Woord vooraf
Overtuigd als ik ben, dat ook latere geslachten belang zullen stellen zoowel in de afkomst van den baanbrekenden kunstenaar, den fijnen essayist, den uitmuntenden paedagoog en den nobelen mensch, die drie en veertig jaar lang mijn dagen heeft verwarmd met zijn zonnige persoonlijkheid, als in het milieu, waaruit hij voortkwam en in zijn ontwikkeling van kind tot man, wil ik pogen de voornaamste feiten en bijzonderheden, die een en ander in het licht stellen, tot een aaneengeschakeld geheel te verbinden. Behalve de vreugde, die dit werk mij geeft, drijft mij ook de overweging, dat zoo ik verzuimde het te doen, geen ander het zoo zou kunnen.
Wat ik ga schrijven, berust voor het grootste deel op dingen, die mijn man mij vele jaren geleden heeft verteld. Mijn herinneringen daaraan heb ik kunnen opfrisschen en aanvullen in gesprekken met mijn beide schoonzusters, mevrouw H. Bastert en mevrouw S. Burgers, beiden geboren Roland Holst. Mevrouw J. der Kinderen-Besier, met mijn man bevriend sedert de jaren, dat zij te samen aan de Rijksakademie van Beel-