In de webbe der tijden(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De gouden poort I Onder de Gouden Poort stond Anna; wachtte Joachim uren lang. Het wachten viel haar zoet maar toen hij opdaagde, was 't of de krachten gingen begeven haar: zoo vol schoot haar gemoed met heugenis van al die bittre nachten, heel die teruggedrongen tranenvloed. In zijn armen ving hij haar op: hoe goed was 't aan zijn borst te rusten! - Heilige gedachten trilden als blauwe sterren in haar brein. Hun oogen hadden elkaar al gevonden in vragende verrukking ‘kàn het zijn?’ Toen bracht een Engel tot elkaar in een teedere kus hun zuivre monden en beide' wisten: ‘het is wáár, 't is wáár.’ II Gezegende Engel des Heeren - ik bid u, neig zóó uw hemelsch aangezicht tot ons, die van 't aardsch voelen en begeeren pogen in lijn en kleur, in woordgedicht en klankenspel, te maken beelden. Dicht blijft ons oor voor wat uit hoogere sferen aanzweeft, tenzij uw gena ons wil leeren ons òp te heffen naar het hemelsch licht. Voer naar de Gouden Poort gij onze voeten; laat ons hunkrend hart dáár zien naderkomen gestalten op ons wezen afgestemd; verstoflijk in vruchtbaren kus de droomen tot wat de uren vult met blanke stoeten en de woeste vaart van de driften remt. Vorige Volgende