teekenen, zooals wij die van enkelen ontvingen, mag niet altijd een vijandige houding tegenover ons streven worden afgeleid. Het zij ons veroorloofd ter staving van deze bewering een gedeelte te citeeren van een brief, welke wij in antwoord op onze circulaire van, nu wijlen Prof. Lorentz mochten ontvangen.
‘En wat de algemeene bij de circulaire gevoegde verklaring betreft, ik ben zeer voor bevordering der intellectueele samenwerking met alle landen, waarbij ik Rusland geenszins uitsluit, maar ik wil dat liever als zich de gelegenheid daartoe naar mijn oordeel voordoet, in mijne eigen woorden zeggen.’
Met dit voorbeeld van dezen Groote der Nederlandsche intellectueelen meenen wij te kunnen volstaan.
De lezer zal in deze verzameling een enkel opstel aantreffen, dat reeds eerder, op een andere plaats is gepubliceerd.
Wij hebben gemeend, al waren nog niet gepubliceerde artikelen ons natuurlijk liever, daartegen geen bezwaar te moeten maken. De reden daarvoor is, dat deze artikelen, zooals de lezer zal ontdekken in hun aantal slechts gering, van voldoende beteekenis moeten worden geacht, om ze aan de vergetelheid, waarin ze in krant of tijdschrift allicht verzinken, te ontrukken.
De lezer heeft daarbij het voordeel dat hem hierdoor een overzicht wordt gegeven van de meening van intellectueelen en kunstenaars op zeer verschillend gebied.
Wij beschouwen met het verschijnen van dezen bundel onze taak niet als geëindigd. Het doel dat wij ons voor oogen hebben gesteld reikt verder en is hiermede niet bereikt. Wij hebben nu een groep gelijkgezinden om ons vereenigd, die met ons, wij citeeren hier de achter het boek afgedrukte verklaring ‘er van harte vóór zijn dat de kultureele betrekkingen tusschen de wetenschappelijke instellingen in Sowjet-Rusland en in Nederland worden bevestigd en uitgebreid.’ En dat ‘ditzelfde geldt voor de persoonlijke betrekkingen tusschen geleerden en kunstenaars van beide landen.’ Dit alles omdat ‘een zoo ruim mogelijk geestelijk contact tusschen geleerden en kunstenaars, in het algemeen tusschen intellectueelen van alle landen en werelddeelen, niet anders dan bevorderlijk kan zijn voor den vrede en de beschaving.’
In dezen tijd van nieuwe koortsachtige oorlogstoerusting en sombere oorlogsdreiging, van nieuwe toerusting dus tot verwoesting van menschen, en hunne scheppingen op maatschappelijk en cultureel gebied, van maatschappelijke en moreele waarden, waarvan wij de omvang niet kunnen overzien, is het meer dan ooit de plicht van ieder mensch in het algemeen en