint dit te veranderen: de differentiatie grijpt de vrouwen aan en doet tallooze kleine verschillen in ze opbloeien. Gelijk van zelf spreekt, sluit dit een algemeen vrouwelijk geslachts-karakter niet uit, en ook dit bevindt zich in volle evolutie. Het oude vrouwelijk ideaal, gelijk de man dat vormde en door vele eeuwen onveranderd aanhing, verwelkt en verschrompelt, en een nieuw komt er voor in de plaats. Het nieuwe ideaal is niet langer dat der vrouw, die alléén niets kan, niets vermag, van de zwakke, hulpelooze, die tot den man opziet en hem aanbidt, voor hem buigt en hem volgt, maar het is het ideaal van de krachtige, gezonde, bewuste genoote, van de gezellin, die samen met hem leeft in een zelfde zedelijke en geestelijke wereld, die aan hem verbonden is in alle sferen, die zijn vermaken en ontspanning, die zijn arbeid en zijn hoogste streven deelt. De vrouwen, die aan dat ideaal beantwoorden, - de flinke krachtige meisjes, behendig, sport-gestaald; de hoog-ontwikkelde vrouwen, vol drang naar weten of rijk aan kennis en vol schoonheidszin en edele beschaving - de vrouwelijke studenten en journalisten, de kunstenaressen, schrijfsters en tooneelspeelsters, zij zijn het die de meest ontwikkelde en meest intelligente mannen van dezen tijd aantrekken en boeien, niet de | |
[pagina 51]
| |
zwakke poppetjes met kwijnende bewegingen, noch de brave saaie meisjes wier gansche wezen opgaat in de enge sfeer van huishoudelijke plichten en baby-verzorging. Maar dat nieuwe worden, dat uitgroeien van den mensch in de vrouw en tevens van de vrouw in de vrouw, wordt gewonnen ten koste van ontzaglijk leed en veel moeizamen strijd. Ontzaggelijk fysiek leed van alle dagen in de proletarische vrouwenwereld, waarbij zich hoe langer hoe meer voegt een groot zedelijk conflict, nu in de arbeidster het verlangen ontwaakt naar het deelnemen aan den strijd voor de bevrijding der menschheid, naar deelneming aan de kultuur der menschheid, en de arbeidslast die op haar ligt haar het bevredigen van deze verlangens in den regel onmogelijk maakt. En de burgerlijke vrouw, zij lijdt van het tragische conflict tusschen neiging en neiging, van de slingering zonder uitkomst tusschen plicht en plicht. Daarbij komt nog het leed, dat voor scharen vrouwen evengoed als voor scharen mannen in onzen tijd, de beroepsarbeid dien zij verrichten niet in overeenstemming is met haar aanleg, haar neiging, en haar wensch. Evengoed als het meerendeel der mannen is het meerendeel der vrouwen die beroepsarbeid verrichten gedwongen een werkkring te vervullen waarvoor zij niet geschikt zijn en dien zij haten, omdat de maatschappelijke omstandigheden en de ekonomische dwang hun niet veroorlooven een anderen te kiezen. Alleen het socialisme zal eiken mensch, man of vrouw, de gelegenheid geven arbeid te verrichten die strookt met zijn of haar aanleg, zooals alleen het socialisme, door het oude individualisme te verzwakken en te doen wegsterven, oude vooroordeelen en tradities te doen vervallen, de vermaatschappelijking van de huishouding mogelijk zal maken, en daarmede het vrouwelijk geslacht tot vrijheid omhoog heffen. De vrouw is nimmer vrij geweest, nimmer met den man gelijk recht genietend, nimmer met hem deelend de verheffende verantwoordelijkheid van de leiding en handhaving der gemeenschap, dan in dat eene tijdperk der maatschappelijke ontwikkeling, toen het communistisch eigendom heerschte en de voortbrenging communistisch geregeld was. Toen was zij vrij, omdat arbeid voor het gezin en arbeid voor de gemeenschap zich niet scherp van elkaar afgrensden, omdat zij, voor het gezin produceerend, tevens haar taak als producente voor de gemeenschap vervulde, want de gemeenschap was | |
[pagina 52]
| |
het grootere gezin, waarin het kleinere opging. En de vrouw zal niet weder vrij worden, eer het nieuwe, op de moderne wetenschap gegrondveste communisme, op aarde heerscht. In die samenleving zal de vrouw haar menschelijke persoonlijkheid zonder bittere konflikten en slingeringen kunnen uitleven. Zij zal niet staan voor de tragische keuze van volle menschelijkheid of volle moederlijkheid, maar zij zal beide vereenigen, en in die vereeniging al haar gaven en heel haar aanleg ontplooien. Men zegt, dat zij in de geestelijke wereld het hoogste toch nimmer zal bereiken, dat zij nooit zal kunnen opklimmen tot die toppen, waar de groote heroën van het menschengeslacht in kunst, wetenschap en filosofie hebben gestaan; dat haar lichaam, haar geest, haar geheele organisme, door zijn voorbeschikking tot het moederschap, niet die volgehouden hooge spanning verdraagt, die voorwaarde is tot den hoogsten geestelijken en artistieken arbeid. Het is zeer mogelijk dat dit zoo is, ik voor mij acht het verre van onwaarschijnlijk, al heeft de wetenschap nog zeer weinig licht op deze moeilijke vraagstukken gestort en al zou misschien de rijkdom aan impulsieve krachten waarover de vrouw beschikt die minderheid in het volhouden van spanningen tot op zekere hoogte kunnen compenseeren. Maar ook, al kan de vrouw niet tot het allerhoogste opklimmen, maatschappelijken arbeid, gepotentieerden arbeid, gespecialiseerden arbeid op menig gebied kan zij verrichten, goed verrichten, gelijk reeds bewezen is, en in het verrichten daarvan zal voor haar liggen een nieuw groot geluk. Want eerst wanneer zij op het wijde gebied der maatschappij den arbeid waartoe haar keuze uitgaat, zal kunnen vervullen, zal alles, wat de natuur in haar plantte en wat in haar versterkt en gegroeid is door al de eeuwen, die zij achter zich heeft: het vrouwelijk-menschelijke, de vrouwelijke kant van haar menschelijkheid, die tot nu toe alleen werd uitgestort en vruchtbaar gemaakt in kleinen kring, zich uitstorten over de gemeenschap en die bevruchten. Dan zal zij vrij zijn, om met kennis en kracht gewapend den drang der moederlijkeid uit te leven, dien zij in zich voelt. Kort geleden stond het bericht in de nieuwsbladen, dat toen de nederlandsche regeering artsen opriep voor het pestgebied in Indië, de eersten die zich aanmeldden voor den gevaarlijken post, eenige jonge vrouwen waren. Ziehier de nieuwe vrouw, waarover veel werd gespot, die gehoond en gesmaad werd, waarvan kortzichtige lieden vreesden dat in haar | |
[pagina 53]
| |
het moederlijk instinkt, de wil zich te geven om te helpen en te verzorgen, verzwakken zou! Ziehier de edele drang, die in haar leeft. Tot nu toe zijn de vrouwen geweest de moeders van hunne kinderen, zij willen nu ook worden de moeders der menschheid. Zij zijn geweest de verzorgsters van haar huisgezin, thans streven zij er naar om te worden de verzorgsters der gemeenschap. Een heerlijke toekomst, een heerlijke bloei van het allerschoonste en diepste is voor ons, vrouwen, weggelegd in het socialisme en in het socialisme alleen. Laat ons dan allen strijden en werken, of wij man zijn of vrouw, om den weg voor het socialisme gereed te maken. Laat ons dan zorgen, dat de bevrijding der vrouw, die ik voor alles op het oog heb, die bevrijding niet alleen van uiterlijken druk en uiterlijke banden, maar die bevrijding in haar zelve van het beste, dat op bevrijding wacht, ook door ons leven en onze daden een weinig verhaast worde. IK HEB GEZEGD. |
|