De intellektueelen, het kapitalisme en de sociaaldemocratie
(1911)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 5]
| |
I.
| |
[pagina 6]
| |
tueelen in. Wat aangaat de studenten, was de zetel daarvan voornamelijk Delft. Tusschen de jaren 1895 en 1900 bestond er in Delft een bloeiend socialistisch studentengezelschap, dat groote aktiviteit ontwikkelde en voornamelijk vele lezingen organiseerde. Het scheen alsof een vrij groot deel van het opkomende intellekt - en een technische universiteit als Delft leek daarvoor ook het natuurlijk uitgangspunt - socialistisch ging worden. Ook uit dat tijdperk zijn verschillende goede krachten tot ons gebleven, maar de beweging als zoodanig verliep weer, en vele jaren lang scheen het socialisme ook in Delft volkomen dood. Thans, in het laatste jaar, begint er onder de intellektueelen en onder de studenten in het algemeen weer een kleine kentering te komen, begint er weer meer belangstelling te ontwaken voor het socialisme en voor de sociaaldemokratie. In Delft is opnieuw een socialistisch studentengezelschap opgericht, dat tamelijk floreert, en eveneens aan de andere universiteiten, ook hier in Amsterdam, is weer, zij het ook slechts een bescheiden, aanvang gemaakt met de propaganda van het socialisme onder de studenten. En zoodra wij, sociaaldemokraten, zien dat er onder de studenten en de intellektueelen weer meer belangstelling komt, dat zij zich weer meer aangetrokken gevoelen tot het socialisme, achten wij het onzen plicht bun tegemoet te komen in dien zin, dat wij tot hen gaan, zooals ik nu vanavond tot u ben gekomen om te trachten u duidelijk te maken of en in hoeverre de intellektueelen bij de sociaaldemokratie behooren. Het vraagstuk van de verhouding van intellektueelen en sociaaldemokratie heeft natuurlijk, al naar het oogpunt waaruit het beschouwd wordt, twee zijden. Voor ons, sociaaldemokraten, luidt het vraagstuk aldus: is het van belang voor ons en is het mogelijk om een eenigszins aanzienlijk deel - want enkele individuen winnen wij uit alle kringen en uit alle klassen - van de intellektueelen te winnen? Of het mogelijk is, dat zal juist mijn rede van vanavond hebben na te gaan. Dat het van belang is, is zeker. Tusschen de eigenlijke arbeidersklasse, het proletariaat in industrie, transportbedrijf, landbouw, enz., dat het groote leger levert in den klassenstrijd, en de eigenlijke bourgeoisie, het industrieele-, handels-, geld- en koloniale kapitalistendom, tusschen die beide groote klassen, die den strijd om de macht in staat en maatschappij voeren, staan verschillende tusschengroepen, tusschenklassen, zooals de kleine burgerij, de boeren en de intellektueelen. Het is voor ons, sociaaldemokraten, van groot belang, en niet het minst zal het dit zijn in tijden van heftige politieke krisis, hoe die tusschengroepen zich tot ons verhouden, of zij vóór ons zijn, of tegen ons, dan wel neutraal. En zooals b.v. de boerenklasse, vooral de kleine boeren, doordat zij nog een betrekkelijk talrijk deel uitmaakt van de bevolking, dus om haar kwantiteit, voor ons van groot belang | |
[pagina 7]
| |
is, zoo zijn de intellektueelen dit wegens hun kwaliteit, hun invloed, hun eigenaardige maatschappelijke funktie. Zij vormen, betrekkelijk, geen talrijke klasse, maar zij spelen in het openbare leven een gewichtige rol. Zij zijn niet alleen de spreektrompet der publieke opinie, maar zij dragen er belangrijk toe bij die publieke opinie te vormen en te leiden. Om deze redenen is het voor de sociaaldemokratie van zeer groot belang ze te winnen. Daarenboven heeft de strijdende en overwinnende arbeidersklasse intellektueelen noodig van alle soort, omdat de proletarische revolutie in het geheele maatschappelijke leven, in het heele leven van de menschheid ingrijpt. Maar nu: de intellektueelen zelven. Behooren zij feitelijk bij de sociaaldemokratie, m.a.w. hebben zij gemeenschappelijke belangen met het proletariaat, of hebben zij belang bij het kapitalisme? Dat is de vraag die alles beheerscht. Het antwoord erop wordt bepaald door de positie en de vooruitzichten der intellektueelen onder het kapitalisme. Dit zal dus vanavond het eigenlijke onderwerp van mijn rede zijn: de positie - stoffelijk, zedelijk, maatschappelijk, - en de vooruitzichten der intellektueelen onder het kapitalisme na te gaan. Hoe heeft het kapitalisme op de intellektueelen ingewerkt, welke resultaten heeft hel gehad wat aangaat hun persoonlijke zoowel als hun sociale positie, hun aanzien in de maatschappij? Welke gevolgen heeft het wat aangaat de sociale vruchtbaarheid van hun werk, het nut daarvan voor de gemeenschap? Van het antwoord op die vragen zal het afhangen of de sociaaldemokratie van de intellektueelen weinig of iets of veel te verwachten heeft. Maar voor wij verder gaan, is het noodig eerst goed te weten wat wij eigenlijk onder ‘intellektueelen’ verstaan. Wij moeten altijd trachten de begrippen scherp in het oog te vatten, goed te analyseeren. Nu kan men zeker den arbeid van de intellektueelen, den hersenarbeid, van andere vormen van arbeid niet absoluut onderscheiden. Alle dingen hangen samen; de hersenarbeid hangt samen met de funkties van het lichaam, met spieren en zenuwen enz. Er bestaat eenvoudig geen geestelijke arbeid, die niet tevens een lichamelijke funktie is, en er bestaat geen lichamelijke arbeid, die geheel buiten de hersenen en de zenuwen omgaat. Nog sterker: menige geestelijke arbeid, bureau-arbeid b.v., heeft een zeer sterk mechanisch karakter en vergt uiterst weinig van de hersenen. Daarentegen is er allerlei handenarbeid, van artistieken aard b.v., die van het geheele hersen- en zenuwstelsel buitengewoon veel inspanning vergt. Zoo hangen dus hersen- en handenarbeid als alle dingen ter wereld dialektisch samen; een absolute scheiding, een starre grens tusschen beide bestaat niet. Wij moeten echter natuurlijk niet alléén den samenhang zien, maar als goede dialektici ook het verschil. Willen wij het begrip ‘de intellektueelen’ bepalen, dan moeten wij voor | |
[pagina 8]
| |
ons doel den hersenarbeid een oogenblik isoleeren, dan moeten wij de intellektueelen beschouwen als een bijzondere maatschappelijke groep en hun arbeid dus als een bepaalden arbeid van andere werkzaamheden onderscheiden. Welnu, elken arbeid, waarbij voornamelijk de geestelijke vermogens in 't spel komen, die in hooge mate meer inspanning van de hersenen dan van de spieren vraagt, noemen wij geestelijken arbeid en degenen die dien arbeid beroepsmatig uitoefenen, intellektueelen. Echter, de tegenstelling tusschen handenarbeid en hersenarbeid is daarmede nog niet afgedaan. Die tegenstelling heeft ook een historische zijde, niet slechts wat men zou kunnen noemen een physiologische. Langzamerhand heeft zich een verschillend aanzien van hersenarbeid en handenarbeid ontwikkeld; de hersenarbeid wordt in het algemeen in onzen tijd beschouwd als de hoogere, de geprivilegieerde, de meer waardevolle, en dit niet alleen door de menschen die hem beoefenen; hij geldt als zoodanig algemeen. De handenarbeid gaat door voor de lagere, minder voorname, is minder in tel. Hoe komt die verschillende waardeschatting? Dat komt doordat sedert vele eeuwen de klasse der heerschers, der bevoorrechten, der uitbuiters, den hersenarbeid voor zich heeft gehouden, dien heeft gemonopoliseerd. - Misschien klinkt dat woord ‘uitbuiters’ wat vreemd en rauw voor mijn auditorium, voor zooverre het niet socialistisch is. Wij gebruiken dat woord absoluut niet met eenigen onaangenamen of beleedigenden persoonlijken bijsmaak. Wij gebruiken het eenvoudig als kwalifikatie van de klasse, die in haar geheel van den handenarbeid der andere, onderdrukte, uitgebuite klasse leeft, zooals in de oudheid de vrijen van de slaven, in de middeleeuwen de adel van de hoorigen en in den modernen tijd de bourgeoisie, de kapitalistische klasse van de arbeiders. - Zooals ik zeide, hield die klasse der bevoorrechten, der heerschers - want het heerschen ging altijd met het uitbuiten samen - doorgaans den hersenarbeid voor zich en deze kreeg daardoor vanzelf het merk van iets voornamers.Ga naar voetnoot1) Dit was trouwens ook de arbeid die uit de positie der heerschende klasse vanzelf voortvloeide, want hij bestond voor een groot deel uit het leiden van den staat, het handhaven der wetten en het leiden ook in sommige opzichten van de produktie. In de middeleeuwen b.v. hebben adel en kerk te zamen bijna dien geheelen ‘hoogeren’ arbeid gemonopoliseerd. De adel sprak recht, had de macht in den staat in handen, voerde het bevel over de legers. Het gebied der kerk waren wetenschap en kunst. Als hoogere of hersenarbeid is doorgaans ook beschouwd alle | |
[pagina 9]
| |
arbeid, die genot en bevrediging gaf aan wie hem verrichtte, zooals in het algemeen kunst en wetenschap, die echter, ik vestig hierop meteen de aandacht, in vele tijdperken, ja tot aan het kapitalisme toe, bijna in alle vormen van samenleving, ook weer ten nauwste samenhingen met den handenarbeid. In de middeleeuwen b.v. waren kunst en handenarbeid zeer nauw verknocht. Ten slotte werd ook die arbeid, welke een lange opleiding noodig maakt, die dus slechts binnen 't bereik viel van de bevoorrechte klassen, in het algemeen als hoogere beschouwd. Nog in onze dagen is van die beschouwingswijze, van die waardeschatting in de algemeene opinie tamelijk veel overgebleven. De intellektueelen, de menschen die met hun hoofd werken, voelen zich zelf en worden ook in 't algemeen beschouwd als van hoogere orde dan de massa van de handenarbeiders. Nog altijd omgeeft den intellektueelen arbeid een aureooltje, al is dit ook zeer verbleekt. Zelfs bij de lagere, slechtst betaalde groepen van hersen-arbeiders, b.v. de kantoorbedienden, gaat 't er nog maar langzaam uit, dat ze méér zijn dan een proletariër met een eeltige vuist en een pet op. Aanzienlijke deelen echter van de klasse der intellektueelen hebben ook nog eenige privilegieën, b.v. wat aangaat hun levensstandaard, gehandhaafd. De intellektueelen zijn nog, ten deele en eenigszins, een bevoorrechte klasse. Het zal vanavond grootendeels mijn doel zijn u te laten zien hoe zij het hoe langer hoe minder worden, maar zij zijn het nog. Echter, het stelsel waaronder wij leven, heeft tot noodzakelijk gevolg, van die voorrechten, voor wat de overgroote meerderheid der intellektueelen aangaat, steeds meer af te knagen. Het heeft grootendeels reeds weggenomen den echten en waren luister, die voorheen den geestelijken arbeid omstraalde. Het kapitalistische produktieproces werkt als een mechanisme, dat alles, ook het menschelijk denken, verbrijzelt tusschen zijn raderen, dat de gedachte in dienst stelt van de accumulatie, van de winstmakerij.
De klasse der intellektueelen in haar tegenwoordige samenstelling en talrijkheid is zelve een produkt van het kapitalisme. In vroegere maatschappijvormen, eer de groote differentiatie van den arbeid haar beslag kreeg, was van die klasse slechts de kiem voorhanden. Ja, ik kan u wijzen op een land waar tot voor een jaar of vijftien patriarchale levensverhoudingen en tamelijk primitieve maatschappelijke toestanden heerschten, door het van buiten af inbrekend kapitalisme vrij plotseling verstoord. En daar bleek zeer duidelijk een tekort aan intellektueele krachten, toen een plotseling overgebracht kapitalisme die noodig maakte. Ik bedoel Zuid-Afrika, speciaal Transvaal. Wij weten, dat | |
[pagina 10]
| |
de Boeren als natie volstrekt niet van verstandelijke gaven ontbloot, integendeel scherpzinnig, intelligent en vindingrijk zijn. In den nog niet lang vervlogen tijd waarvan ik spreek, bezat elk man nog in hooge mate alle voor het leven noodige kundigheden. De praktische veelzijdigheid van den Boer was zeker veel grooter dan die van den doorsnee-Europeaan, daarentegen werd een bepaalde klasse van intellektueelen onder hen bijna niet gevonden. Alleen het theologische intellekt bloeide en groeide naar oud-Hollandsch gebruik en voorbeeld. Toen de zich snel veranderende samenleving plotseling een groot aantal nieuwe intellektueele krachten noodig maakte: ingenieurs; ambtenaren, onderwijzers, geneeskundigen, journalisten, enz., moesten die bijna allen uit Engeland en Holland worden ingevoerd. De Boerennatie zelve had, doordat de arbeidsdeeling nog zeer onontwikkeld was, nog geen gelegenheid gehad ze voort te brengen. Ik wil nu een kort overzicht geven van de oorzaken, die de snelle toeneming van de klasse der intellektueelen onder het kapitalisme in de hand hebben gewerkt. De primaire en voornaamste oorzaak is natuurlijk de verandering in de produktiewijze. De machine, de industrie is het in de eerste plaats geweest, die de klasse der intellektueelen, deze talrijke maatschappelijke groep, met ten deele eigen belangen, een eigen levensbeschouwing en eigen aspiraties in het leven heeft geroepen, zoo niet plotseling, dan toch in den loop van weinige geslachten. De scherpe scheiding tusschen hoofd- en handenarbeid, die in het wezen der kapitalistische groot-industrie ligt, heeft geleid tot de opkomst van de geheele talrijke schare van het zoogenaamde technische intellekt. In den tijd van het handwerk, van de voormachinale produktie, bestond de scheiding tusschen hersen- en handenarbeid zoo goed als niet, althans zij was een kleine greppel, vergeleken bij den afgrond van nu, en evenzoo waren ook handenarbeid en kunst nauw verbonden. De hersenarbeid: het leiden, het regelen der produktie, de vrucht der opgestapelde en in bepaalde regelen gebrachte ervaring; het eigenlijke uitvoerende element: de handenarbeid; en het aesthetische, de schoonheid, dat den handenarbeid maakt tot een genot, omdat de arbeider er zijn gaven, zijn gemoed, zijn persoonlijkheid in kan leggen, waren nog met elkaar verbonden. De gilde-bepalingen bevatten vele typische bewijzen, die ons duidelijk maken hoe klein toenmaals de klove tusschen hersen- en handenarbeid was, hoe zij als het ware nog samenwoonden onder het gemeenschappelijke dak van de bescherming, die de gilden aan haar leden gaven. Dergelijke bepalingen zijn algemeen bekend. Zoo behoorden b.v. Chirurgijns en pruikenmakers eenmaal tot hetzelfde gilde. De proef waaraan de chirurgijns zich moesten onderwerpen, men zou thans zeggen het examen, week in haar maatschappelijk | |
[pagina 11]
| |
karakter ook niet af van de proef waaraan die leden van de gilden, die zuivere handenarbeiders waren, zich onderwierpen. De kunstschilders en de smeden komen eveneens oorspronkelijk uit hetzelfde gilde voort. Zij werden op gelijke wijze door de stedelijke overheid, ook nog na de middeleeuwen, toen de renaissance reeds lang aangebroken was, tegen de nadeelen der vrije konkurrentie beschermd. Er bestaat o.a. een Amsterdamsche keur uit het jaar 1617, waarin verboden wordt, dat in Amsterdam schilderijen van vreemden oorsprong op andere rijden worden verkocht dan op de vrije jaarmarkten. Gedurende de rest van het jaar werden die vreemde schilderijen geweerd. De kunstschilders genoten dus absoluut dezelfde bescherming, die voor alle ambachtslieden van de gilden bestond, zij werden niet anders dan deze beschouwd en vonden daar niets vernederends in. Het ambacht werd toen nog veel hooger geschat dan in onze dagen, en aan de kunst ontbrak die soort mystieke aureool van te zijn iets hoogers, boven-maatschappelijks, waarmee de burgerlijke maatschappij haar gaarne omgeeft. Het nauwe verband tusschen hersen- en handenarbeid moest tot een einde komen, toen de ontwikkeling der techniek leidde, eerst tot de zoogenaamde ‘manufactuur’ der 17de en 18de eeuw, daarna tot de machinale, groot-industriëele produktie. De machine veranderde volkomen het karakter van den arbeid, en maakte de voor waarden waaronder hij plaats vond voor het overgroote deel der menschen zeer veel slechter. De handenarbeid verloor zijn afwisseling, zijn genot, zijn artistiek karakter, en de kundigheden, de ervaringen, die zich hadden opgehoopt in de geslachten der handwerkers en de theorie van het ambacht uitmaakten, waren van geen nut meer. Voor een al grooter deel der menschheid - want het industriëel proletariaat maakt een voortdurend talrijker percentage van de bevolking uit - werd de arbeid van alle bekoring ontbloot, werd tot vaak zwaar en moeizaam gezwoeg, zenuwspannend in vele gevallen, maar onduldbaar vervelend en geestdoodend haast altijd. Van af dat de machine haar intree deed, is de arbeid door zijn geestdoodend karakter en de verlenging van den arbeidsdag, die het kapitalisme invoerde, tot een kwelling, een vloek voor de overgroote meerderheid der menschen geworden. De technische leiding van het produktieproces kwam te staan naast en boven den eigenlijken handenarbeid, ervaring en traditie waren niet langer de gidsen bij de produktie, de wetenschap werd leidster. Elk vak, elk bedrijf, dat door het kapitalisme genaast, uit de kleine, bekrompen werkplaats verhuisde naar de fabriek, werd tevens onderworpen aan de wetenschap. De toepassing der wetenschap en de tot het uiterste doorgedreven arbeids-verdeeling deden de produktiviteit van den arbeid ontzaggelijk toenemen. En in deze fabelachtige toeneming der produk- | |
[pagina 12]
| |
tiviteit, die kenmerkend is voor de kapitalistische produktiewijze, ligt het groote nut, het geweldig voordeel, die zij voor de menschheid beteekent. Want het opgevoerd worden der produktiviteit tot een eertijds nimmer-gedroomd vermogen, maakt voor de eerste maal in de geschiedenis der menschheid mogelijk de inrichting van een maatschappij, waarin de meerderheid der menschen niet aan voortdurenden handenarbeid gekluisterd zal zijn; maar integendeel allen handenarbeid zullen verrichten, deel nemen aan de produktie van de materieele dingen, die tot het levensonderhoud noodzakelijk zijn, en tevens tijd en kracht in overvloed overhouden om wetenschap en kunst te beoefenen, om alle gaven en vermogens van geest en lichaam tot harmonische ontwikkeling te brengen. Beroep na beroep, bedrijf na bedrijf werd gedurende de laatste eeuw onder den scepter van het kapitalisme gebracht en daarmede ook aan wetenschappelijke leiding onderworpen. Het eerst vond dit plaats met bedrijven, die voor de massa-konsumptie produceerden zooals de textiel-industrie. Daarna volgden mijnbedrijf en metaal-industrie. Met deze omwenteling in de produktie ging gepaard eene niet minder geweldige omwenteling in verkeer en vervoer, de transportmiddelen en de transport-wijze. Ook daar wees de wetenschap den weg. Geologie, werktuigkunde, hoogere meetkunde, werden noodig; de hersenarbeid kwam ook in het transportbedrijf los van en boven den handenarbeid te staan. Daarna kwam de landbouw aan de beurt. De toepassing van het machine-wezen op den landbouw en de vooruitgang der chemische wetenschappen revolutioneerden dit meest konservatieve aller bedrijven. Zoowel de landbouw zelf als de verwerking zijner produkten onderging een groote verandering. En ten slotte is in de laatste tientallen jaren ook het over-oude domein van de vrouw, het terrein der huishouding, grootendeels aan de sfeer van empirie en ervaring, aan den arbeid van den enkeling onttrokken, om onder de leiding van wetenschap en industrie, gekoncentreerd te worden in werkplaats en fabriek. De groote revolutie die de laatste eeuwen in de produktie-wijze brachten, heeft zoodoende de behoefte aan een heirleger van technische intellektueelen geschapen en deze voortgebracht. Daarbij komen dan nog een aantal andere oorzaken, die de arbeidsdeeling tusschen hersen- en hand-arbeid bevorderen, maar wij moeten niet vergeten, dat de verandering in de produktie de grond-oorzaak is en de gewichtigste van alle. Ik wil nu die andere oorzaken kort nagaan. Vroeger oefenden, zooals ik reeds in herinnering bracht, de heerschende klassen zelven de voornaamste funkties uit, die met de heerschappij samenhingen. Onder het kapitalisme is dat anders geworden. De eigenlijke heerschende en uitbuitende klasse, de bourgeoisie, verdeelt haar leven (voor zooverre zij nog aan de produktie deel- | |
[pagina 13]
| |
neemt) tusschen de winstmakerij, d.w.z. de funktie van het exploiteeren, en het genieten van de vruchten der uitbuiting. Het regeeren, de leiding van den staat, die van het leger, de rechtspraak, de administratie, dit alles laat zij, evengoed als de wetenschap en de kunst, doorgaans over aan betaalde dienaren, aan rechters, ambtenaren, officieren, politici, enz. Talrijke funkties, die de heerschende klasse vroeger als haar bijzonder privilegie beschouwde, zijn in onzen tijd betaalde funkties geworden, door de klasse der intellektueelen uitgeoefend, niet langer inhaerent aan het heerschen en exploiteeren zelf. In dit verband is het ook noodig te wijzen op de ontzaglijke politieke veranderingen die de maatschappij heeft ondergaan: de opkomst van de moderne, gecentraliseerde staten en die van de groote steden, waardoor een waar heirleger van ambtenaren en beambten noodig is gemaakt, wat ook weer duizenden, tienduizenden, ja honderdduizenden intellektueelen in 't leven roept. Ten slotte - wij komen steeds meer tot sekundaire oorzaken, die zelf weer gevolgen zijn van de veranderingen in de produktie - noem ik nog de toenemende samengesteldheid in de eigendomsverhoudingen, het feit, dat in onze maatschappij alle goederen steeds meer als waren, dat wil zeggen niet voor eigen gebruik, maar voor den verkoop geproduceerd worden. Tengevolge daarvan zijn de eigendomsverhoudingen in onze dagen veel ingewikkelder en de konflikten tusschen de warenproducenten onderling veel talrijker geworden dan in vroeger tijden het geval was. Ook de ontwikkeling van het krediet - een verschijnsel onafscheidelijk van de huidige phase der kapitalistische ontwikkeling - leidt tot een aantal juridische konflikten. De groep der rechtsgeleerden van alle soort moest natuurlijk door deze oorzaken veel talrijker worden. Dan wijs ik u nog op de demokratiseering der vormen van het staatkundig leven, op het steeds inniger vervlochten worden van de belangen van den enkeling, hij zij kapitalist of arbeider, met het groote ekonomische geheel, zijn afhankelijkheid van nationale en internationale gebeurtenissen, van krisissen, stakingen, spekulaties, oorlogen, koloniale expedities, enz. In verband met dit alles - hier speelt natuurlijk ook de vooruitgang der techniek een groote rol - staat de opkomst van de pers en hare geweldige uitbreiding in onze dagen, de snelle toeneming van organen tot informatie en niet minder tot beinvloeding van de publieke opinie. Zoo vormen dan ook de journalisten een talrijke en invloedrijke groep in de moderne maatschappij. Verder heeft de groote samengesteldheid van die maatschappij en de reusachtige vermeerdering van de som van het menschelijk weten ook noodig gemaakt een veel grooter zorg dan vroeger voor het onderwijs der jeugd. In de | |
[pagina 14]
| |
oude dagen kon een kind in de meeste omstandigheden toe met wat het leerde in de werkplaats, in den huiselijken kring en in de praktijk des levens, met de opgehoopte ervaring der menschheid, die het als het ware spelende inademde. In onze dagen kan geen enkel mensch, een arbeider evenmin als een lid der bezittende klasse, zonder schoolonderwijs, dat is zonder systematische kennis, zich door het leven slaan en, gelijk de term luidt, ‘een nuttig lid der maatschappij zijn’, dat wil zeggen, bruikbaar in de produktie. Daarbij komt dan nog de steeds toenemende specialiseering van den arbeid. Dit alles heeft een zeer talrijke groep intellektueelen, wier vak het mededeelen van bepaalde kundigheden is, onderwijzers en leerkrachten van alle gading, in het leven geroepen. Ten slotte hebben de vooruitgang van natuur-wetenschap en techniek, en de opeenhooping der bevolking in de groote steden, die een aantal nieuwe hygiënische problemen deed opkomen, geleid tot het zeer veel tal rijker worden van de geneeskundigen. Zoo heb ik dan in enkele trekken de historische oorzaken aangegeven, die tot de opkomst der intellektueelen als een bijzondere klasse met een bijzondere psychologie en speciale belangen leidden. Ge ziet, hoe nauw die opkomst samenhangt met de geheele ekonomische, politieke en geestelijke ontwikkeling der laatste eeuwen, anders gezegd, met een bepaalden maatschappijvorm. Het is daarom niet gewaagd het vermoeden uit te spreken, dat de intellektueelen als afzonderlijke klasse weer zullen verdwijnen met de maatschappij-vorm die ze in het leven riep. Wanneer wij niet verder zien dan de huidige samenleving, schijnt dit vreemd, ja ondenkbaar, maar anders wordt de zaak, wanneer wij ons plaatsen op de tinnen der historische ontwikkeling. Vanaf dat hoogere, vrijere gezichtspunt begrijpen wij hoe alle mogelijke maatschappelijke verschijnselen en vormen niet eeuwig maar tijdelijk zijn, hoe ze opkomen uit en weer onderduiken in den stroom van het worden. Wanneer hun wortels geen voeding meer vinden in den maatschappelijken bodem, in den aard der samenleving, zooals die door de produktie-wijze en de produktie-verhoudingen wordt bepaald, dan verdwijnen zij of vervormen zich tot iets geheel anders. De historisch-materialistische beschouwing der maatschappij geeft ons de overtuiging, dat het ook zoo zal gaan met de intellektueelen, dat zij, zooals zij heden bestaan, als een afzonderlijke, scherp te onderscheiden groep, in de socialistische samenleving niet meer zullen voorkomen. |
|