| |
| |
| |
Verklaring van vreemde woorden
Aalmoezenier: geestelijke, belast met de distributie van gaven aan de armen, later R.K. legerpredikant. |
absolutisme: onbeperkte alleenheerschappij. |
absolutistisch: een onbeperkte alleenheerschappij uitoefenend. |
abstrakt: onbepaald, ‘afgetrokken’. |
accijns: verbruiksbelasting. |
aera: tijdperk. |
aesthetisch: schoon, op schoonheid gericht. |
agrarisch: den landbouw betreffend. |
agressief: aanvallend, vechtlustig. |
agronoom: landbouwkundige. |
akkumulatie: term uit de marxistische ekonomie: de steeds voortgaande zelfvergrooting van het kapitaal. |
akuut: scherp, plotseling optredend. |
ambrosisch: als ambrozijn (godenspijs). |
ambulant: nl. hoofd van een school zonder eigen klasse. |
amortiseeren: betalen van rente en aflossing eener schuld. |
ancienniteit: ouderdom van rang. |
ancien régiem: de oude orde, de reaktie. |
anachronisme: niet in een tijdvak passend, ‘unzeitgemäss’ |
anthropomorfisch: in menschelijken vorm (b.v. een menschvormige voorstelling van een godheid.) |
apathie: ongevoeligheid, verdooving. |
Arkadië: geluksland. |
articles de Paris: parijsche (luxe-) artikelen. |
Asmodée: beteekent verwoester, de duivel. |
aspekt: aanzien, uitzien, uiterlijk. |
aspiratie: verwachting. |
assignaten: geldpapier uit den tijd der fransche revolutie. |
atavistisch: van zijn voorouders overgeërfd. |
aureool: stralenkrans (om het hoofd van een heilige). |
autocratie: alleenheerschappij (zelfheerschappij van één man). |
| |
| |
banaliteit: platheid. |
braakhok: schuur waar ‘gebraakt’ wordt. |
braken: voorbereidende bewerking van vlas of hennep. |
breve: kort zendschrijven van den paus. |
bureaukratie: ambtenarenheerschappij. |
cachet: stempel, karakter. |
calicot: fijn bedrukt katoen. |
celebriteit: beroemdheid. |
census: belasting, schatting voor belasting. |
centrifuge: machine, die werkt door snel rond te draaien, o.a. in gebruik bij de zuivelbereiding om de zwaardere deelen van de melk te scheiden van de lichtere. |
cerebraal: vooral uit de hersens (het verstand) niet uit het gevoel redeneerend. |
chauvinisme: overdreven bewondering voor den roem van het vaderland. |
chemie: scheikunde. |
cochenille: scharlakenroode verfstof. |
cochinchina's: kippensoort. |
débacle: zie échec. |
degradatie: verlaging, achteruitzetting. |
dekadentie: verval, achteruitgang, met bijgedachte van overbeschaving. |
depressie: gedrukt zijn, neergang. |
deprimeeren: neerslachtig maken. |
despotisme: dwingelandij. |
differentieele rechten: rechten die in het eene geval hooger zijn dan in het andere, met het doel één geval te begunstigen. |
douanier: tolbeambte. |
dynamisch: krachtig, beweeglijk, zich bewegend. |
échec: volkomen mislukking. |
eigenerfde: door erfrecht eigenaar van zijn boerderij. |
eldorado: fabelland, luilekkerland. |
| |
| |
elimineeren: geen rekening houden met, wegdenken. |
embargo: tijdelijk beslag op schepen. |
embryo: kiem, vrucht voor de geboorte, ongeboren kind. |
emolumenten: bij-inkomsten, voordeelen aan een betrekking verbonden. |
empirisch: zooals de ervaring leert, uit ervaring afgeleid. |
empirist: die zijn beschouwingen bazeert op ervaring. |
enfants perdus: letterlijk: verloren kinderen; manschappen die vooraan staan en het meeste gevaar loopen, zich opofferende waaghalzen. |
enquête: onderzoek (door schriftelijk rondvragen). |
entrepôt: pakhuis (voor goederen waarvoor nog geen invoerrecht is betaald). |
exorbitante rechten: buitensporige rechten, bijzondere rechten (van den gouverneur-generaal) om langs administratieven weg bepaalde beslissingen te nemen. |
exotisch: uitheemsch (vooral voor planten uit tropisch klimaat). |
exploitatie: het doen-werken van iets of iemand met het oog op winst, uitbuiting. |
extraktief: door uittrekking verkregen. |
ethnologisch: volkenkundig. |
fabuleus: sprookjesachtig, ongelooflijk. |
facet: geslepen vlak van een edelsteen - een van de vele kanten waarvandaan men een zaak kan bezien. |
fase: periode, tijdvak. |
fascinatie: betoovering, verblinding, geboeid zijn. |
fenomenaal: wonderbaarlijk. |
feodaal: behoorend tot het oude, middeneeuwsche leenstelsel. |
fiasco: zie échec. |
filantropie: menschenliefde voorzoover die zich uit in liefdadigheid. |
filoloog: taalkundige. |
| |
| |
floreeren: bloeien. |
fluktuatie: schommeling, op en neer gaan van prijzen. |
fondsen: voor bepaalde doeleinden afgezonderde gelden; beurswaarden. |
fossiel: versteend dier of plant. |
fysiek: lichamelijk. |
fysionomie: gelaatsuitdrukking, gedaante. |
geoktrooieerd: beschermd door, gebonden aan een oktrooi: uitsluitend recht tot het vervaardigen, in- of uitvoeren van bepaalde goederen. |
gepredisponeerd: door aanleg of ontwikkeling ergens toe geneigd; ontvankelijk. |
geprononceerd: uitgesproken, duidelijk. |
geünieerd: vereenigd. |
grietenij: een vereeniging van friesche dorpen (tot 1795 was Friesland verdeeld in elf steden en dertig grietenijen). |
guerilla: ongeregelde bende-oorlog. |
hautain: hooghartig. |
haute finance: de groote bankiers, het geheimzinnig bedrijf van de groote bankiers. |
hiem: hofstede. |
homogeen: éénsoortig, uit gelijksoortige bestanddeelen bestaande. |
hydra: monster met negen koppen (waarmee Herkules moest vechten). |
hydraulisch: met vloeistofdruk werkend, behoorend bij de leer van de vloeistofdruk. |
ideologie: gemeenschappelijk denkstelsel, gedachtenwereld van een bepaalde groep menschen in een bepaalden tijd. |
ideologisch: regelrecht verband houdend met het gedachtenstelsel (eener groep). |
imaginair: denkbeeldig, verzonnen. |
importantie: belang, beteekenis. |
| |
| |
impotentie: onmacht. |
impulsie: drang, prikkel. |
inertie: sloomheid, traagheid. |
inkarnatie: vleeschwording, belichaming. |
inklaren: aangifte doen van invoer van goederen, om er de inkomende rechten op te betalen. |
instigatie: aansporing. |
integreerend: onafscheidelijk, onmisbaar. |
interventie: (gewapende) tusschenkomst, (gewapend) ingrijpen. |
irrationeel: onredelijk, niet verstandelijk te verklaren. |
jargon: boeven-taaltje. |
kargadoor: scheepsbevrachter (die ook zorgt voor douanekwesties). |
karnvat: primitief werktuig voor het karnen van de melk: het scheiden van de boterdeelen en de karnemelk. |
kategorie: filosofische term: principieel onderscheiden afdeeling (van begrippen). |
Katzenjammer: kater, katterigheid. |
klassicisme: navolging van den stijl van de klassieken: de groote voorbeelden voor alle tijden, de Grieken en Romeinen. |
kommunikatie: verbinding. |
kompakt: vast op elkaar, ineengedrongen, gesloten. |
kompensatie: vereffening; vergoeding voor een verlies, of voor een achteruitzetting. |
konceptie (van een plan of een boek): het ontwerp, algemeene opzet. |
konkreet: tastbaar, bepaald. |
konsideratie hebben: geduld hebben met, bezorgd zijn voor. |
konskriptie: loting (voor het leger). |
konsolidatie: bevestiging. |
konventie: zede, overgeleverde gewoonte, fatsoen. |
| |
| |
kontinentaal-stelsel: afsluiting van het vasteland van Europa voor den engelschen handel, door Napoleon I. |
koöperatie: vereeniging met het doel om de leden voordeel te verzekeren door inkoop of verkoop van goederen voor gezamenlijke rekening, door gemeenschappelijk werk of krediet. |
kronisch: van langen duur, duurzaam, blijvend. |
K.v.K.: Kamer van koophandel. |
labyrinth: doolhof. |
laissez-faire, laissez-aller: laat alles z'n gang gaan, laat alles aan z'n eigen ontwikkeling over (grondstelling van het oude liberalisme). |
la mort sans phrase: het botweg ter dood veroordeelen. |
leenhoorige: lijfeigene bij het middeneeuwsche leenstelsel. |
lethargie: verdooving, doffe onverschilligheid. |
lukratief: winstgevend. |
manifesteeren: betoogen, aan den dag leggen, tot uiting brengen. |
manufaktuur: werkplaats waar in aantallen handwerks- of kunstvoortbrengselen worden gemaakt, en produktiewijze die daarmede verbonden is. |
marken: stukken land in gemeenschappelijk bezit van boeren. |
merkantilisme: staathuishoudkundige leer die de nadruk legt op den bloei van handel en industrie, en die de welvaart van een volk afmeet naar den voorraad goud en zilver die het heeft. |
metamorfose: gedaanteverwisseling. |
mobiel: beweeglijk, verplaatsbaar. |
monopolie: alleenhandel. Van een monopolie is sprake, wanneer een onderneming de markt voor een bepaald produkt of een bepaalde produktietak geheel of zoo goed als geheel beheerscht. |
mores (meervoud van mos); zeden, nl. gòède zeden. |
| |
| |
nektar: godendrank. |
neo-: nieuw-. |
nonchalance: achteloosheid. |
non-interventie: onthouding van gewapend ingrijpen, gewapende tusschenkomst. |
obskurantist: duisterling. |
oktrooi: uitsluitend recht tot het drijven van een zekeren handel, tot het fabriceeren van bepaalde goederen, tot het in- of uitvoeren van bepaalde goederen. |
oligarchie: overheersching door een kleine groep, heerschappij der weinigen. |
onaesthetisch: leelijk. |
oorbaar: zedelijk toelaatbaar, betamelijk. |
outlaws: vogelvrij verklaarden, menschen die van al hun wettelijke rechten beroofd zijn, buiten de wet gestelden. |
par excellence: bij uitnemendheid. |
pari: weddenschap, koers van een effekt waarbij het dezelfde marktwaarde heeft als het bedrag dat er op gedrukt is (de nominale waarde) koers van 100 %. |
paria: verschoppeling, Hindoe uit de laagste klasse in Indië. |
partikularisme: voorkeur voor het belang van het eigen kleine groepje boven het algemeen belang. |
parti pris: vooroordeel, hardnekkig volgehouden standpunt. |
patriciër: burger van aanzienlijken stand - adellijk burger uit het oude Rome en de voormalige duitsche rijkssteden. |
pietisme: beweging van verinnerlijking van godsdienstig leven in de 17de en 18de eeuw. |
plakkaten: verordeningen (die oorspronkelijk aangeplakt werden). |
plutokratie: heerschappij van den rijkdom, van het geld. |
polyp: zeedier dat op een plant lijkt, bepaalde vorm van gezwel. |
| |
| |
potentaat: machthebber, machtig vorst. |
précair: hachelijk, benauwd, gevaarlijk, kritiek, teer. |
premie (premiën, premies): gunstbewijs, belooning, extra toegift. |
privatissimum: allerpartikulierst. |
prognose: voorspelling, voorteeken. |
proponent: iemand die alle examens, met name de kerkelijke, voor het predikantsambt heeft afgelegd, maar nog geen gemeente heeft. |
propositie: voorstel. |
protektionisme: stelsel tot bescherming van binnenlandschen handel en industrie door invoerrechten, uitvoerpremies e.d. |
psychisch: het zieleleven betreffend, geestelijk. |
psychologisch: zielkundig. |
pulseeren: kloppen (van het hart), een krachtigen polsslag hebben. |
puriteinsch: als een Puritein, een engelsche kalvinist, bekend om zijn soberheid. |
rachitis: kinderverlamming. |
rationeel: redelijk. |
réfugiés: uitgewekenen - de Franschen die in 1685 de geloofsvervolging van Lodewijk XIV ontvluchtten door landverhuizing. |
ein reiner Thor: een volslagen dwaas. |
relatief: betrekkelijk. |
representatief: vertegenwoordigend. |
repressie: onderdrukking. |
restitutie: teruggave, terugbetaling. |
retoriek: woordenspel, gebruik van dikke woorden. |
retributie: teruggave, ruil. |
semi-: half-. |
seminarie: kweekschool voor a.s. geestelijken. |
semipermanent: voor niet onbeperkten tijd blijvend. |
| |
| |
souverein: onbeperkt machtig. |
spekulatie: veronderstelling op vage gronden; handel in effekten of goederen waarbij men op grond van waardeveranderingen, die men meent te kunnen voorzien, flinke winst verwacht. |
spontaneïteit: ongedwongenheid van een opwelling. |
stagnatie: stremming, oponthoud. |
stationair: onveranderd, gelijk blijvend. |
strippen: tabaksbladen van de steelen aftrekken. |
subsidie: geldelijke steun, toelage. |
subtiel: teer, fijn. |
successie: opvolging - troonsopvolging. |
tarieven: in- en uitvoerrechten - vastgestelde prijzen. |
territoir: grondgebied. |
tiendlasten: belasting, die de boeren vroeger moesten opbrengen aan kerk of landheer, en die opgeëischt werd door aanwijzing van elke tiende schoof, elk tiende stuk vee, enz. |
totaliteit: 't geheel. |
toynbee: ontwikkelingswerk, geleid door intellektueelen die door persoonlijken omgang hun doel trachten te bereiken. |
transcendeeren: volstrekt te boven gaan, van volstrekt andere afmeting zijn. |
transcendentaal: (filosofische term) volstrekt te boven gaand. |
transformatie: vervorming, herschepping. |
transito: doorvoer. |
ultra: uiterst. |
union intime entre le peuple et son roi: nauwe verbinding tusschen volk en koning. |
vampyr: bloedzuigend spook. |
vasal: edelman, in dienst van zijn leenheer. |
vexatie: kwelling. |
| |
| |
vif: levendig. |
vitaal: levend, levenskrachtig. |
vitaliteit: levendigheid, levenskracht. |
voluntaristisch: volgens de leer van den wil, in verband met de wilsleer, gebazeerd op vrijen wil. |
vexatie: kwelling. |
wijandotten: kippensoort. |
zwavelstokken: verouderde soort lucifers. |
|
|